Example
Traffic
Geen meneertje Fantasie nodig!

omschrijving afbeelding

In de hausse aan re-releases, verjaardagsverpakkingen en boxsets ontbreekt de muziek van de Engelse band Traffic. Geheel onterecht een ondergewaardeerde groep.

Traffic begon in 1967 als bandje met psychedelische invloeden, maar groeide al snel uit naar een groep met invloeden uit jazz, folk en klassiek.

Die potpourri was een weg teveel voor menig criticus, maar het publiek, zeker in Amerika, begreep de muziek van Traffic wel.

Het verhaal van Traffic is er een van vele wegen en individuen. Lees het verhaal van een groep die zoveel meer te bieden had dan het hitje ‘Paper Sun’.


Traffic’s verhaal begint in 1963 met een andere band, The Spencer Davis Group. Spencer Davis (1939-2020/gitaar, zang) hoort in The Golden Eagle, een kroeg in Birmingham, twee broers spelen onder de naam The Muff Woody Jazz Band. Die broers zijn Steve Winwood (1948- /keyboards, gitaar, zang) en de oudere Mervin ‘Muff’ Winwood (1943- /gitaar, basgitaar). Steve is dan vijftien en wordt gezien als een soort muzikaal wonderkind met een bijzonder en opvallend stemgeluid. De broers hadden het niet van een vreemde, want vader Lawrence speelde tenorsax in allerlei jazz- en blues (dans-)bands. Davis vroeg de broers in zijn nieuwe band, The Spencer Davis groep, met als drummer Peter York (1942- /drums). The Spencer Davis Group was populair en had een reeks hits: ‘Keep on Running’ (1965/1e), ‘Somebody Help Me’ (1966/1e), ‘I’m a Man’ (1967/1e) en ‘Gimme Some Lovin’’ (1967/2e). Die laatste twee zijn geschreven door Steve Winwood. Vanwege hun populariteit werd de groep gevraagd voor een film, ‘The Ghost Goes Gear’ (1966), maar dat was, volgens Steve Winwood, één grote vergissing. Beter ging het met de muziek voor de film ‘Here We Go Round the Mulberry Bush’ (1967), maar op dat moment was The Spencer Davis Group al uit elkaar gevallen. Dat had alles te maken met ego’s. Steve Winwood was een beetje de motor achter al het succes, maar de groep had niet zijn naam. Hij vond dat het anders moest, maar wilde ook een andere muzikaal pad op, een pad met vooral meer ruimte. In 1967 is dat niet heel bijzonder, iedereen zoekt dan, al dan niet geestverruimend, ruimte in de muziek. Steve Winwood was steeds vaker te vinden bij jamsessies in The Elbow Room en ondervond daar meer spelplezier. Kortom, exit Winwood. Broer Muff hield het ook voor gezien, werd A&R manager en later producer. Spencer Davis ging met een andere bezetting door tot 1969. Voor die tijd was Peter York al opgestapt om een eigen band te beginnen: Hardin & York. York vinden we ook terug bij Eberhard Schoener, maar dat is een ander verhaal dat elders op de LemonTree te lezen is.

Steve Winwood speelde heel kort met gitarist Eric Clapton in de Eric Clapton Powerhouse, maar had ondertussen al contacten gelegd met Jim Capaldi (1944-2005/drums, percussie, zang, gitaar, keyboards), Dave Mason (1946- /gitaar, zang) en Chris Wood (1944-1983/saxen, dwarsfluiten, keyboards, gitaar). Die laatste via Wood’s zus Stephanie. Zij ontwierp en maakte de kleding voor de Spencer Davis Group. Capaldi bedacht de naam van de band, Traffic, toen ze, heel toepasselijk, in een auto zaten te wachten om te kunnen oversteken in een erg drukke straat. Broer Muff had contacten met Chris Blackwell van Island Records. Het label wilde uitbreiden richting rock en pop en zocht bands en musici. Traffic werd daar een van. Via Blackwell kon de groep zich terugtrekken in een boerderij in Aston Tirrold, Bershire. Uiteindelijk verbleef alleen Winwood er, de rest kwam zo af en toe eens langs. Winwood had meteen een klik met Capaldi, het bleek een ‘gouden duo’. Capaldi schreef de teksten Winwood de muziek. Hun eerste succes: ‘Paper Sun’/’Giving to You’ (1967). ‘Paper Sun’ kwam in Engeland tot de 5e plek. Met het openingsgeluid van een sitar trof de song meteen doel in het dan behoorlijk psychedelische klimaat. ‘Giving to You’, een compositie van Mason, klinkt behoorlijk jazzy met Hammond-orgel en dwarsfluitsolo van Wood. De combinatie gaf al aan wat je van Traffic kon gaan verwachten. ‘Giving to You’ zou in iets gewijzigde versie weer opduiken op het eerste album, ‘Mr. Fantasy’. ‘Paper Sun’ stond op de Amerikaanse versie van dat album, maar niet op de Engelse variant.
Een tweede single , ‘Hole in My Shoe’/’Smiling Phases’ (1967) was nog succesvoller, 2e in Engeland, in Duitsland 22 en Canada 4. Dit nummer met prachtige Mellotron-partij, sitar en een verhaaltje van Chris Blackwell’s stiefdochter Francien Heimann in het middendeel, lijkt op zich in de trend/trant van de tijd te passen. ‘Far Out’, ‘It’s psychedelic’… Maar… de richting van Mason was niet de beoogde richting van de andere drie heren. Dat leidde tot de nodige discussies en was de eerste aanzet tot het vertrek van Mason later.
De derde single was eigenlijk een beetje vreemde. 'Here We Go Round the Mulberry Bush'/’Coloured Rain’ (1967) was een song uit de gelijknamige, komische ‘Swinging Sixties’-film. Een film waarvoor zowel The Spencer Davis Group als Traffic muziek hadden aangeleverd. Het door alle vier gezongen single-nummer kwam in de Top10 en werd zelfs gevraagd als onderdeel voor The Beatles’ film ‘Magical Mystery Tour’. Uiteindelijk werd het niet gebruikt. In 1968 verscheen de lp met de filmmuziek, dertig jaar later, 1998, bracht Rykodisc 'Here We Go Round the Mulberry Bush' eenmalig uit op cd. Ook al is het geen officieel Traffic album, het is er wel een die naadloos in het rijtje Traffic-albums past en hoort.

Maar dan zijn we al voorbij de eerste twee échte albums van Traffic. Het eerste is ‘Mr. Fantasy’ (1967). ‘Mr. Fantasy’ heeft een psychedelische, red light verpakking. In de binnenhoes zijn verschillende foto’s van de groep te zien. Rode lampen waren in 1967 behoorlijk populair op allerlei feesten, zoals ook de klassenfeesten op mijn middelbare school. ‘Mr Fantasy’ is een van de eerste pop/rock-albums voor Island Records. Niet te zien is dat de opnames niet makkelijke verliepen. Het meningsverschil tussen Mason en de rest was eerder meer dan minder geworden. Winwood voelde de druk van de singlemarkt, de markt waar ze zo succesvol waren, maar tevens het gebied dat hij liefst links liet liggen. Mason, meer singer-songwriter, zag dat gebied juist als zijn doel. Hoe hoog het conflict al was opgelopen was te merken in Amerika. Daar kwam ‘Mr. Fantasy’ uit als ‘Heaven Is in Your Mind’, uitgevoerd in een eenvoudige hoes, zonder foto’s of de nieuwe composities van Mason! In plaats daarvan waren de singles geplaatst, ‘Paper Sun’, ‘Hole in My Shoe’ en ‘Smiling Phases’ en was een stukje 'Here We Go Round the Mulberry Bush' tussengevoegd. Bij de tweede persing werd de Engelse naam, ‘Mr. Fantasy’, gebruikt, maar bleef de samenstelling ongewijzigd. Pas in 1980 (!) konden de Amerikanen de authentieke versie van het album horen, als ze die inmiddels niet geïmporteerd hadden natuurlijk.
In Canada maakten ze er ook een heel andere versie van, daar werd het album ‘Reaping’ genoemd en werden twee songs zonder meer afgevoerd. Wel kregen ze daar al in 1970 het bedoelde album. ‘Mr. Fantasy’ werd in Engeland 16e en de afwijkende mono-versie in Amerika toch nog 88e. Beide albums zijn achter elkaar gezet op de ‘Island Remasters’ cd-versie uit 2010/2011. Overigens deed Europa niet voor De USA en Canada onder. In Zweden heette ‘Mr Fantasy’ ‘Coloured Rain’. Frankrijk deed het weer anders, daar heette het album ‘Traffic avec Stevie (!) Winwood’ en Duitsland noemde het ‘Hole in My Shoe’. Japan maakte het helemaal verwarrend, daar werd ‘Mr. Fantasy’ ‘Traffic First Album’ genoemd, maar gebruikten ze de foto die hier op het tweede album van Traffic stond. De diverse benamingen en uitvoeringen gaan tot de dag van vandaag door, inclusief allerlei cd-versies. In dat chaotische ‘verkeer’ zou een verkeersagent eens orde moeten scheppen!

Als je kijkt naar wie welke song geschreven heeft op ‘Mr. Fantasy’ merk je meteen iets op, Mason componeert alleen, de rest meestal samen zonder hem. Het geeft het album een wat onevenwichtig geheel, al moet ik zeggen dat ik dat nu meer hoor dan toen. De muziek valt in een ruim jasje met invloeden uit India, jazz en rock. De meeste songs zijn relatief kort, ‘Dear Mr. Fantasy’ van Winwood, Capaldi en Wood, is met bijna zes minuten het langst: "Dear Mister Fantasy play us a tune, something to make us all happy. Do anything take us out of this gloom. Sing a song, play guitar. Make it snappy." Nou moet je dat “make it snappy” niet te letterlijk nemen, want het wat blues-achtige nummer is behoorlijk gevarieerd met een lange gitaarsolo in twee delen.
In 1999 werd ‘Mr Fantasy’ opgenomen in de ‘Grammy Hall of Fame’. Bedankt.

Kort na de release van ‘Mr. Fantasy’ verliet Mason niet helemaal onverwacht Traffic. Hij legde zich kortdurend toe op het produceren van andermans werk, waaronder het eerste album, ‘Music in a Dolls House’ (1968) voor de band Family. Die band stond bekend vanwege het fenomenale stemgeluid van zanger Roger Chapman. Ietsje minder opvallend was de bassist, Ric Grech. Onthoudt die naam maar even.

Traffic’s tournee ging door, ‘gewoon’ met z’n drieën. Het was wat behelpen, maar het ging. Sommige concerten werden opgenomen met het vage idee een live-album uit te brengen, maar dat plan werd even geparkeerd. Tijdens de tournee was wel een ding duidelijk geworden, er ontbrak iets aan het geluid. Daarom werd Mason teruggevraagd. Het viertal dook vol goede moed de studio in om een tweede album te maken. Maar opnieuw ging dat niet heel soepel. Het drietal had met de ervaring van de afgelopen tournee een flinke en hechte band opgebouwd en dat was te merken. Ook waren de nummers, soms noodgedwongen door het wisselen van instrumenten, langer uitgesponnen met meer ruimte voor solo’s. Mason was in die zin ‘stil blijven staan’ en nog steeds van het kortere, popgerichte werk. De hoorbare scheiding bleef en daarmee zien we op ‘Traffic’ (1968), het tweede album van Traffic, opnieuw eenzelfde verdeling in de credits en eenzelfde verdeling in geluid. Meer jazzy, versus ‘poppy’. Op zichzelf zou dat een mooie balans kunnen zijn, en dat werd door critici soms ook zo aangegeven, maar het feit dat Mason letterlijk weinig had bijgedragen aan het werk van de anderen gaf op zijn minst te denken. Vreemd genoeg werd juist een van zijn composities, ‘Feelin’ Alright’/’Withering Tree’ (1968), uitgebracht als de A-kant van de nieuwe single. De single deed het niet goed, de versie van Joe Cocker uit 1969 deed het beter.
Over ’Traffic’ ligt nog een psychedelische sausje, maar de goede luisteraar kan al wel de signalen van wat gaat komen horen.

‘Traffic’, het album, deed het best goed: 9e zelfs in Engeland en 17e in Amerika. Net als bij ‘Mr. Fantasy’ is het uitgavebeleid niet eensluidend. In Frankrijk werd het album ‘Feelin’ Alright’ genoemd, wel dezelfde foto voorop, maar andere lay-out. In Japan, waar het album één jaar later uitkwam, heette het ‘Traffic Last Album’. Zelfde foto voorop, maar in zwartwit. Zij wisten daar toen al meer dan wij hier in Europa. Inmiddels heet het album in de hele wereld hetzelfde en ziet er ook hetzelfde uit. Iets verwarrender is zijn de cd-uitgaves vanaf 2000. Daarop krijgen we bonus tracks van 'Here We Go Round the Mulberry Bush'. In 2001 kwamen daar nog drie bonustracks bij in de vorm van diverse mono- en stereo single-mixen.

De geschiedenis herhaalde zich snel. Kort na het uitkomen van ‘Traffic’ stapte Mason weer op. Het feit dat Mason opnieuw uit Traffic was zette iedereen aan het denken, de band kwam in een soort sluimertoestand. In die periode deden Wood en Capaldi samen met Mason (!) en Mick ‘Frog’ Weaver een project, simpelweg genaamd: Mason, Capaldi, Wood en Frog, later Wooden Frog. Maar al na twee maanden liep het spaak. Mason vertrok naar Amerika om daar een solocarrière te beginnen.

Winwood was ondertussen Eric Clapton opnieuw tegen het lijf gelopen en die vroeg of Winwood niet met hem in een nieuw op te zetten band wilde spelen. Clapton’s vorige band, Cream, was net uit elkaar, dus hij was vrij. Clapton had het vroeger al eens gevraagd, maar toen was Winwood te druk met The Spencer Davis successen. Nu accepteerde hij het voorstel. Clapton nam uit Cream drummer Ginger Baker mee, de nieuwe bassist werd Ric Grech. Onthouden? Na het eerste bericht in de pers was er unaniem sprake van een “supergroup”. De groep bestond echter niet lang, maakte één album, ‘Blind Faith’(1969), met een controversiële hoes (een elfjarig naakt meisje op de voorkant met een fallusachtig raket-ding) en deed een paar concerten. Wegens gebrek aan materiaal moesten ze live nummers van zowel Cream als Traffic spelen. Tijdens de tournee zocht Clapton meer en meer het gezelschap van anderen en na afloop kondigde zowel Clapton als Winwood hun vertrek aan. Clapton, omdat hij zich richting Winwood ‘schuldig’ voelde en veel te weinig aan en voor de groep gedaan had, Winwood, omdat hij teleurgesteld was aan de hele aanpak en de kameraadschap van Traffic miste. Einde supergroep, maar dan wel een met een album dat nu te boek staat als één van de "The 40 Greatest One Album Wonders". Waarvan akte.

Island bracht in het jaar dat Blind Faith’ album werd uitgebracht toch een album van Traffic uit: ‘Last Exit’ (1969). Het is meer een compilatiealbum dan wat anders. Op de oude lp-kant A een vijftal restjes, al dan niet opgepoetste single A- of B-kantjes in stereo. De openingstrack ‘Just for You’ is van Mason, de andere vier vooral van Winwood/Capaldi, alleen ‘Something Got a Hold of my Toe’ is van Winwood/Mason en de tot nu toe vaste Traffic-producer Jimmy Miller. Mason doet zelf maar op twee tracks mee, liedje één en drie van kant A, de twee nummers hierboven genoemd. Kantje B is twee tracks live-muziek uit The Fillmore Auditorium, opgenomen op 14 maart 1968. Dat beide nummers niet van Traffic zelf zijn is op zijn minst opvallend.
Tijdens de concerten in Amerika speelde Traffic regelmatig samen met Jimi Hendrix. Daardoor spelen zowel Winwood als Wood mee op Hendrix’ album ‘Electric Ladyland’ (1968 /elders op de LemonTree).

Dan doet zich de merkwaardige situatie voor dat geen enkel lid uit de oude Traffic nog in een band speelt. Mason ging solo, Wood en Capaldi doen nu vooral sessiewerk en Winwood staat opnieuw voor de keus “Hoe nu verder?” Heel kort doen Winwood en Wood mee in Ginger Baker’s nieuwe band Air Force en als gevolg daarvan op het eerste album daarvan: ‘Ginger Baker’s Air Force’ (1970).

Chris Blackwell vroeg ergens in deze periode aan Winwood of die niet een soloalbum wilde maken om aan het contract met Island te voldoen. Winwood had daar wel oren naar en begon met opnames voor een album dat ‘Mad Shadows’ genoemd zou moeten worden. Hij speelde alle instrumenten zelf en dubde de diverse partijen in. “Een goede manier van componeren, maar een vreemde manier om muziek te maken”, zo vond hij: “The whole thing that makes music special is people. I was getting to the point where I needed the input of other people. It seemed inhuman to make records just by over-dubbing.” Het zegt wel iets, in positieve zin, over Winwood. Capaldi was net terug uit Amerika en had niets te doen. Daarom vroeg Winwood “of hij niet langs wilde komen en wat mee wilde spelen.” Opnieuw klikte het meteen, er was een fijne sfeer en Capaldi wist beter raad met songteksten dan Winwood op dat moment. Twee nummers werden zo samen opgenomen: ‘Every Mothers’ Song’ en ‘Stranger to Himself’. Een andere werk, Sittin’ Here Thinkin’ of My Love’ werd onvoldoende bevonden en dook uiteindelijk pas dertig jaar later (!) op een album van Winwood op. Nu vroeg Winwood Chris Wood ook eens langs te komen en wat mee te spelen. Wood kwam, speelde mee en bracht een nieuw idee in: het nummer ‘John Barleycorn’, een oude folksong. Traffic was ontstaan met het idee een mix van pop, rock, jazz, folk en klassiek te maken. Deze folksong paste daar precies in. Winwood maakte een nieuw arrangement en speelde het nummer in, begeleid door Wood op dwarsfluit. De opname was zo goed dat hij meteen dé ‘master take’ bestempeld werd, maar uiteindelijk werd die toch niet gebruikt. Ook vlotter met het drietal liep ‘Glad’. Het jazzy themaatje hing al een tijd in Winwood’s hoofd, met het trio kwam het er daadwerkelijk uit.
Mooi in ‘Glad’ is Wood’s gebruik van een het Maestro aangestuurde elektrische saxofoon met wahwah-pedaal. De Gibson Maestro W is de eerste ‘synthesizer’ voor saxofoons en was behuisd in een aktekoffer. De Maestro werd gebruikt door Bunk Gardner en Ian Underwood van The Mothers of Invention en David Jackson van Van Der Graaf Generator. Wayne Shorter van Weather Report schijnt die ook gebruikt te hebben, maar die heeft daar in mijn bescheiden oortiek minder vergaand mee geëxperimenteerd.

Met Wood en Capaldi er weer bij werd één ding duidelijk: “When we began playing together it was obvious to all of us that we should really give Traffic another go.” Met nieuw elan werd nu het derde - even ‘Last Exit’ en de film soundtrack niet meetellend - Traffic album ‘geboren’. Er werden nog een paar nummers opgenomen, ‘Freedom Rider’, ‘Empty Pages’ en een toch weer nieuwe versie van ‘John Barleycorn’. Nadat de opnames klaar waren werd Traffic gevraagd voor het Hollywood Festival. Nee, niet in Hollywood, maar een festivalletje in Madeley, Staffordshire. Op het programma, naast Traffic, een bonte mix: Colosseum, Free, Grateful Dead en Black Sabbath. Voor elck wat wils dus.

‘John Barleycorn Must Die’ (1970) werd op 24 juli 1970 uitgebracht. Het werd het meest succesvolle album van Traffic, nummer 5 in Amerika (goud), ‘slechts’ 11e in Engeland. Zoals vaker wisten de critici niet wat ze met het album aan moesten. Was dit nu jazz-folk of folk-rock-jazz of impro-rock? Had het Traffic-trio eindelijk bereikt wat ze voor ogen/oren hadden, dan snapte sommigen het weer niet. Tsja. Gelukkig vond het album een groot publiek dat openstond voor de muziek van Traffic. Nu wordt ‘John Barleycorn Must Die’ gezien als “één van de meest indrukwekkende, muzikale uitingen van deze tijd (eind jaren zestig/begin jaren zeventig is dat)”.

Samen met Island-maatjes Mott the Hoople en Fairport Convention ging Traffic op tournee door Amerika. Tot dan speelde Winwood live orgel, piano, elektrische gitaar en baspedalen, Wood saxen, dwarsfluiten, orgel, elektrische piano en baspartijen via zijn sax en de Maestro en Capaldi drums en percussie. Het ging, het was en is bijzonder, maar het was ook best lastig om de complexe muziek van Traffic goed over te brengen. Op een bepaald moment liet Winwood in interviews weten dat de groep uitgebreid zou worden met een bassist: Ric Grech (1945-1990/basgitaar, viool, cello). Nog onthouden die naam? Met Grech ging de groep door Amerika. De concerten van 18 en 19 november 1970 in The Fillmore East werden opgenomen. De bedoeling was een nieuw live-album, maar dat bleef op de plank liggen. Zes tracks daarvan werden als bonus bij de ‘deluxe 2cd-versie’ (2001) gevoegd, net als enkele demo’s , waaronder de eerste versie van ‘John Barleycorn’.

Het bleef niet bij die ene uitbreiding, Traffic groeide verder. Eerst kwam ex-Derek (Eric Clapton) and the Dominoes-drummer Jim Gordon (1945- /drums) de groep versterken, gevolgd door de Ghanese percussiespeler Anthony ‘Rebop’ (soms ook Reebop) Kwaku Baah (1944-1983/percussie). Met Gordon op de drumkruk legde Capaldi zich meer toe op zang en percussie. De meest verrassende en onverwachte uitbreiding van Traffic was die met Dave Mason, die daarmee voor de derde keer terugkeerde in het moederschip. Dat moest gevierd en wel met een concert. Dat vond plaats in Fairfield Halls, Croydon (een bekende plek in muziekland). Een tweede concert vond plaats in Londen, dat was een benefietconcert voor Oz, het underground tijdschrift. Mason hield het nog vier concerten vol, maar daarna hield hij het alweer voor gezien, nu echt voor de laatste keer. Dit keer was de reden dat hij heel graag meer op tournee wilde, maar Winwood juist nu meer in de studio wilde werken en de tournees even voor gezien hield.
Delen van de twee genoemde concerten werden uitgebracht op ‘Welcome to the Canteen’ (1971). Vreemd: nergens op de hoes staat de naam Traffic, maar wordt iedereen bij naam genoemd. ‘Welcome to the Canteen’ bestaat uit drie Traffic composities: ‘Medicated Goo’, Forty Thousand Headman’ en ‘Dear Mr. Fantasy’; twee werken van Mason: ‘Sad and Deep as You’ en ‘Shouldn’t have Took More Than You Gave’ én: ‘Gimme Some Lovin’’, Winwood’s hit uit The Spencer Davis Group. ‘Welcome to the Canteen’ werd niet heel enthousiast onthaald, men zag het als een duplicaat van studiowerk dat al bekend was. De verkopen vielen dit keer ook tegen, tenminste in Engeland, waar het album niet eens de albumlijst haalde. In Amerika werd het warmer ontvangen: 25e in de Billboard albumlijst. De daar uitgebracht single met ‘Gimme Some Lovin’ kwam zelfs tot een 25e plek in de Billboard Hot100.
Bij de povere cd-versies tot nu toe (laatste in 2002) werd ‘Welcome to the Canteen’ heel wat positiever besproken dan indertijd.

Zonder Mason, maar met Gordon en Baah, maakt Traffic ‘The Low Spark of High Heeled Boys’ (1971). De tot denken stemmende titel was afkomstig van acteur Michael Pollard. De semi-3D-hoes met de afgesneden rechterboven- en linkeronderhoek was voor die tijd een nieuwtje. Bij cd-releases ging dat met de plastic verpakking natuurlijk verloren.
‘The Low Spark of High Heeled Boys’ gaat door op de weg die met ‘John Barleycorn’ was ingezet, een mooie mix dus van jazz, rock en folk. Dat wordt met het openingsnummer ‘Hidden Treasure’ meteen duidelijk. Het album begint ‘folky’ met akoestische gitaar, fluit en samenzang. ‘The Low Spark of High Heeled Boys’ gaat meer richting jazz met lange piano- en elektrische saxsolo. Tussendoor gaat het nummer in een versnelling en wisselt van karakter. ‘Rock ‘n’ Roll Stew’ is als afsluiter van lp-kant A een rocknummer, de naam zegt het al tenslotte. De twee ‘nieuwelingen’ maakten het eerste nummer van lp-kant B: ‘Many a Mile to Freedom’; een mooie track in Traffic-traditie met elektrische gitaar en dwarsfluit. ‘Light Up or Leave Me Alone’ is wat je zou kunnen noemen een jazz-rock nummer. In ‘Rainmaker’ horen we naast dwarsfluit de viool van Grech en heeft zowaar een zweempje psychedelica. Op het nummer speelt Mike Kelle drums, maar dat is nauwelijks aangegeven.
Nieuw op ‘The Low Spark of High Heeled Boys’ waren de duidelijk hoorbare vocalen van Capaldi, iets dat hij live al vaker gedaan had. Hij is te horen in twee tracks: ‘Light Up or Leave Me Alone’ en ‘Rock ‘n’ Roll Stew’.
In thuisland Engeland werd Traffic niet meer gewaardeerd, in Amerika daarentegen wel. Het album werd 7e in de Billboard200, werd in 1972 goud en in 1996 (!) zelfs platina. Met terugwerkende kracht wordt ‘The Low Spark of High Heeled Boys’ gezien als “een album met vooral sterk ondergewaardeerde nummers, waarvan de essentie pas duidelijk wordt na meermalen luisteren”. De laatste cd-versie, 2002, heeft als bonus een andere versie van ‘Rock ‘n’ Roll Stew’. Hier is het nummer in twee delen gesplitst met het oog op een single-release. Vreemder bij de cd is de verandering in trackvolgorde, ‘Light Up or Leave Me Alone’ is nu de derde track, in plaats van de vijfde. Het cd-boekje is slordig uitgevoerd met een niet te lezen tekst van blauwe letters op een blauw vlak. Je vraagt je af wie zoiets verzint.

Na het album stapte zowel Gordon als Grech op. Gordon kwam terecht bij Harry Nilsson, vervolgens bij Frank Zappa, werkte o.a. met Steely Dan en Alice Cooper. Het liep niet goed met hem, hij kreeg last van schizofrenie, werd gewelddadig, sloeg zijn vriendin, vermoordde een oude vrouw en belandde langdurig in de gevangenis. Grech ging aan de slag als sessiemuzikant en werkte o.a. met Rod Stewart, The Bee Gees en Gram Parsons. In 1977 trok hij zich terug uit de muziekwereld en werd tapijtverkoper…. Hij overleed in 1990 als gevolg van een alcoholverslaving.

Met Winwood ging het ook iets minder, hij kreeg last van buikvliesontsteking en moest een tijd rust houden. Om de tijd goed door te komen maakte Jim Capaldi zijn eerste soloalbum: ‘Oh How We Danced’ (1972). Het album werd goed ontvangen en was de start van een succesvol solopad. Voor het album gebruikte Capaldi werk dat was blijven liggen voor ‘The Low Spark of High Heeled Boys’. Bij de opnames vroeg hij studiomusici van The Muscle Shoals Studio, Alabama, The Muscle Shoals Rhythm Section. Die band stond ook bekend als ‘The Swampers’.

Capaldi vroeg vervolgens vier leden van The Muscle Shoals Rhythm Section voor een nieuw album van Traffic: Roger Hawkins (1945-2021/drums), David Hood (1943- /bas), Barry Beckett (1943-2009/keyboards), Jimmy Johnson (1943-2019/gitaar). Hawkins en Hood werden echt lid van Traffic. De andere twee waren te gast, maar zowel Hood, Hawkins en Becket gingen mee op tournee.

Na ‘The Low Spark of High Heeled Boys’ kwam Traffic opnieuw met een semi-3D-hoes en een lange titel: ‘Shoot Out at the Fantasy Factory’ (1973). Het album telt slechts vijf nummers, waarvan de langste uiteindelijk bijna veertien minuten duurt. Uiteindelijk, want de originele lengte was alleen te horen op de eerste, Amerikaanse persing. Daarna werd er om onbegrijpelijke redenen twee minuten afgeknipt. De censuur werd pas hersteld bij de eerste cd-versie (2003). Datzelfde geldt voor ‘Uninspired’, maar daar ging het ‘maar’ om vijftien seconden. Hoe dan ook is het een aanpak die verwerpelijk is.
De meeste songs zijn geschreven door Winwood/Capaldi, behalve ‘Tragic Magic’, dat van Wood is. De pers vond het een zwak album, onevenwichtig. Een enkel positief woord gold de song ‘(Sometimes I Feel So) Uninspired’ dat het hoogtepunt van het album genoemd werd. Los van de andere kritieken ben ik het daar wel helemaal mee eens. Ik heb vaak meegezongen als het werk of wat dan ook niet lukte. Dan kwam altijd deze song boven. Dat zegt genoeg. Net als bij het vorige album had het publiek, gelukkig, lak aan de mening van de deskundigen. Het album eindige zelfs nog een plek hoger in de Billboard200: 6e! Engeland komt hier opnieuw niet in beeld.
De cd-uitgave is wat je zou kunnen noemen op alle fronten ‘basic’ uitgevoerd en verdient absoluut geen enkele (schoonheids-)prijs.

Hoe Traffic met enkele ‘Shoals’ erin klonk is te horen op ‘On the Road’ (1973). Toen een dubbel-lp, nu een enkele cd. Vier lp-kanten en toch maar zes nummers. Dan weet je dat die lang duren. ‘Glad/Freedom Rider’, de live vaak toegepaste combinatie, ging al over de twintig minuten heen, ‘The Low Spark of High Heeled Boys’ tikte net de achttien niet aan, de andere nummers zijn tussen de zeven en elf minuten. ‘On the Road’ is een prachtig live-verslag van Traffic. De band op stoom leefde zich uit in lange solo’s en liet horen wat ze in huis hadden. Traffic’s muziek heeft iets van “ik neem je mee op reis”, waardoor je blijft luisteren naar wat er geboden wordt. Zo kun je je lekker onderdompelen in het verkeer. De verzuurde critici vonden de uitgetrokken nummers te lang, vergeleken ze met de studioversies en zwijmelden daarmee in een fout soort nostalgie.
Ondanks het succes in Amerika moesten ze het daar - en in Canada - doen met een enkele lp. Daarop de drie kortere tracks en een ‘The Low Spark’ die maar liefst vijf minuten korter was. De, opnieuw basic cd-versie heeft alle nummers in de goede lengte. Gelukkig zit er nu wel een bijsluiter - meer is het ook niet - met wat (te kleine) fotootjes en de songteksten bij. Maar, eerlijk gezegd, het ziet er allemaal te goedkoop uit.
Waarom dit album in Engeland nu wel weer populair werd is niet te verklaren, maar het stond zomaar op de 40e plek in de UK albumlijst, in Amerika moest men het doen met een 29e plek.

Het thuissucces was een opsteker voor de ‘lads’, maar rust kwam er niet. Hood en Hawkins gingen terug naar de studio. Wood had steeds meer last van zijn drank- en drugverslaving wat de voortgang niet gemakkelijker maakte. Moedig voorwaarts. Capaldi ging weer achter de drums zitten en als nieuwe bassist werd de Jamaicaan Roskee Gee (?/basgitaar) aangetrokken. Met deze nieuwe bezetting werd het laatste Traffic-album opgenomen: ‘When the Eagle Flies’ (1974). De meeste tracks zijn van Winwood en Capaldi. Wood bracht ‘Moonchild Vulcan’ in, maar die haalde het album niet, daarvoor in de plaats kwam ‘Memories of a Rock ’n Rolla’. Niet dat Wood’s nummer slecht was, het werd live veelvuldig gespeeld, maar het paste minder in de lijn van het album. Wood nam het mee voor zijn soloalbum ’Vulcan’. Daarover aan het eind meer.
Nog voordat alle opnames voltooid waren werd Baah uit de groep gezet. Nadere uitleg ontbreekt. Hij doet nog mee op twee van de zeven tracks, ‘Graveyard People’ en de titeltrack. Capaldi is niet meer ín front’ te horen, maar wel als achtergrondzanger. Winwood heeft zijn keyboardsarsenaal uitgebreid met een Moog synthesizer. De Moog is duidelijk te horen op het tweede nummer, ‘Dream Gerrard’. Een lang nummer, mede geschreven door Vivian Stanshall (Bonzo Dog Doo-Dah Band). Wood blaast zijn elektrische sax over een thema dat je pakt en niet meer loslaat. Prachtig nummer. Gelukkig duurt het ruim elf minuten. Traffic’s laatste album is een afwisselend en sterk album, jammer dat de groep het hierna voor gezien hield.
Rolling Stone, het blad, noemde het “een onevenwichtig album, met magere arrangementen en matige productie.” Misschien daarom wel kwam het album in Amerika in de top 10, 9e plek in de Billboard200. Engeland was na ‘On the Road’ weer aangehaakt, daar werd ‘When the Eagle Flies’ 31e.

De Amerikaanse tournee die volgde op het album was zwaar en vermoeiend. Winwood had opnieuw last van buikvliesontsteking, Wood zwaar aan drank en drugs, alleen Capaldi en Gee in ‘normale’ doen. Halverwege een concert in Chicago hield Winwood het voor gezien, de andere drie maakte het concert nog af. Bij het volgende concert, later in de avond, kwam Winwood niet opdagen, hij was verdwenen. Zonder Winwood geen Traffic, dus werden de andere concerten geannuleerd en dat was het plotselinge einde van Traffic.

Zowel Winwood als Capaldi begonnen enige tijd daarna een succesvolle solocarrière, Gee ging samen met Baah naar de Duitse band Can (elders op de LemonTree), Wood probeerde zijn leven weer op de rails te krijgen. Drank en drugs gebruikte hij vooral omdat hij vliegangst had en daardoor veel problemen met de tournees in Amerika. Door het vele alcoholgebruik kreeg hij een leverziekte, maar de voorgeschreven medicijnen hielpen hem echter nog verder de put in. In deze periode overleed Wood’s inmiddels ex-vrouw Jeanette op 31-jarige leeftijd. Wood was daar totaal ondersteboven van. Kort daarop overleden twee goede vrienden van hem, Paul Kossoff (de gitarist van Free) en Rebop Kwaku Baah. Daar kwam hij niet meer bovenop. Hij overleed in het ziekenhuis aan longontsteking. Wood was de afgelopen jaren bezig geweest met een soloalbum, Vulcan, maar overleed voor hij dat kon afmaken. Wood’s zus, Stephanie, zorgde voor de nalatenschap van haar broer. Ze zorgde er ook voor dat het album er alsnog kwam. Esoteric Recordings bracht het in 2008 als ‘Vulcan’ uit. Op ‘Vulcan’ staan enkele van Wood’s composities en ‘Wood’s Bolero’, een stuk van hem dat door Traffic uitgevoerd werd in L’Olympia, Paris. Natuurlijk staat ‘Moonchild Vulcan’, ooit bedoeld voor Traffic, ook op deze cd. Geen recente muziek hier, de meeste opnamen zijn uit de jaren zeventig.
In Juni 2013, op Wood’s 69e verjaardag, kondigde zus Stephanie een box aan met daarin bijna al het werk van Wood, waaronder ‘Vulcan’ in de 1978 uitvoering, tracks in bewerking en een flink boek met daarin foto’s en Wood’s historie. Vier jaar later verscheen inderdaad ‘Evening Blue’ (1978). En mooie box in een luxe, genummerde editie, bestaande uit duizend exemplaren. In de doos tref je aan: 4 cd’s, één lp (Vulcan) en een 212 pagina’s tellend boek. Op de cd’s hoor je Wood met Traffic, maar ook met o.a. John Martyn, The Wailers en Nick Drake. In het boek Wood’s historie, interviews en veel foto’s. Het is een prachtige box, niet zomaar een muziekverzamelbox, maar eigenlijk in vogelvlucht een ode aan een man met een passie voor muziek. Een man ook die veel meer gewaardeerd mag worden voor zijn bijdragen. De doos is – natuurlijk – een collector’s item geworden, waarvoor anno nu fikse prijzen gevraagd worden.

In eerste instantie heeft The Grateful Dead weinig met Traffic te maken, maar in 1992 liet een fan van beide groepen een bericht achter op het antwoordapparaat van de Dead’s gitarist Bob Weir. Hij, die fan dus, zou het prachtig vinden als Traffic in het voorprogramma van Grateful Dead zou kunnen spelen. Dat vond Weir eigenlijk ook en nam contact op met Winwood. Van het een kwam het ander en dus stond in 1994 Traffic voor een reeks reünieconcerten ‘on stage’. Traffic is dan WInwood en Capaldi. Omdat het samenzijn bevalt nemen beide heren meteen maar een album op: ‘Far From Home’ (1994). Met uitzondering van een kleine bijdrage van Dave Spillane (Uileann Pipes op ‘Holy Ground’) en Mick Dolan (ritmegitaar op ‘Nowhere is Their Freedom’) doen ze het allemaal zelf. Als hommage aan Chris Wood staat voorop de hoes een gestileerde fluitspeler. ‘Far From Home’ is geen slecht album, maar de klank is, jaren na de andere albums van Traffic, zo anders dat je dit album eerder moet zien/horen als een Winwood/Capaldi-album dan een echt Traffic-album. Soms bekruipt me het gevoel, met name op de track ‘Mozambique’, dat ik naar Santana aan het luisteren ben. Maar, nieuwe tijd, nieuw publiek. ‘Far From Home’ komt zomaar op een 29e plek in de UK Album Chart, iets dat jaren uitgebleven was. Het album bleef er nog eens vier weken hangen en werd daarmee het meest succesvolle na ‘John Barleycorn’. In Amerika kwam het album tot een mooie 33e plek, in Duitsland tot een 22e plek, maar dat was te danken aan twee plotselinge hitjes daar: ‘Here Comes a Man’ en ‘Some Kinda Woman’.

De feitelijk door een fan geïnitialiseerde tournee werd door Winwood en Capaldi gedaan met oudgediende Rosko Gee en verder in de band: Randall Bramblett (1948- / fluit, sax, keyboards), Michael McEvoy (1961- /piano, gitaar, basgitaar, altviool), Walfredo Reyes (1955- /percussie, drums). Van de tournee is een dvd en cd verschenen: ‘The Last Great Traffic Jam’ (2005). Traffic laat daar een dwarsdoorsnede van hun werk horen, veel oud, maar ook nieuw. Ook nu weer is ‘Gimme Some Lovin’’ van de partij. Jerry Garcia speelt gitaar op ‘Dear Mr. Fantasy’.
Die laatste ‘jam’ is een aardige afsluiter, maar wat geldt voor ‘Far From Home’ geldt ook voor dit album. Leuk en aardig, maar…
De meest recente cd-versie van ‘The last Great Traffic Jam’ (2021) maakt er echte jam van, de tweede cd is een heel ander concert met andere nummers en heeft niets te maken met de tekst op het knullige hoesje. Het is de bonus cd uit Steve Winwood’s cd ‘About Time’ (2003). Iets met bezig zijn met je vak…

In 2004 werden de eerste vier leden van Traffic, Winwood, Capaldi, Wood en Mason, terecht opgenomen in The Rock and Roll Hall of Fame. Op Wood na was iedereen aanwezig. Wood’s zus Stephanie was er voor haar broer. Aan het eind van de avond liet het trio-Traffic ‘Feelin’ Alright’ horen, daarbij bijgestaan door Keith Richards (Rolling Stones), Tom Petty én The Temptations. Onzichtbaar op de achtergrond speelde Bramblett mee.
In 2005 overleed Capaldi en daarmee ook een eventueel Traffic-vervolg. De latere versies van ‘The last Great Traffic Jam’ worden door Winwood opgedragen aan Capaldi: "To the man without whom Traffic could never be: my lifelong friend and partner, Jim Capaldi."

Ter nagedachtenis aan Capaldi vond er in 2007 een memorial-concert plaats met Winwood, Pete Townshend (The Who), Paul Weller (The Jam) en een reeks anderen. De opbrengsten van het concert gingen naar The Jubilee Action Street Children Appeal.

Traffic was duidelijk een groep in de voorhoede, een band met een visie en een nieuw geluid, een andere geluid. De eigenzinnige fusie van jazz, rock, folk, klassiek werd niet altijd door iedereen begrepen of gevolgd en leidde vaak tot onterechte, negatieve besprekingen. Traffic was een hechte, menselijke groep die het vooral fijn vond om samen muziek te maken en een ongewisse reis te ondernemen. Voor mensen die de oren goed open hadden staan was en is bij Traffic echter veel moois te horen, maar vooral muziek met hart en ziel en daar heb je geen meneertje Fantasie bij nodig.

 
tekst: Paul Lemmens, juni 2021
plaatjes: © Island Records/United Artists/Virgin/Wincraft Music/Hidden Masters