Paul
Lemmens: Een vreemde dag Muziekavonturen met een filosofische n♬t
EEN VREEMDE DAG
muziekavonturen met een filosofische n♬t
Information is not knowledge
Knowledge is not wisdom
Wisdom is not truth
Truth is not beauty
Beauty is not love
Love is not music
MUSIC is THE BEST
(The voice of Mary’s vison (FZ) – 1979)
Een hoofd vol muziek, kasten vol muziek, boeken over muziek
en een site (underthelemontree.nl) vol muziek. Kortom, muziek
betekent nogal wat in mijn leven. Maar wat is muziek
eigenlijk? En wat is die betekenis? Is die betekenis alleen
voor mij zo of ook voor anderen? Kun je muziek of een
muziekervaring delen? Wat bedoelde de componist met zijn of
haar muziek? Zit er wel een bedoeling achter, is het slechts
puur vermaak? Hoe luister je naar muziek, waar luister je
eigenlijk naar en wanneer doe je dat dan? En misschien wel de
meest onoplosbare vraag: waarom luistert iemand naar muziek?
En wat is dat luisteren dan? Is het horen, passief, of
luisteren, actief? Eenmaal begonnen buitelt een vragenlawine
het hoofd binnen.
In de geschiedenis hebben velen zich over die vragen gebogen,
muziekfilosofie is een gangbare vorm binnen de filosofie. Muziek
lijkt vanaf het begin van de mensheid bestaan te hebben. Vanaf
het begin van de Westerse filosofie is er gedacht over muziek.
Plato schreef: “Muziek en ritme vinden hun weg tot in de geheime
plaatsen van de ziel.” Hij vond muziek iets ongrijpbaars, maar
er gebeurde wel iets met je. Aristoteles liet het volgende na:
“De muziek dient tot verstrooiing, tot opvoeding, tot aansporing
van geest en hart en tot de bevrijding der ziel van de
hartstochten.” Dat is nogal wat. Zowel Plato als Aristoteles
gaven dus hoog op van muziek. Door de hele geschiedenis heen is
er gedacht en gesproken over muziek. Dat is iets dat leeft en
tot de dag van vandaag doorgaat, overwegend positief, maar ook
perioden negatief. Sommige mensen vinden zelfs dat je niet over
muziek kunt praten. Frank Zappa, altijd goed voor gevatte
oneliners, vond dat praten over muziek zoiets is als dansen over
architectuur. Kortom, je praat er niet over, of het heeft geen
zin erover te praten. Ik kan me echter best goed een
choreografie over architectuur voorstellen en ik kan me zelfs
nog beter voorstellen dat er over muziek gesproken kan worden.
Gezien alle vragen hierboven is er zelfs meer dan genoeg materie
om over te denken en het erover te hebben. Dat ga ik hier dan
ook doen. Binnen de filosofie is het een ‘regel’ duidelijk te
hebben waar het over gaat. In de muziekfilosofie gaat het om een
vijftal elementen:
1. Wat is de definitie van muziek? (wat zijn de noodzakelijk en
voldoende condities om iets als een muziekstuk te
classificeren?)
2. Wat is de relatie tussen muziek en geest?
3. Wat leert de muzikale geschiedenis ons over de wereld?
4. Wat is de relatie tussen muziek en emoties?
5. Wat is muzikale betekenis?
Het komt allemaal aan bod. Binnen filosofische gesprekken hoef
je niet altijd een antwoord op een vraag te kunnen geven. Erover
denken, spreken, schrijven kan onbekende deuren of ramen openen.
Er worden in het navolgende stuk genoeg vragen opgeworpen zonder
dat per se een antwoord op volgt. Zie het als een aanzet om er
zelf over te gaan denken.
Het is logisch het te hebben over de componist enerzijds en de
luisteraar anderzijds. Daarbij komt ook het verschil tussen
horen en luisteren aan bod. Aansluitend volgen de ‘W-vragen’:
waarom luister je, waar luister je naar, wanneer luister je,
wat gebeurt er, hoe (die hoort vreemd genoeg bij de W-vragen)
luister je? In de reeks hoort ook de hoeveel vraag. Als je dit
leest is het antwoord daarop echter al gegeven: veel.
Dit verhaal is niet chronologisch, ik hou van collages, zowel in
muziek, als in kunst en op papier. Dit verhaal hoef je daarom
ook niet lineair te lezen.
Een deel van de collage bestaat uit stukjes van een (mijn)
‘soundtrack’, met, om het overzichtelijk te houden, steeds tien
luistertips. Hopelijk zitten daarbij wat orenopeners of
grensdoorbrekers.
Tussendoor staan de zogenaamde “intermuzzo’s”, intermezzo’s met
daarin eigen ervaringen met muziek. Over wat muziek is
verschillen de meningen, maar maakt dat het niet veel
interessanter?
Wat is muziek - 1
Van Dale online 2023:
mu·ziek (de; v)
1. geluid, voortgebracht door de menselijke stem of door
instrumenten omwille van (de schoonheid van) dat geluid zelf:
(figuurlijk) daar zit muziek in dat biedt goede mogelijkheden;
dat klinkt me als muziek in de oren dat vind ik een bijzonder
aanlokkelijk voorstel
2. personen die muziek maken: voor de muziek uit lopen iets
sneller willen realiseren dan wenselijk is
3. geschreven of gedrukte muziek
Ik wist niet dat ik het in mij had
In ons huis was geen muziek. Ik kan me niet herinneren dat mijn
moeder een radio aanhad. Vader was in de jaren ‘50/’60
natuurlijk aan het werk. Muziek kwam van buiten, harmonie,
fanfare en een keer per jaar een taptoe in het nabijgelegen
stadion. Die taptoe vond ik fascinerend en ik kon, volgens mijn
vader, urenlang stilzitten en opgaan in het geheel. In klas 6,
nu groep 8, hadden we een leerkracht die muziekles kwam geven.
Heel vooruitstrevend. Er werd vooral gezongen, maar ze liet ons
af en toe ook klassieke muziek horen. Ik kon daar erg van
genieten, zeker met de verhalen erbij. Zo vertelde ze over de
Moldau en liet de compositie van Bedřich Smetana horen. Je zag
het zo voor je. Datzelfde gold voor de Peer Gynt Suite van
Edward Grieg.
Nog voordat ik naar de middelbare school ging konden mijn ouders
een stereomeubel van de overburen overnemen. Waarom ze dat deden
heb ik eigenlijk nooit gevraagd. Nu hadden we een radio én een
pick-up. Van de buurjongen konden we wat singletjes lenen: The
Beatles, Elvis, Spotnicks, Shadows. Mijn moeder kocht een lp van
de Kilima Hawaiians en mijn vader - niet heel verrassend - een
van de kapel van de koninklijke luchtmacht. Later volgden lp’s
met de Missa Luba en Mahalia Jackson. Nogal wat verschillende
genres dus. Maar dat er nu veel muziek was in huize Lemmens,
nee. Door de vaak langdurige ziektes van mijn moeder woonde ik
regelmatig bij mijn neven, het zijn in die zin meer een soort
broers. In de vakantie van 1968 logeerde ik er weer eens; het
was de vakantie na de lagere school op weg naar het voortgezet
onderwijs. De oudste neef studeerde in Eindhoven. Die zomer was
hij thuis met een bandrecorder. Daarop stond allerlei muziek van
The Rolling Stones, Jefferson Airplane, The Who, Them, veel
blues én: The Mothers of Invention. Van die groep had hij de
eerste drie lp’s op tape: Freak Out, Absolutely Free en We’re
Only in it for the Money. Die laatste was toen net uit. Ergens
ging er bij mij een raam open, of een luikje, of een deur, de
zon ging schijnen. Er gebeurde iets. Ik vond die muziek
fantastisch, die raakte mij meer dan al die andere muziek bij
elkaar. Ik was zo enthousiast dat ik niets liever wilde die
muziek zelf ook hebben. Ook dat was nieuw voor me.
Intermuzzo
Grootgebracht met weinig anders dan kinderliedjes, klassiek
en radiodeuntjes is popmuziek de herkenning van een nieuwe en
eigen leefwereld en biedt, als je er in geïnteresseerd bent,
een boeiende ontdekkingsreis. Gedeeltelijk ben je verplicht
mee op reis te gaan, anders hoor je er niet bij en wordt je
door je leeftijdsgenoten niet serieus genomen. Dat die reis
mij al heel snel op zeer vreemde muziekpaden zou brengen kon
ik niet vermoeden. Ontdekkingen gebeuren zelden thuis, dus dat
'het' ergens anders moest gebeuren stond wel vast, maar waar?
Belangrijke rollen daarbij spelen een Limburgs dorpje met een
watertoren en een logeerpartij bij familie tijdens de
zomervakantie. Essentieel was de aanwezigheid van mijn neef's
oudste broer. Zijn jongere broer was er natuurlijk ook, maar
die zat nog op de lagere school en had daardoor andere
belangstellingen later zou dat veranderen. De oudste broer
studeerde aan de TH in Eindhoven en had een bandrecorder met
enkele tapes, we spraken toen van banden, meegebracht. Behalve
heel wat mooie en bekende muziek van de Stones, Them en Tommy
van The Who, die toen net uit was maar dat heb ik me pas
heel veel later gerealiseerd en veel blues was er ook een
band met heel rare muziek: vervormde stemmetjes,
geluidseffecten, kreten van disc jockeys tussen de nummers
door, lange gitaarsolo's, schitterende maar veel te korte
stukjes pianomuziek, een soort collage met orgastisch gehijg
(heel opwindend als je 13 bent), gekke ritmes; muziek zoals ik
ze nog nooit gehoord had en ook nooit meer zou horen. Ik
vond er niets aan en tegelijkertijd boeide juist deze band me
het meest. Ik had geluk dat de bandrecorder op de kamer van
mijn neef mocht staan en we zo, op mijn verzoek, deze band tot
diep in de nacht konden beluisteren, en overdag weer en de
volgende avond opnieuw, tot het iedereen de oren uitkwam. Maar
ik had er nog niet genoeg van. Ik moest een kopie van de band
hebben en rustte niet voordat die gemaakt was. In eerste
instantie nam ik, wegens ruimtegebrek op mijn band, een kort
stukje met fragmenten op die ik het leukst/mooist vond en
speelde dit ongeveer 15 minuten durende stukje thuis steeds
weer opnieuw en opnieuw af. Al snel bleek het te kort, er
moest meer komen. Het aantal bandopnamen groeide en later,
toen ik een pick-up kreeg, volgde de lp's, en nu de cd's.
Nooit meer na die logeerpartij ben ik nog dezelfde geweest.
Het luisteren naar die ene band was voor mij een soort
cultuurshock, een herkenning van 'mijn' muziek. Die herkenning
heeft mij veranderd. Ik ben na gaan denken over de teksten op
de platen en daardoor zijn mijn ideeën en belangstelling in
een duidelijkere richting verder ontwikkeld. Bovendien is deze
band het startpunt geworden voor mijn nooit meer aflatende
belangstelling voor muziek. Meedoen met de min of meer
opgelegde verplichte en beperkte muziekbelangstelling van mijn
klasgenoten was niet meer aan de orde, want die norm had ik
met het adopteren van deze muziek van me af geschud. Hoe
toepasselijk. Frank Zappa zou trots op me geweest zijn, want
het was de muziek van zijn eerste drie lp's die dit alles voor
elkaar heeft gekregen. Ik ben hem er nu nog dankbaar voor en
mijn neefs broer eigenlijk ook.
Soundtrack:
1. Kapel Van De Koninklijke Luchtmacht
2. De Moldau - Bedřich Smetana
3. Peer Gynt - Edward Grieg
4. Magical Mystery Tour – The Beatles
5. The Spotnicks – The Spotnicks
6. After Bathing at Baxter’s – Jefferson Airplane
7. Beggar’s Banquet – The Rolling Stones
8. Freak Out – The Mothers of Invention
9. Absolutely Free – The Mothers of Invention
10. We’re Only in it for the Money – The Mothers of Invention
Waarom?
Waarom vond ik die muziek zo geweldig? Waar kwam dat vandaan?
Ik wist niet dat ik dat in mij had. Ik kan het nog steeds niet
uitleggen. Waarom valt een jongen van twaalf jaar zonder enige
muzikale kennis of achtergrond voor de muziek van Frank Zappa?
De Hellenistische filosoof Cassius Longinus beschrijft wat er
gebeurt kan zijn in diens ‘Het Sublieme’. Iemand kan door een
sublieme, esthetische ervaring overtuigd of ontroerd raken. Dat
gebeurt door beroering van de zenuwen in ons lichaam. Daarmee
overstijgt zo’n ervaring de rede. Je hebt eerst het ‘gevoel’,
daarna gaan de hersenen aan het werk om het uit te leggen. Mijn
zenuwen werden beroerd door de kleine, Mozart-achtige
piano-intro’s van Ian Underwood, de versnelde stemmetjes, de
random geluiden zoals die van aanspoelende golven, het geluid
van de elektrische gitaar, de wat creepy/enge muziek, de orgie
op lp-kant 4 van Freak Out, de collagestijl, de vreemde
maatsoorten, voor Suzy Creamcheese. Ik werd niet overtuigd door
de teksten. Ik had immers nog nooit Engelse les gehad. De
teksten waren een aparte, muzikale laag op zichzelf die pasten
in het geheel. Met het woordenboek in de hand vertaalde ik her
en der wat, maar pas vele jaren later begreep ik pas echt wat er
gezongen werd. Het ging mij dus niet om de teksten of zang maar
puur om de muziek. Over het verschil tussen vocale en
instrumentale muziek later meer. Nog steeds blijft de
waarom-vraag: waarom Zappa, en niet Jefferson Airplane of The
Stones, waarom had ik dit niet bij de taptoe of de klassieke
muziek van Smetana of Grieg? Was dit een sublieme ervaring in de
geest van Longinus? Of – naar Plato - de geheime plek van de
ziel geraakt? Nou vind ik het begrip ‘ziel’ nogal abstract en
kan er weinig mee. In het vibreren van de zenuwen herken ik
meer. Neuropsychologen kunnen precies vertellen wat er gebeurt.
Muziek, in dit geval de speaker van de taperecorder, brengt
trillingen voort. Die worden opgevangen door je oren en naar je
hersenen gestuurd. Prof. Dr. Erik Scherder legt het vervolgens
zo uit: “Het gebied dat emoties ‘regelt’ ligt heel dichtbij het
gebied dat je motorisch aanstuurt. Het gevolg kan zijn dat als
je emoties ervaart bij muziek dat je mee wil doen. Je kunt
daarbij een rilling voelen die weer gestuurd wordt door het
frontale gebied. De diverse gebieden ‘communiceren’ constant met
elkaar. Muziek is een geweldige verrijking voor het brein en
helemaal als je een instrument bespeelt. “
Heb je eenmaal zo’n subliem moment meegemaakt, dan wil je het
ook duiden, erover praten, er betekenis aan geven. Maar dat
gebeurt allemaal pas nádat het gevoel bij je is opgewekt. Dat is
er het eerst, daarna komt de rede. Meteen is dat ook het
moeilijkste. Kun je taal geven aan muziek? Er zijn talloze
filosofische boeken geschreven over taal geven aan muziek.
Meestal zijn het uitdrukkingen van een gevoel, een verbazing,
ergernis. “Ik vond dat stuk prachtig”; “bij deze overgang liepen
de rillingen van over mijn rug”; “zo mooi, kippenvel!” “de
tranen schoten in mijn ogen…”; “ik was in een andere wereld”;
“ik kon gewoon niet meer stilstaan, ik moest bewegen.” Praten
over muziek is best lastig. Wat heb je nu gehoord of beleefd?
Voor jezelf weet je het misschien wel, maar om precies dat
gevoel/ervaren aan een ander uit te leggen is weer iets heel
anders. Vaak wordt het dan een technisch verhaal over maten,
instrumenten, passages. Maar dat is niet de primaire,
geestelijke ervaring. Ludwig van Beethoven legde het zo uit:
“Muziek is de bemiddelaar tussen het geestelijke en het
zinnelijke.” Dat komt aardig overeen met het geschetste beeld.
Hoe dan ook is het goed je ervaring voor jezelf te duiden, want
waarom vind ik nu dit stuk zo…? Wat doet dit met mij? Herken ik
er iets van mijzelf in?
Intermuzzo
Als je het woord “zee” hoort denk je bijna meteen aan de zee
zoals je die kent: water tot aan de horizon, kabbelende of
wilde golven, strand, de zon op het water, eventueel een
schip. Het plaatje van de zee zit in je hoofd en de meeste
mensen kunnen dat na het horen van het woord oproepen. Als
iemand een compositie maakt en die “de zee” noemt weet je
eigenlijk al wat je kan verwachten nog voordat je één noot
gehoord hebt. Claude Debussy voltooide in 1905 zijn symfonie
voor orkest: ‘La Mer, trois esquisses symphoniques pour
orchestre”. Die drie schetsen noemde hij: respectievelijk: ‘De
l'aube à midi sur la mer (van de ochtend tot de middag op
zee); ‘Jeux de vagues’ (spel van de golven) en ‘Dialogue du
vent et de la mer’ (dialoog tussen de wind en de zee'). Het
wordt tot Debussys ergernis een “impressionistisch” werk
genoemd, het zijn Debussys indrukken van de zee, vertaald in
muziek. Hij deed dat heel subtiel met laagjes muziek in vele
klankkleuren. Debussys muziek kabbelt voort zoals de golven
van de zee. Dat was nieuw, want tot Debussys aanpak had muziek
een duidelijk begin, middenstuk, eind met een duidelijke
indeling en rolverdeling. Debussy liet dat los en kwam met een
heel eigen, nieuwe benadering. Er wordt wel eens gezegd dat
bij hem de nieuwe, ook wel 20e eeuwse muziek begint. Hoe dan
ook, het is een ommekeer in de historie van muziek. Ergens
rond mijn 14e kocht ik de lp ‘La Mer/Nocturnes’ (1960),
uitgevoerd door het Concertgebouw Orkest en gedirigeerd door
Eduard van Beinum. Zoals hierboven al te lezen was had ik geen
enkele muziekkennis/-achtergrond. Al vanaf de eerste, zachte
klanken nam de muziek mij mee. Waarheen. De zee natuurlijk.
Maar dat kwam door de titel. Als het de “la montagne” (de
berg) had geheten was ik in mijn hoofd daarheen gereisd. Dat
zegt meteen iets over het sturen van je muziekbeleving. Een
titel kan dus je muziekbeleving sturen. Ergens in het eerste
deel zit een passage waar ik kippenvel van kreeg. Zomaar,
spontaan. Ik zag de zon boven de horizon opkomen en statig
naar de hemel reizen. De muziek komt op dat punt bijna tot
stilstand, om je adem bij in te houden. Prachtig. Elke keer
weer als ik naar ‘La Mer’ luisterde kwam die ervaring naar
boven. Ik koester die daarom warm in mijn geheugen. Inmiddels
staan in mijn huis nogal wat versies van “La Mer”, maar bij
geen enkele versie heb ik zo’n zelfde beleving gekregen.
Zegt dat iets over de interpretatie van Van Beinum? Geen
enkele andere dirigent houdt op dat punt in of vertraagt. Voor
mij voegde de uitvoerder hier iets wezenlijks toe aan de
compositie. Zonder dat specifieke moment was ik niet zo onder
de indruk van Debussy’s muziek geraakt en was hij niet mijn
favoriete, klassieke componist geworden. Is dat misschien een
antwoord naar het waarom, namelijk om meer van zulke fijne of
bijzondere ‘muziekbelevingen’ mee te mogen maken?
Maar wat veroorzaakte nu dat subliem trillen van de zenuwen?
Waar komt dat vandaan? Vaak wordt bij het maken van keuzes
verwezen naar opvoeding, normen, waarden, opleiding, sociaal
milieu. Dat klinkt logisch en speelt ongetwijfeld een rol bij
beleving van zaken en helemaal bij een emotionele beleving van
zaken. Terugkijkend naar mijn achtergrond zou ik de complexe
muziek van Zappa niet bij mijzelf verwacht hebben en ook niet
mijn voorkeuren voor vroege elektronische muziek,
avant-gardistische muziek, 20e eeuwse klassieke muziek, free
jazz, jazzrock, progressieve rock, wereldmuziek. Niet de
gemakkelijkste muziek, ook niet de gemakkelijkste, muzikale weg.
Zoals Olivier B. Bommel het vaak uitdrukte: ‘Mijn eigen, eenzame
weg.” Het was/is een soort strijd om muziek te kunnen begrijpen,
plaatsen. Veel luisteren, veel lezen over en zelf de materie
gaan beheersen. Ik mag muziekles geven en bespeel enkele
instrumenten. Dat helpt allemaal.
Voorlopig zal er nog wel geen antwoord komen op de vraag waarom
iemand ‘valt’ voor een bepaalde muziekstijl of stuk.
Muziek is
Anders dan andere kunstvormen is muziek alleen op het moment
dat zij er is. Een schilderij hangt aan de muur en blijft daar
hangen. Je kunt het tot in detail bekijken, net zolang als je
wilt. Dat geldt ook voor beelden en boeken. Bij muziek is dat
niet zo. Een muziekstuk begint, duurt enige tijd en is daarna
voorbij, de klanken lossen op in lucht. Het is alsof het
muziekstuk er nooit geweest is. Vluchtig, ongrijpbaar geworden.
Je moet het doen met de herinnering. Omdat muziek verdwijnt kun
je er ook alleen van genieten, emotioneel worden, eventueel in
het moment zelf. Dan doet muziek iets met je. Of niet
natuurlijk. Dat hangt er mede van af of je echt luistert of
alleen muziek hoort. Dat verschil komt later aan de orde. Wil je
meer muziekmomenten dan betekent dat of vaker naar concerten
gaan of vaker naar muziek luisteren. Dat laatste is vrij
makkelijk met fysieke dragers zoals lp’s en cd’s of online met
bijvoorbeeld Spotify of YouTube.
Wat is muziek – 2
Online dictionairy 2023
Music [ myoo-zik ]
• an art of sound in time that expresses ideas and emotions
in significant forms through the elements of rhythm, melody,
harmony, and color.
• the tones or sounds employed, occurring in single line
(melody) or multiple lines (harmony), and sounded or to be
sounded by one or more voices or instruments, or both.
• musical work or compositions for singing or playing.
• the written or printed score of a musical composition.
• such scores collectively.
• any sweet, pleasing, or harmonious sounds or sound: the
music of the waves.
• appreciation of or responsiveness to musical sounds or
harmonies: Music was in his very soul.
• Fox Hunting. the cry of the hounds.
De eerste spreekbeurt: elektronische muziek
Als basisschoolleerkracht heb ik talloze spreekbeurten gehoord.
Mijn eerste, eigen spreekbeurt was echter pas in klas 1 op de
middelbare school tijdens les Nederlands. Ik was toen 13 jaar.
Waar hou je een spreekbeurt over? Over iets wat je bezighoudt,
je hobby, je huisdier, je sport, je… Mijn spreekbeurt ging over
vroege, elektronische muziek. Mijn neef en ik luisterden naar
een radio-serie over elektronische muziek. We schreven allebei
de tekst mee, wisselden die later uit zodat we het verhaal
compleet hadden. We hoorden muziek van John Cage, Gordon Mumma,
Alvin Lucier en vele anderen. Geruis, gekraak, gepiep, glijdende
tonen, fluiten, van alles. Prachtig, muziek (!) om helemaal in
op te gaan. Mijn klasgenoten waren verbijsterd. Het paste niet
in hun straat van bekende muziek, op dat moment vooral veel Deep
Purple bijvoorbeeld. Met elektronische muziek zit je daar
mijlenver vandaan. Ze zullen wel gedacht hebben: “Wat een
bijzondere/vreemde/gekke klasgenoot hebben wij?” Mij maakte dat
niet uit, ik was ook in mijn hoofd met heel andere dingen bezig,
maar dat is een ander verhaal.
De paraplu heet “elektronische muziek”. Dat impliceert dat het
muziek is, maar volgens de definities hierboven staat die
benaming voor deze groep ter discussie.
Wat is muziek – 3
Luciano Berio (componist, Italië):
"Music is everything that one listens to with the intention of
listening to music".
Intermuzzo
‘I’m sitting in a Room’ (1969) van Lucier is een fascinerend
werk: "I am sitting in a room different from the one you are
in now. I am recording the sound of my speaking voice and I am
going to play it back into the room again and again until the
resonant frequencies of the room reinforce themselves so that
any semblance of my speech, with perhaps the exception of
rhythm, is destroyed. What you will hear, then, are the
natural resonant frequencies of the room articulated by
speech. I regard this activity not so much as a demonstration
of a physical fact, but more as a way to smooth out any
irregularities my speech might have." In de tekst vertelt
Lucier dus precies wat hij doet. Hij spreekt de tekst uit en
neemt die op. Die opname wordt afgespeeld en weer opgenomen.
En zo gaat dat talloze keren door. De akoestiek, de geluiden
in de ruimte gaan een rol spelen, net als de kwaliteit van
microfoon en tape. Langzaamaan vervormt de stem, er vallen
gaten in de tekst. Na ongeveer een keer over veertig hoor je
alleen nog maar ruis en ondefinieerbare geluiden. Het is een
prachtig voorbeeld van elektronische muziek en zelfs van
minimal music.
Muziek dus, maar je hoort hier geen ritme, geen zang, geen
melodie, wel kleur. En emoties? Lucier is vrij ‘cool’, zakelijk,
beredenerend. In feite wist hij zichzelf uit. Hebben we het dan
nog steeds over muziek?
HGS
Voordat wij een stereomeubel in huis hadden had mijn vader een
eenvoudige bandrecorder gekocht. Daarmee kon ik kopieën maken
van de tapes van mijn neef. Maar ik kon natuurlijk ook eigen
opnames maken. Met het stereomeubel in huis kon ik ook lp’s gaan
sparen. Het Grote Sparen was begonnen. De eerste lp die ik zelf
had was ‘Paranoid’ van Black Sabbath, een cadeau. Waar mijn
klasgenoten vooral bezig waren met Deep Purple ging ik voor
Black Sabbath, mysterieuzer, donkerder en spannender. Daarna
volgde ‘Woodstock’, het verslag van het festival. Een
verjaardagscadeau. Omdat mijn ouders vonden dat ik ook ‘goede’
muziek moest luisteren kreeg ik ‘Ekseption’ van Ekseption.
Klassiek maar dan in pop-jazz-versie. Na ‘Black Sabbath’ en
‘Masters of Reality’ van Black Sabbath. Mijn vader kon die
allemaal met korting kopen in de winkel van het bedrijf waar hij
werkte. Inmiddels kreeg ik wat zakgeld en kon met wat hulp mijn
allereerste lp kopen: ‘Déjà Vu’ van Crosby, Stills, Nash &
Young, op de hielen gevolgd door ‘Thick as a Brick’ van Jethro
Tull. Zoals je ziet lopen de genres nogal door elkaar. En toen,
eindelijk, vond ik een winkel waar ze lp’s hadden van Frank
Zappa. De acht (!) volgende aankopen waren van hem/The Mothers.
De eerste niet-Zappa lp daarna was ‘Ummagumma’ van Pink Floyd.
Soundtrack:
1. La Mer – Claude Debussy
2. I’m Sitting in a Room – Alvin Lucier
3. Paranoid – Black Sabbath
4. Ekseption - Ekseption
5. Déjà Vu – Crosby, Stills, Nash & Young
6. IV – Led Zeppelin
7. Thick as a Brick – Jethro Tull
8. Ummagumma – Pink Floyd
9. 200 Motels – Frank Zappa & The Mothers of Invention
10. Hot Rats – Frank Zappa
Intermuzzo
Vanaf mijn dertiende heb ik al heel wat concerten en
optredens meegemaakt. Voor een deel was dat live, maar een
groter deel heb ik via de televisie meegekregen. De meeste
televisie-concerten vergeet ik bijna onmiddellijk, maar er is
er een dat zo'n indruk gemaakt heeft dat ik me het nog tot in
detail herinner. Het vond plaats in de herfst van 1969 en was
naar huidige maatstaven ronduit armoedig te noemen. De hele
uitrusting van de band bestond slechts uit een simpel
drumstel, elektrische piano, orgel en basgitaar, waarvan
alleen keyboards en bas werden versterkt. De luidsprekers
stonden aan weerszijden van het drumstel opgesteld en
daarnaast, op twee kantinestoelen, de Marshall-versterkers. De
muzikanten zagen er zo verschillend uit dat je amper over een
groep kon spreken. De drummer had een verticaal blauwwit
gestreept pyjamajasje over een witte lange broek aan, lang
blond haar en een beginnende baard. De bespeler van het orgel
en de daarop gestapelde piano vertoonde zich in een zwart
leren jack en dito broek, een rode sjaal, halflang donkerbruin
haar en een klein zonnebrilletje. De bassist had een ruw
geweven Peruaans shirt en een petroleumblauwe ribbroek aan,
droeg op zijn hoofd een vuurrode Basken-baret, had een bril,
snor en halflang krullend haar. Kleurentelevisie bestond in
die tijd nog niet, maar de kleurenfoto in de omroepgids maakte
veel goed; ik heb die foto nu nog. De aankleding, net als de
bassist die nota bene met de rug naar de camera stond, maar
daardoor volledig geconcentreerd op zijn medemuzikanten was,
deed veel van de muziek verwachten. Was het nog wel muziek:
flarden pop met soms zelfs heuse liedjes over alledaagse
situaties en dus eigenlijk niet bijzonder, maar daardoor juist
weer wel; rock; jazz; elektronische muziek; improvisaties;
geluidsexperimenten; vooral veel en lange solo's; een gemeen
scheurend orgel; een nog veel gemener scheurender en
regelmatig interrumperende fuzz-bas en altijd weer die
soepele, bijna swingende drums. De drummer zong regelmatig,
waarbij hij elke keer na het beëindigen van zijn tekst de
zangmicrofoon met een forse klap wegduwde - waardoor de
microfoon het beeld uit zwiepte - om zich helemaal op zijn
drumstel uit te kunnen leven. De drumsolo was dan ook
verbijsterend: er werd getikt, getrommeld, geslagen, gestreken
langs en tegen alles in de buurt van het drumstel; een
theedoek over een trommel zorgde voor zachtere en doffere
geluiden; bekkens ruisten, sidderden, spetterden en soms
werden zowel bekkens en trommels in echo gehuld. De muziek was
als een energiebal die weggeslingerd werd. En ik ving hem op.
Na het korte concert was ik helemaal in de ban van deze
muziek. Het tv-optreden vond, maar dat leerde ik later, als
introductie op hun tweede lp - Volume Two - plaats. Ondanks
alle omzwervingen en vreemde muziekpaden die ze later
bewandeld hebben, heb ik nog altijd een zwak, maar dat zal
niemand verbazen, voor die lp van de Soft Machine. Gelukkig
heb ik wel geluisterd.
Betekenis, verwachtingen & theorie
Muziek is. Klank is. Iemand speelt een noot. Het is een C, die
zou je ook een do kunnen noemen. Ik formuleer het even heel
basaal. In die C/do zit geen enkele betekenis. Als je daarna een
D/re speelt is er nog steeds geen betekenis in de klank zelf.
Die ‘hangt’ als het ware in de lucht. Het geluid, voortgebracht
door een instrument of stem is geluid op zichzelf. Echter,
mensen zijn wezens die betekenis geven aan eigenlijk alles om
hen heen. Als het bij de C zou blijven, zou iemand met een
getraind oor kunnen denken “ik hoor een C”, iemand anders zou
kunnen denken “ik hoor een noot” of “ik hoor een geluid”. Komt
er geen vervolg dan gaat iedereen over tot de orde van de dag.
Komt er wel een vervolg in de vorm van die D, dan wordt er een
soort verwachting geschapen, dan is er iets in gang gezet wat
maakt dat mensen betekenis geven aan die twee noten. De
verwachting is dat er na de D een E/mi komt. Dat hebben wij hier
in Westerse landen zo geleerd. Om het duidelijk te maken een
klein stukje muziektheorie. De notenreeks heet niet overal
hetzelfde, maar wij hier in het westen hebben geleerd dat de
basis van onze muziek do-re-mi-fa-sol-la-si-do is. De klank
stijgt met elke volgende noot. De tweede do is een stuk, een
octaaf, hoger dan de eerste. Lopend van de eerste tot de tweede
do hebben we een toonladder beklommen. Die ladder gaat verder,
zowel naar boven als naar beneden. In muziektermen noemen we de
klanken c-d-e-f-g-a-b-c. Je zou ze ook nummers kunnen geven,
namelijk
do(c)/1-re(d)/2-mi(e)/3-fa(f)/4-sol(g)/5-la(a)/6-si(b)/7-do(c)/8.
De afstanden tussen de verschillende noten hebben namen
gekregen. Zo is de afstand van 1-7 een septiem, van 1-6 een
sext, van 1-5 een kwint, van 1-4 een kwart, van 1-3 een terts en
van 1-2 een secunde. In de benaming herken je de getallen. Dat
is een voorbeeld van een reeks met hele noten, maar tussen die
hele noten liggen ook halve noten. Als je van C naar D gaat en
de C een halve toon verhoogt, de zwarte toets op de piano, dan
spreken we over een cis/♯c of een des/♭d. Voor de verhoging
gebruiken we een hekje-achtig symbool (♯) voor de verlaging een
soort b (♭). Verhoging/verlaging van tonen kan in de hele
toonladder. Je ziet aan de indeling dat je een soort wiskundig
geheel krijgt, met vaste plekken en afstanden. We hebben het nog
steeds over westerse toonladders. Er zijn heel andere
toonladders met heel andere klankstructuren. Omdat wij die nooit
geleerd hebben klinken die ons vreemd in de oren, soms zelfs
‘vals’ of ‘dissonant’. Ga maar eens luisteren naar de
authentieke Japanse of Aziatische muziek of de muziek van de
Pygmeeën. Wij hebben geleerd dat na een do-re een mi komt,
vervolgens een fa-sol-la-si en weer een do, maar een trap/octaaf
hoger. De verwachting is dan ook dat er na een do-re een mi
komt. Er zijn nog meer verwachtingen/lessen. We hebben ook
geleerd dat voor ons ‘muziekgevoel’ een muziekstuk altijd
eindigt op de grondtoon. Dat is de eerste noot van een reeks die
begonnen is. In het voorbeeld do-re-mi… re-do. Omhoog, omlaag en
eindigend op de grondtoon. Wat ook kan: do-re-mi-fa-sol –
sol-fa-mi-re-do. Een mooie reeks en weer netjes geëindigd op de
grondtoon. De hersenen tevreden. Zoals gezegd is dit heel
basaal, maar het geeft wel aan hoe wij westerlingen muziek
denken. Doe je het anders, bijvoorbeeld do-re-mi-do-re dan geeft
dat een wat onbevredigend gevoel, alsof het stuk niet af is, of
dat er nog iets moet komen…
De hier genoemde c-d-e-f-g-a-b-c reeks noemen we de
majeurtoonladder. De reeks met de witte toetsen op de piano. De
majeurreeks ervaren we als gewoon, maar ook als opgewekt, blij.
Daar heb je die betekenis weer, blijkbaar kunnen we de noten
niet gewoon zichzelf laten zijn, er moet iets aan gekoppeld
worden, in dit geval een gevoel van blijheid. Daartegenover
staat een gevoel van triestigheid. Dat gevoel wordt gehaald uit
de mineur-toonladder. Je bent in mineur, niet vrolijk… De
mineurreeks gaat zo: c-d-♭e-f-g-♭a-♭b-c. je ziet de basis weer,
maar drie noten zijn verlaagd, de e, de a en de b. Dat zijn de
zwarte toetsen op de piano. Deze toonladder klinkt anders,
triester? Er zijn meer toonladders. Voor hier zijn die niet
nodig. Alles samen biedt het een onuitputtelijke reeks
mogelijkheden om muziek te maken en daar maken componisten dan
ook gebruik van. Aan wat we uiteindelijk horen geven wij
betekenis, we verbinden er iets aan, gedachten, kleuren,
beelden, emoties. Daarin kan de componist sturen, door zoals in
het voorbeeld van Debussy een naam, ‘La Mer’ te geven, maar hoe
dan ook is Debussy’s zee niet de mijne. Mijn beelden die ik heb
bij zijn muziekwerk komen uit mijn denkwereld, mijn plaatjes die
ik erbij heb en ook mijn gevoel. Of hij ook zo’n kippenvelgevoel
had bij die ene passage weet ik niet, misschien wel en heeft hij
het daarom gemaakt. Maar zelfs dan nog is mijn gevoel anders,
want ik ben nu eenmaal een heel ander iemand dan Debussy en ook
levend in een heel andere tijd.
Intermuzzo
We hebben muziekles. De docent deelt klankstaven uit.
Iedereen krijgt een setje. Simpel uitgelegd, we krijgen
reeksen, bijvoorbeeld c-d-e-f-g (do-re-mi-fa-sol). De docent
legt uit dat hij een stukje op de piano speelt en wij gaan
improviseren. Eigenlijk is het een verkeerd woord, hij bedoelt
eigenlijk dat wij in het muziekharnas gaan. Immers als hij
c-d-e speelt verwacht hij – volgens de wetten der muziek – dat
wij reageren met e-d-c. Stijgen, dalen, eindigen op de
grondtoon. Perfect, niets aan de hand, goed geïmproviseerd. Ik
weet hoe het werkt en wat van me verwacht wordt, maar het
woord ‘improviseren’ heeft bij mij iets losgemaakt. In die
periode bezoek ik menig free-jazz-concert. Daar gaat het
behoorlijk tekeer en worden muziekwetten aan hun laars gelapt.
Geluiden, gepiep, gekraak, overblazen saxen, omvallende
trommels, glazen die bonken op de pianotoetsen, alles lijkt te
kunnen en er wordt nog voor geapplaudisseerd ook. Dus. Terwijl
de docent met mijn medestudenten bezig is verzamel ik steeds
meer klankstaven op mijn tafel, ook halve tonen en klankstaven
buiten de reeks. Als ik aan de beurt ben speelt de docent iets
voor en ga ik zonder aarzelen los op de klankstaven voor me.
Zonder ergens op te letten ga ik door totdat de docent roept
om te stoppen. Als hij vraagt waar ik mee bezig ben zeg ik
“met improviseren, dat vroeg je toch?”
Een andere keer had ik onder invloed van John Cage de piano in
de groep 'slagwerkinstrumenten' ingedeeld, dat viel niet in
goede aarde. Desondanks kon ik goed met de docent opschieten
en viel er altijd te praten over 'andersoortige' muziek.
Daarom ook konden wij samen een doorleefde glimlach niet
onderdrukken toen in de serie “schoolconcerten”
achtereenvolgens optraden: Ton Hartsuiker met 'Werken voor
geprepareerde piano van John Cage', het Willem Breuker
Kollektief met eigen (free)jazz-werk en Pierre Courbois met
zijn door de Mutron III gestuurd elektronisch drumstel.
Allemaal niet bepaald alledaags...
Wat is muziek – 4
Andrew Kania (professor Filosofie, San Antonio):
“Any event intentionally produced or organized to be heard, and
either to have some basic musical feature, such as pitch or
rhythm, or to be listened to for such features.”
Stilte en geluiden
1. Aldous Huxley (Brits-Amerikaans schrijver): “After
silence that which comes nearest to expressing the inexpressible
is music.”
2. De Italiaanse componist Gian Francesco Malipiero schreef
in 1917 het stuk Pause del Silenzio: de onderbreking van de
stilte.
3. Gustav Mahler (componist): "Das wichtigste in der Musik
steht nicht in den Noten."
4. Arvo Pärt: Mijn muziek draait om stilte. De geluiden zijn
er om de stilte te omringen.
Meer nog dan de stilte van Pärt stelde componist John Cage
stilte centraal. In 1952 componeerde hij het werk ‘4’33”’, vier
minuut, drie-en-dertig seconden. Het kon door elk instrument
uitgevoerd worden en is verdeeld in drie onderdelen: 33”; 2’ en
2’40”. De uitvoerder geeft bij elk deel een teken en/of maakt
een beweging. De eerste die het stuk ‘speelde’ was David Tudor.
Tudor nam plaats achter de piano, opende de klep en bleef
precies 4’33” stilzitten. Daarna sloot hij de klep en verliet
het podium. Wat hadden de mensen in de zaal gehoord? Geen piano,
geen geluid vanaf het podium, maar wel geritsel van
programmaboekjes, een laag gezoem van ventilatoren, schoenen die
schuifelden, hoesten, zuchten het piepen van een stoel en alle
andere geluiden in de zaal. Al die geluiden samen werden door de
bewust gecreëerde stilte op het podium de compositie, de muziek.
Cage’s compositie was een enorm statement. Hij zette vraagtekens
bij alle gangbare normen en waarden binnen de wetten van de
muziek. Geluiden werden muziek. Geen ritmes, geen toonladers,
noten, zangpartij, geen emotie op het podium, niets van een
mogelijke expressie of uitdrukking. De gangbare definities
konden de prullenbak in. Of toch niet? Nog steeds wordt
gediscussieerd over het feit of geluiden vallen onder de noemer
muziek. Vaak zal er gezegd worden dat dat niet zo is, maar die
hebben dan weer niet gerekend op de 'musique concrète'. Dat is
een Franse muziek(!)stroming rond 1948 ontstaan door de aanpak
van Pierre Schaeffer. Diens “concrete muziek” bestaat uit –
meestal – een collage van alledaagse geluiden al dan niet
voorzien van elektronische elementen. Plastisch gezegd, het
ruisen van generatoren, gecombineerd met de piepende remmen van
een trein, pratende mensen op een terras, hondengeblaf,
fabrieksgeluiden, etc. Schaeffer vond dat traditionele
‘serieuze’ klassieke muziek begint met een abstractie, het
notenschrift. Later wordt dat hoorbare muziek. Hij draaide het
om en gebruikte concrete/echte geluiden en maakte daarvan een
abstractie in muziek. Musique concrète is zijn manier om muziek
te reconstrueren vanaf de oorsprong. Daarbij worden harmonie,
ritme en theorie afgebroken. Immers “sound is the vocabulary of
nature”, aldus Schaeffer.
soundtrack:
1. Volume Two – Soft Machine
2. Tabula Rasa – Arvo Pärt
3. Shakuhachi – The Japanese Flute
4. China – The Traditional Pipa
5. Echoes Of The Forest (Music Of The Central African Pygmies)
6. Instant Composers Pool – ICP
7. New Acoustic Swing Duo – Willen Breuker/Han Bennink
8. Symphonie Nr. 5 – Gustav Mahler
9. Cinq études de bruits - Pierre Schaeffer
10. 4’33” – John Cage
Intermuzzo
Het Britse muzieklabel Touch brengt muziek uit op de grens.
Elektro-akoestisch, elektronisch, musique concrète, maar ook
de klanken van insecten, de Afrikaanse savanne, ijsschotsen.
De natuurlijke geluiden zijn soms gemanipuleerd of soms in een
ander perspectief geplaatst door er extra lagen, klankkleuren
aan toe te voegen. Soms is het een constant repeterende,
deinende ruis of klank. In Engeland noemen ze dat ‘drone’.
Alleen staat de vertaling, dreun, niet voor wat het is. Het is
geen dreun, maar een lang, aanhoudend, repeterend iets. Een
cadans eigenlijk. Muziek dus? Door de cadans word je bijna als
een soort hypnose de muziek ingevoerd. Je hoort allerlei
geluiden, maar ook nog de geluiden van de ruimte om je heen.
Langzaamaan treedt er een verschuiving op en worden de
geluiden om je heen deel van de compositie waarnaar je aan het
luisteren bent. Alsof er ter plekke een fusie plaatsvindt
tussen wat je aan het luisteren bent met 4’33” van John Cage.
Door de fusie vervaagt het onderscheid tussen muziek en
geluiden en wordt alles één geheel. Alsof je als het ware
binnen in de compositie zit. Ik heb dit een aantal keren
meegemaakt en het zet letterlijk de luisterwereld op de kop.
Is dan eigenlijk alles wat we horen toch muziek?
Wat is muziek – 5
Van de website libretexts.org:
"Music is a combination of sounds and silences that are either
pre-composed, improvised or occur by random (or a combination
thereof) that is used and perceived by humans for either
artistic value, ceremonial purposes, or entertainment."
Horen~luisteren < Macht das Ohr auf!
“Ik hoor muziek” is iets heel anders dan “ik luister naar
muziek”. Het eerste is een soort signalering van een passief
soort, de tweede een bewuste keus met een actief element. Als je
iets hoort is dat in eerste instantie een auditieve waarneming.
Als je ergens muziek hoort is dat dan ook de constatering. Daar
kun je het bij laten. Als er dan gevraagd wordt wat je hoort,
wie je hoort en/of je het kent wordt het horen luisteren. Dan
treedt de actieve component in werking. Wat hoor ik eigenlijk?
Je gaat je focussen op teksten, herkenbare muziekpatronen, een
herkenbare stem of instrument. En vervolgens: Ken ik dit stuk?
En zo ja, weet ik dan ook van wie het is? Het zal duidelijk zijn
dat luisteren meer inspanning vergt dan horen. Maar dan hebben
we het nog niet gehad over écht luisteren: “Macht das Ohr auf!”
De slagzin is afkomstig van het vroegere Duitse
(krautrock-)label Ohr en in de loop der jaren zo’n beetje mijn
slagzin geworden.
Om goed te kunnen luisteren heb je vooral tijd en rust nodig.
Dat is iets dat we tegenwoordig nauwelijks nog hebben, maar om
écht de muziek in te duiken is het essentieel. Luisteren is de
anatoompathologie van de muziek. Het grote geheel wordt ontleed
tot in de kleinste noten aan toe. Het is een zowel technisch als
emotioneel gebeuren. Technisch in de zin van: welke instrumenten
herken ik, wat wordt er op die instrumenten gespeeld, in welke
samenhang, zijn er solo’s, zijn er teksten, herken ik iets in
die teksten, welke structuur is er gebruikt, welke maten,
ritmiek, hoe ontwikkelt dit werk zich, is het deel van iets
groters, enzovoorts. Het emotionele gedeelte is vooral in: wat
doet deze muziek met mij, word ik meegevoerd, ontroerd, blij,
teleurgesteld, biedt deze muziek mij beelden, kleuren, een reis…
Na afloop volgt de conclusie: wat vond ik hiervan? Meer nog dan
het technische aspect geldt hier het emotionele aspect. Als de
muziek mij geraakt heeft, ik die ‘mooi’ vond, mij überhaupt iets
gedaan heeft, wil ik die dan nog eens kiezen om naar te
luisteren en nog eens en nog eens.
Bij een volgende keer luisteren herinner je je sommige passages
die je mooi vond, maar – vaak is dat zo – hoor je weer nieuwe
dingen die je eerder niet hoorde. Dat verdiept het luisteren nog
eens extra. Door vaker te luisteren kan een werk steeds meer
diepgang en daarmee waardering krijgen. Vreemd genoeg gaat er
bij mij dan een ander ‘mechanisme’ in werking. Als ik muziek zó
mooi vind, luister ik er nauwelijks nog naar. Dat wordt dan
muziek voor speciale momenten, een supergenotmuziekmoment. Die
moet je koesteren. Ik heb dat bijvoorbeeld met ‘Uncle Meat’ van
Frank Zappa, met ‘Wish You Were Here’ van Pink Floyd en ‘Angel’s
Egg’ van Gong. Om iets over die laatste te vertellen:
Intermuzzo
In mijn oude kamer had ik een grote buizenstoel met extra
dikke zitting en rug. De stoel is knalgroen en wellicht
daardoor kon ik die voor weinig geld kopen. Ik noem het mijn
“literaluisterstoel”. Ik lees veel, alles wat los en vast zit.
Maar het is ook mijn echte luisterstoel. Een stoel waarin ik
ga zitten om zoals hierboven geschetst het oor open te
zetten. Na een warme zomerdag is er niets heerlijkers dan
bewust het vallen van de avond te ervaren. Met de ramen wijd
open bemerk ik het verstillen van geluiden; ze worden ijler en
lijken van steeds verder weg te komen. Een enkel spelend kind
maakt nog wat leven, maar de menselijke geluiden maken plaats
voor die van de natuur. Af en toe hoor je een hond blaffen en
uit de verte komt het onophoudelijk gekwaak van kikkers.
Slechts een enkele keer loeit een koe, alsof ze een bewijs van
haar aanwezigheid moet geven. Onder mijn raam zingt een merel
haar zomerlied en hoog vanaf de tv-antenne koeren duiven. Niet
alleen geluiden, maar ook geuren, aangevoerd door een
verkoelend briesje, dringen mijn kamer binnen: vers gemaaid
gras en later op de avond, als de lucht dunner is, hooi van
het land en modder - de voorbode van een nieuwe, mooie dag.
Heel wat muziek zou deze, bijna serene, sfeer verstoren; er is
echter muziek die ervoor gemaakt lijkt. Van heel uit de verte
drijven synthesizer-wolken de kamer in en worden aangevuld met
zwevende gitaarklanken. Meer nog dan drums geven marimba's het
ritme aan en als er al gezongen wordt klinkt enkel een sonore
mannenstem of lang aangehouden space-whispers van een vrouw.
Als de muziek zich ontvouwt, waaieren gitaarklanken op
synthesizersluiers langzaam uit, worden loom verdrongen door
een zwoele tenorsax en later door een fluitsolo, die bijna net
zo ijl is als de lucht. De muziek vloeit uit en mengt zich met
flarden buitengeluiden. Geuren verweven zich er al bijna net
zo vanzelfsprekend mee. De teksten bij deze (z)weverige muziek
handelen over een andere planeet, waar het leven draait om
trips, mystiek, Tibetaanse wijsheden, goedmoedige heksen die
je verleiden, muziek en thee drinken. Merkwaardig dat Gong's
trilogie over de gelijknamige planeet voor mij zo'n aardse
betekenis heeft, of zou dat komen omdat ik nogal wat aardse
situaties in die kleurrijke planeet herken?
Het is een mooie manier van luisteren waarbij meerdere
zintuigen een rol spelen. Sommige muziek is gekoppeld aan
smaak. Als ik een Fisherman’s Friend, een kleine, pittige
zuigtablet, eet denk ik onmiddellijk aan ‘Feel’s Good to Me’,
het eerste album van Bill Bruford. Ik gebruikte die
zuigtabletten toen en dat album had ik net. Als ik echt
luisterde in die groene stoel ging het licht uit. Opperste
concentratie en geen enkele afleiding. Muziek ervaren tot in
alle poriën. Een betere manier is er volgens mij niet. Wat in
de buurt komt is luisteren met een koptelefoon op, maar dan
wel in dezelfde setting. Dan pas komt muziek goed tot haar
recht. Dat recht heeft ze, want er wordt niet altijd even
netjes met haar omgegaan.
Behang of status?
Hoe mooi muziek ook is of hoe goed ik muziek ook vind, ik moet
er wel voor in de stemming zijn, of, zoals eerder gemeld, rust
hebben. Op drukke, stressvolle momenten kan ik niet luisteren
naar muziek. Sterker nog, dan gaat zelfs de mooiste muziek
irriteren en zet ik die af. Op zulke momenten heb ik liever
stilte. Om muziek te kunnen luisteren moet je er simpelweg klaar
voor zijn. Zo niet, dan is het geen luisteren, maar horen. De
maatschappij van nu is druk, stressvol, gehaast. Dat vertaalt
zich naar het luisteren. Bij veel popconcerten is het
tegenwoordig een soort ‘gebruik’ om tijdens het concert te
drinken en te blijven kletsen, vanwege het volume van de muziek
vaak op luide toon. Dan heb je dus een band die zich staat uit
te sloven en een groot deel van het publiek dat niet luistert.
Ik vraag me dan af waarom die mensen daar zijn en/of waarom ze
komen? Blijkbaar niet voor de muziek. Is het om hun vrienden te
ontmoeten en is muziek bijzaak? Of is het iets van ‘status’, zo
van “ik ben ook bij die en die geweest” en dan hoor je er
blijkbaar weer bij. Of je er dan iets van opgestoken hebt is een
tweede. Het is een onsympathieke en eigenlijk onbeschofte manier
om met mensen die muziek maken om te gaan. Muziek wordt door
deze opstelling gereduceerd tot een soort behang.
Minstens net zo erg is het gebruik van de mobiel tijdens
concerten. “Ik ben hier, kijk maar!” en alles wordt gefilmd of
gefotografeerd. Eenmaal thuis zien mensen wat ze eerder live
gemist hebben. Ze waren drukker met hun mobiel dan met het
concert en daarmee de muziek. Hebben ze geluisterd of het
slechts gehoord?
Dit fenomeen speelt niet alleen bij popconcerten, maar ook bij
concerten met klassieke muziek. Er is een groep(je) mensen die
blijkbaar enige status ontleent aan het aanwezig zijn bij een
concert. Vaak zijn de gesprekken in de pauze net iets te luid.
Dat is bewust, het is iets van “hoor mij nu eens praten over
deze muziek, ik weet er alles van.” En dat laatste mag, sterker
nog, moet blijkbaar iedereen horen. Waarom komen die mensen naar
een concert? Voor de muziek of voor zichzelf? Luisteren ze wel?
Het is een groep die vaak na afloop luid applaudisseert en gaat
staan om hun bijval te tonen. Zelfs als het naar mijn bescheiden
optiek een beroerd/matig concert geweest is. Blijkbaar hebben ze
niet gehoord wat er niet gebeurd is. Het is een wat – excusez le
mot – elitair gedrag, muziek wordt hier immers misbruikt om
status aan te ontlenen.
Hetzelfde gebeurt overigens ook bij jazzconcerten, al wil de
muziek daar nog wel eens korte metten mee maken.
Intermuzzo
Tijdens het North Sea Jazzfestival is “artist in residence”
Pat Metheny. Metheny geeft meerdere concerten in diverse
samenstellingen, hij is zo’n beetje de rode draad van deze
editie van het festival. Op het menu staat een duoconcert met
onze meesterdrummer Han Bennink. Metheny speelt doorgaans
melodieus met zachte, ronde gitaartonen, hij heeft een heel
eigen klankwereld geschapen. Han Bennink is de drummer van de
Instant Composers Pool, het Nederlandse (free-)jazz orkest.
Bennink schroomt niet met zijn bergschoenen de drums aan te
vallen of met allerlei niet-instrument-gerelateerde-voorwerpen
geluiden te maken, zoals bijvoorbeeld de rand van het podium.
Ik verbaasde me over de setting, maar was vooral nieuwsgierig
hoe Metheny zich tegenover Bennink, die ik al jarenlang volgde
en dus wist wat hij deed, teweer kan stellen. Tot mijn stomme
verbazing bleek de zaal afgeladen vol, we stonden er als
sardientjes in blik. Het concert begon. Bennink trok van leer
en Metheny verdedigde ferm. Van de zachte, ronde, melodieuze
tonen was niks over. Hij experimenteerde volop, schril,
grillig, fragmentarisch. Langzaamaan ontstond meer ruimte om
mij heen. Aan het eind van het concert stond er nog een
handjevol mensen in de zaal, vermoedelijk allemaal
Bennink-fans. Het was een bijzonder concert, de held was niet
Metheny, maar Bennink.
soundtrack:
1. Electronic Meditation – Tangerine Dream
2. Uncle Meat – Frank Zappa
3. Wish You Were Here – Pink Floyd
4. Radio Gnome Trilogy – Gong
5. Feel’s Good to Me – Bill Bruford
6. Cigarettes After Sex – Cigarettes After Sex
7. Le Sacre du Printemps – Igor Stravinsky
8. Drumming – Steve Reich
9. Watercolors – Pat Metheny
10. Solo – Han Bennink
Een filosofische sorteeroefening
Een van de leukere opdrachten die ik inbreng tijdens de
filosofische gesprekken die ik voer met volwassenen is een
sorteeroefening. Voor dat gesprek neem ik een zestal lp’s (want
die zijn groot) mee en vraag de aanwezigen die te
rangschikken/sorteren. Aanwezig zijn:
1. Toure Kunda Live (Afrikaans)
2. Wolfgang Amadeus Mozart – Die Zauberflöte (klassiek)
3. Ma Rainey: first of the great blues singers (blues)
4. The Eddie Howell Gramophone Record (pop)
5. The Dutch Swing College Band (jazz)
6. Portret van Patricia (Nederlandstalig)
De hoezen zijn zo gekozen dat je meteen kan zien over welke
muziek het gaat. De eerste sortering is vaak van boven naar
beneden: klassiek - jazz/blues naast elkaar – pop – Afrikaans –
Nederlandstalig. Als eenmaal het gesprek op gang komt en de
groep dieper de materie en de argumenten induikt verandert de
volgorde: klassiek – jazz/blues/pop – Afrikaans –
Nederlandstalig. Nog weer verder wordt het klassiek –
jazz/blues/pop/Afrikaans – Nederlandstalig. In een enkel gesprek
komt het Nederlandstalig werk bij de tweede groep en heerst
klassiek, maar het kan ook zo zijn dat alles op één stapel komt
te liggen. Klassieke muziek staat hoger in rang, omdat die
muziek meer verfijnd is, meer geestelijk, terwijl
Nederlandstalig vaker wat simpeler is en meer gericht op de
emotie. Dat jazz, blues, pop en elkaar verwant zijn komt ter
sprake en daarmee ook de roots, de Afrikaanse muziek. Die groep
komt dan ook al snel bij elkaar te liggen. Lastig is om klassiek
en Nederlandstalig onder te brengen. Probeer het zelf maar eens…
Is er überhaupt een hogere orde in muziek, is de ene stijl beter
dan de ander? En zo ja, waar komt dat vandaan? Voor een
eventueel antwoord is het goed te kijken naar de muziekhistorie.
Een klassieke geschiedenisles
Waar en wanneer muziek is ontstaan en welke is niet bekend. Wel
dat bij alle groepen mensen muziek aanwezig is geweest. Die
muziek heeft zich vanaf de oudheid ontwikkeld in grofweg twee
sporen, de ene in zang- en begeleidingsmuziek bij feesten,
partijen, dansen, de meer informele kant, de andere in een
serieuzere kant, namelijk als kerkelijke muziek, muziek in
dienst van een hogere orde. Religie speelde in de muziekhistorie
een essentiële rol. Men neemt aan dat de ontwikkeling van die
muziek via het oosten en dus oosterse muziek naar het westen
gekomen is. In een tijd vol veroveringen en onderdrukking wordt
in een groot deel van Europa de Romeinse zang en liturgie
ingevoerd. In Frankrijk leidt dat tot een samengaan met de tot
dan gebruikte Gallicaanse muziek en zang. We hebben het dan over
de Karolingische periode, in jaartallen: 768-814. Een
belangrijke rol in die ontwikkeling speelt de bisschop van Metz,
Chrodegang. In eerste instantie wordt de muziek “cantilena
metensis” genoemd. Metz groeit samen met Sankt Gallen
(Zwitserland), Reims en Chartres uit tot de invloedrijkste
plekken voor wat dan al Gregoriaanse zang genoemd wordt. Onder
leiding van Karel de Grote wordt die muziek door zijn rijk
verspreid en wordt het de officiële zang. Daarmee wordt andere
zang in Italië en Spanje vervangen door het Gregoriaans,
“carmen gregorium”. Gregoriaans staat voor het ritmisch
spreken/zingen van woorden/klanken in meerstemmigheid zonder
begeleiding. In deze periode wordt opnieuw het notenschrift
ingevoerd, dat was al in gebruik bij de Grieken, maar verloren
gegaan. Gregoriaanse zang is monofoon, zonder harmoniepartij.
Men hanteerde vier lijnen om de toonhoogte aan te geven. De
lengte van de noten en daarmee ook het ritme werd niet
genoteerd.
Rond 1320 eeuw ontstaat polyfone muziek, “ars nova”
(nieuw kunst) genoemd. In het notenschrift wordt nu ook
lengte/duur genoteerd. Daarbij zijn er meerdere zanglijnen.
Naast de hoofdlijn is er een of zijn er zelfs meer tegenlijnen
of tegenmelodieën. Hieruit ontstaat het “motet”, een samenzang.
In eerste instantie alleen gebruikt binnen de kerk, later ook
door minstrelen. Minstrelen waren rondtrekkende zangers die
zichzelf vaak begeleidden op een snaarinstrument en veelal
liederen zongen over de “hoofse liefde”.
De volgende stap is de “canon”, meerstemmige zang, waarbij de
zangers niet allemaal op hetzelfde moment beginnen.
Aan het eind van de Middeleeuwen (1300-1400) ontstaat
instrumentale muziek. Tot dan was alle muziek feitelijk vocaal.
Instrumentale muziek werd gebruikt als ‘achtergrondmuziek’ bij
koningen, graven, hertogen. De ‘rijken’ dus. Voor het volk was
er begeleidende muziek bij de zogenaamde ‘wagenspelen’, toneel
op een rondtrekkende platte kar.
De volgende, herkenbare periode in de muziek is de Renaissance
(1400-1600). De ‘bevrijding’ van het kerkelijke muziekjuk
gaat door en tegelijkertijd ontstaan nieuwe instrumenten, zoals
de voorlopers van de fagot en trombone. Oude instrumenten worden
verbeterd. Het werd mogelijk om de instrumenten letterlijk op
elkaar af te stemmen. Daarmee werd de klankkleur van een groep
musici rijker.
In 1439 ontstaat de boekdrukkunst. Muziek kan vanaf nu op papier
vermenigvuldigd worden en is daarmee beschikbaar voor eenieder
die het zich kan veroorloven. Dat maakt dat muziek niet meer
alleen was voor een kleine groep, maar tevens iets om thuis of
elders zelf te doen.
Muziek werd meer en meer een ‘voertuig’ voor de vrije én
persoonlijke expressie en kwam daarmee de kerk uit, de wereld
in. In deze periode ontstaan het chanson, de ballade, en de
madrigalen. Al deze vormen zijn vocaal, het chanson, de ballade,
motetten worden gezongen al dan niet met begeleiding. De
teksten gaan vooral over het leven. De madrigalen zijn vier tot
zes-stemmig polyfoon en à capella, zonder instrumenten. Die
teksten zijn weliswaar kerkelijk, maar vooral “wereldlijk”.
Bekende componisten uit deze periode zijn o.a.: Josquin des
Prez, Giovanni da Palestrina, Hildegard von Bingen, Gilles
Binchois, Johannes Ockegem, Guillome Dufay , William Byrd en
Jacob Obrecht.
Anno nu kennen we nog steeds liederen uit deze periode, zoals
‘Greensleeves’ en ‘In Dulce Jubilo’. Parallel hieraan ontwikkelt
de instrumentale muziek zich. Dat uit zich vooral in dansmuziek.
In Italië ontstaan de eerste opera’s. In ons land ontstaat bij
het verzet tegen de Spanjaarden een nieuw lied: ‘Wilhelmus’.
Na de Renaissance volgt de Barok (1600-1760). Grappig
is dat barok komt van het Portugese woord ‘barroco’ dat
“misvormde parel” betekent. Die misvormde parel leverde wel een
explosie aan muziek op en tal van nu nog bekende én gespeelde
componisten. De ontwikkeling van muziekinstrumenten gaat alsmaar
door. In deze periode komen heel wat instrumenten erbij; cello,
contrabas, dwarsfluit, harp, draailier, hoorn, cornet, trompet,
clavichord, fortepiano, klavecimbel, orgel, pauken,
keteltrommels. Zowel klankspectrum als klankkleur werden hiermee
enorm verrijkt. Met alle nieuwe mogelijkheden biedt het
componisten de kans allerlei instrumentsamenstellingen te
proberen. In de Barok ontstaat het orkest. Door alle uitproberen
is de Barok vooral een periode van expressie. Omdat er veel meer
mogelijkheden waren kon muziek een stuk ingewikkelder worden,
zoals bijvoorbeeld de “fuga’, meerdere muzieklijnen die
tegelijkertijd worden uitgevoerd. Daarbij vond men uit dat tonen
konden trillen, bijvoorbeeld op de snaren van een viool.
In deze periode ontstaat de “tonaliteit”. Simpelweg: de
tonaliteit bepaalt in welke toon het stuk of lied geschreven is,
de hierboven kort uitgelegde theorie. Maar er werd natuurlijk
ook mee gespeeld, bijvoorbeeld door binnen één stuk de toon te
veranderen (modulatie) of te werken met een toon die net niet
past (dissonantie).
Als aanvulling op de melodielijn werd de “basso continuo”
bedacht, een groep musici (luit, klavecimbel, viool, cello,
contrabas) die een ondersteunende, doorlopende baslijn speelden.
Een andere, nieuwe ontwikkeling is de “danssuite”, nee - niet om
te dansen! - alleen luisteren. Voor het dansen waren de
“gavotte”, “menuet”, “rigaudon” en ‘sarabande”.
De Felix Meritis (1787) is het eerste gebouw dat een concertzaal
heeft. Kleinere groepen konden in grotere kamers spelen. Hieruit
komt de naam “kamermuziek” voort.
De reeks bekende componisten uit deze periode is lang, een paar
namen: Johann Sebastiaan Bach, Antonio Vivaldi, Georg Friedrich
Händel, Georg Telemann, Claudio Monteverdi, Henry Purcell,
Alessondro Scarlatti, Jean-Baptiste Lully, François Couperin en
Jan Pieterszoon Sweelinck.
In de kerk wordt het orgel de standaardbegeleider van de
psalmen. Kleine orgels werden flink uitgebreid. Hoe rijker men,
de kerk, de stad, was hoe groter, luxueuzer het orgel. Voor en
na de dienst speelde de organist een miniconcert, een vrije
improvisatie. Psalmen worden door toedoen van Maarten Luther en
Johannes Calvijn nu in de eigen, geschreven taal gezongen.
Met het Classicisme (1750-1820) wordt teruggegrepen
naar vroeger. Het is de tijd van de pruiken, maar ondanks de
terug-naar-vroeger- beweging ook het tijdperk van de
verlichting. Het grote verschil met Barokmuziek is dat de muziek
uit deze tijd lichter, minder ingewikkeld is en zelfs
‘eleganter’ genoemd wordt. Het wat harder klinkende klavecimbel
wordt alom vervangen door de piano, want die kan veel subtielere
klanken voortbrengen. In tegenstelling tot de periodes hiervoor
werd instrumentale muziek nu leidend. Die muziek werd gespeeld
in allerlei ‘bezettingen’, zoals solo, duo’s, trio’s,
(strijk-)kwartetten, kwintetten en voor orkest, de symfonie. De
symfonie is een drie- of vierdelig muziekstuk dat door meerdere
instrumenten tegelijk gemaakt wordt. De ‘vader’ van de symfonie
is Joseph Haydn. Ook nieuw is de “sonate”, een meerdelig
muziekstuk voor één instrument.
De zang bleef, maar was nu van één zanger/es begeleid door één
of meerdere instrumenten. Veel muziek werd gespeeld bij de
rijken, mensen van stand en dus met geld. Maar er werden ook
concerten gegeven op openbare plekken, zoals herbergen. Men vond
het echter heel vervelend als mensen door de muziek heen
kletsten, dat was namelijk gebruikelijk. Om dat te beperken werd
voortaan geld gevraagd. Muziek werd hierdoor meer iets voor de
rijken, met name de adel zorgde ervoor dat muziek uitgevoerd kon
worden. Simpel gezegd betaalden ze de componist en uitvoerenden.
Hoe rijker, hoe meer kon. Heel wat muziek is gecomponeerd voor
deze bovenlaag.
Bekende componisten uit deze periode zijn o.a.: Joseph Haydn,
Frans Schubert, Ludwig van Beethoven en Wolfgang Amadeus Mozart.
Omdat ze allemaal in Wenen werken wordt dit ook wel de “Eerste
Weense school genoemd”.
Populair in deze periode werd de opera: zang, toneel én
muziek. De opera was rond 1600 ontstaan in Italië naar voorbeeld
van Aristoteles. Zijn “Poetica” ging over muziek en toneel.
Aristoteles vertelde hierin dat drama de imitatie van het leven
was en dat dat drama verlevendigd werd met een versiering,
melodie, muziek. De eerste, bewaarde opera is ‘Euridice’ van
Jacopo Peri. Bij de vroege opera’s werd de zang een soort
spreekzang, men noemde dat “recitatief”. De tekst was het
belangrijkste, muziek achtergrondversiering. Tot aan de Franse
Revolutie (1789-1799) waren opera’s ("opera seria") vooral
mythologische verhalen vol rijke versieringen en sloten ze aan
bij de rijkdom van de barok. In de tijd van de
verlichting/Classicisme werden opera’s realistischer met gewone
mensen in normale/alledaagse situaties, de "opera buffa". Deze
vorm van opera kreeg niet heel verrassend vooral veel
belangstelling van die gewone mensen. De ‘vader’ van deze
operavorm is Giovanni Pergolesi. Een van de meest bekende
opera’s is ‘Il barbieri di siviglia’van Gioachino Rossini. Een
satirevorm van de opera buffa is de “commedia dell’arte”. In
deze vorm is naast de nodige satire ook improvisatie belangrijk.
De operette is verwant aan de opera, maar is minder zwaar,
minder serieus ook. De ‘vader’ hiervan is Jacques Offenbach met
zijn ‘Orphée aux enfers’ (1858).
Op het Classicisme volgt de Romantiek (1815-1910). Het
is een periode van groei en bloei: groei in muziekstukken en in
de bezetting binnen een orkest. Het orkest zoals we dat nu
kennen stamt uit deze periode. De verhalen van de romantiek zijn
die van de emotie, angst, pijn, vreugde, verdriet, verlangen en
nog steeds die van de liefde. Net als in de schilderkunst is
natuur belangrijk. Omdat de muziekstukken gegroeid zijn, zijn
die vaak lastig te spelen. De uitvoerende moet een gedegen
opleiding, conservatorium, hebben om die te kunnen uitvoeren.
Dat kost geld. Ook de orkesten kosten geld en composities
schrijven al net zo. De tijd van geldschieten is echter voorbij.
Men moet dus ‘gewoon’ werken voor zijn geld. Om geld te
verdienen wordt nu voor zowat alle muziekuitvoeringen een
toegangsprijs gevraagd. Soms zijn er wel rijke lieden die
componisten steunen, maar dat is eerder incidenteel dan
structureel.
Om grotere groepen musici te kunnen onderbrengen werden speciale
gebouwen neergezet, zoals later het Concertgebouw (1888) in
Amsterdam.
De muzikale groei van Ludwig van Beethoven en Franz Schubert
(1797-1828) zorgden mede voor de stap van Classicisme naar
Romantiek. Bekende componisten uit deze periode zijn o.a.: Anton
Bruckner, Gustav Mahler, Hector Berlioz, Felix
Mendelssohn-Bartholdy, Robert Schumann, Johannes Brahms,
Frédéric Chopin, Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, Sergej Rachmaninov,
Franz Liszt, Modest Moessorgski, Camille Saint-Saëns en Edvard
Grieg. Het zijn de namen van componisten die heden ten dage nog
steeds te horen zijn in de concertzalen.
In het genre van de opera horen we vooral werk van Giuseppe
Verdi en Giacomo Puccini en Richard Wagner.
De scheiding tussen muziek voor het volk en muziek voor de elite
loopt in de Romantiek door en wordt zelfs groter. Het normale
publiek heeft weinig op met de ingewikkelde muziek waarvoor ze
bovendien moet betalen. Liever houden ze het simpel. Voor hen
schrijven componisten salonmuziek, wat lichtere stukken,
makkelijk behapbaar en bovendien vaak gratis te horen.
Tegelijkertijd wordt er wat neerbuigend gedaan over deze ‘easy
music’. Het is meteen ook de muziek die uitgevoerd wordt door
musici die het niet in zich hebben om een conservatorium te
volgen. Dat kan zijn vanwege talent, maar ook geldgebrek. Het is
in feite de grondslag voor het feit waar we anno nu nog steeds
mee zitten, de scheiding tussen “hoge” en “lage” kunst.
We zijn aanbeland in de eeuw waar alles het snelst veranderde:
de 20e eeuw. De periode daarvan loopt grofweg van 1900-2000.
Preciezer gezegd loopt die van 1894 tot ongeveer 1975. De muziek
uit deze periode wordt 20e eeuws klassiek of ook wel modern
klassiek genoemd. Die laatste benaming is vreemd, omdat de
muziek al meer dan een eeuw oud is. Tegelijkertijd word juist
deze muziek door heel wat mensen nog als modern, lees
onbegrepen, gezien of ervaren.
In plaats van één stijl lopen in deze periode nogal wat stijlen
langs en door elkaar. De romantiek loopt gewoon door, maar vanaf
1894 begint het zogenaamde “impressionisme”. Claude Debussy is
de naam die daarbij hoort, al hield hij er zelf niet van. Zijn
muziek, soms zonder duidelijk begin of eindpunt was beïnvloed
door gamelanmuziek uit Java en Bali. Het zijn, net als de
gelijknamige schilderkunststroming, indrukken van iets dat
gezien is. Een tweede naam is die van Maurice Ravel. Hun
tegenpool is Igor Stravinsky. Diens muziek wordt gerangschikt
onder “neo-classicisme”. Deze muziek grijpt terug op de periode
van het classicisme en de barok. Het woord “neo” geeft aan dat
het geen replica is, maar wel degelijk nieuw en anders is.
Stravinsky is baanbrekend. Denk maar eens aan diens ‘Le Sacre du
Printemps’.
Aan het begin van deze periode riep de Italiaan Luigi Russolo op
tot “nieuwe muziek voor een nieuwe tijd”. Hierbij moet je vooral
denken aan het oprukkende industrialisme. De muziek voor
machines en fabrieken zou anders moeten zijn. Die stroming heet
“futurisme” . De Fransman Edgard Varèse maakte nieuwe muziek,
vol slagwerk, weinig of geen strijkers, maar wel met een fusie
met elektronische muziek. Voor het Nederlandse paviljoen van
Philips ter gelegenheid van de Wereldexpo 58 in Brussel maakte
hij het bijzondere 'Poème électronique', een meesterwerk dat
binnen de elektronische muziek gerangschikt wordt.
De Tweede Weense School is de groep van Arnold Schönberg, Anton
Webern en Alban Berg. Hun atonale of twaalftoonmuziek was
anders. In plaats van een vaste toonsoort is er juist géén vaste
toonsoort, a- (a=geen) tonaliteit. Een andere naam voor
twaalftoonsmuziek is “dodecafonie”, omdat Schönberg binnen de
atonaliteit een strakke ordening aanbracht van twaalf tonen. Die
twaalf tonen komen voort uit het octaaf, de afstand van de 1e
naar de 2e C. Tel je alle witte en zwarte toetsen op de piano,
dan kom je tot 12. Deze muziek komt moeilijk en abstract over,
zelfs zo dat men er meer dan honderd jaar later nog moeite mee
heeft. Muziek die vooruitstrevend is of niet begrepen wordt,
wordt vaak op de berg “avant garde” gegooid, letterlijk voor de
garde, de horde uitlopend. Het is een makkelijk hok waar alles
wat niet begrepen wordt ingegooid wordt.
Dit speelt zich allemaal af aan het begin van de 20e eeuw.
Naarmate de techniek vorderde en taperecorders voor handen waren
ontstond elektronische muziek, elektronisch/elektrisch
gegenereerde muziek, gevolgd door "Musique Concrète":
elektronische muziek met de geluiden van alledag. Tussen
1947-1968 bouwen componisten als Pierre Boulez, Olivier
Messiaen, Karlheinz Stockhausen, Karel Goeyvaerts, Hans Werner
Henze, Milton Babbitt en Luigi Nono voort op de ‘dodecafonie’
met hun “serialisme”: Muziek onder strak regime voor toonhoogte,
toonduur, toonkleur en dynamiek.
Béla Bartók liet zich bij diens muziek inspireren door
volksmuziek. Hij reisde stad en land af om de muziek van het
volk te horen en te registreren. Al die invloeden verwerkte hij
in zijn muziek. Met Stravinsky, die dat tot op zekere hoogte ook
deed, valt ook hij onder het neo-classicisme.
“Microtonaliteit” gaat nog een stapje verder dan het
twaalftoonsysteem, want zo liet onder anderen Harry Partch ons
weten: tussen al die hele en halve stappen liggen ook nog
kwartstappen enzovoorts. Als je dat ziet en toepast zijn de
mogelijkheden in feite oneindig.
Rond de jaren ’60 werd “minimal music” plotseling populair. De
muziek van vooral de Amerikanen Terry Riley, Steve Reich en
Philip Glass. Die muziek bestaat uit kleine thema’s die constant
herhaald worden, mar toch langzamerhand veranderen. Oppervlakkig
gezien lijkt er weinig te gebeuren, vandaar het woord "minimal".
John Cage, de man van 4'33” noemde zijn muziek “aleatorisch”
(alea=dobbelsteen), muziek van het toeval en factoren buiten de
componist om. Om klanken te genereren gebruikte hij dobbelstenen
of de "I Ching".
Ondertussen zit de populaire muziek al volop in de rock ’n roll,
blues, reggae, pop, rock, psychedelische muziek, jazz,
progressieve rock, blues, een schier oneindige lijst.
De eigentijdse, klassieke muziek is de muziek anno nu.
Eigentijdse muziek begint ongeveer in 1975 en wordt ook wel
“post-modern” genoemd: De muziek na de moderne klassieken.
Muziek uit deze periode is een zoektocht naar een eigen stijl en
gebruikt de hele geschiedenis hiervoor als basis. De Amerikaan
John Adams bijvoorbeeld gebruikt zowel minimal music als jazz in
zijn composities, maar toch wordt hij door zijn grotere werken
gezien als een componist in het genre van de romantiek. Hij ziet
zichzelf liever als onderdeel van de "post moderne" stroming.
In Nederland is Louis Andriessen iemand die invloeden uit de pop
en jazz gebruikt. Zijn muziek valt onder de noemer “hoketus”.
Hoketus is te herleiden tot de oude motetten, maar ook naar
gamelanmuziek en Afrikaanse muziek. Een melodie beweegt al dan
niet snel heen en weer tussen twee instrumenten, als de een stil
is speelt de ander. Het is vooral een ritmische aangelegenheid
die een enorme dynamiek in een stuk kan brengen.
Met het overslaan van talloze componisten en composities is dit
het voorlopig eind van de muziekgeschiedenisles. De korte
geschiedenis geeft wel een beeld hoe muziek in de loop der tijd
ontwikkeld is en waar en hoe de scheiding tussen "hoge" en
"lage" kunst ontstaan is.
soundtrack:
Na deze geschiedenis zou je juist een soundtrack verwachten.
Echter met een 10tal kom ik er nu hier niet. Daarbij zou het
geen recht doen aan al die fantastische muziek en geweldige
componisten hierboven al dan niet genoemd. Dus geen soundtrack,
wel een suggestie: ga op zoek naar de namen die er al in staan
en Luister eens naar die muziek. Ongetwijfeld volgt er dan meer.
Zo werkt dat, de ene naam roept de andere op. Muziek is niet
alleen luisteren, het is ook een oneindige ontdekkingsreis en
wat voor een!
Wat is muziek – 6
Hartmut (binnenhoes Moondawn, Klaus Schulze, 1976):
"Musik, das ist der Versuch jemandem ein liebes Wort zu sagen"
De muziek spreekt u toe, of misschien toch niet?
Je kunt dan wel een muzikale ervaring hebben gehad in de geest
van Longinus, die diepe emotie. De volgende stap is altijd die
onder woorden te brengen. In die zin is muziek een
communicatiemiddel, stimulus → respons. Je gaat beredeneren wat
muziek met je deed of wat ze betekent. Hoe je ook luistert, waar
je dat ook doet, het is altijd alleen een ervaring die je zelf
hebt. Als je samen staat te springen of te dansen geeft dat wel
een ‘samen-gevoel’ dat je deelt, maar wat er in je hoofd gebeurt
is van jezelf.
Binnen de filosofie zijn er verschillende stromingen. De eerste
stroming vindt dat muziek is als een taal, ze betekent iets,
zegt iets. De betekenis die aan muziek gegeven wordt, wordt
ingegeven door de maker, de componist. Immers hij drukte zijn
emotie, zijn gevoel, zijn verbeelding uit in muziek. Denk nog
maar eens aan “La Mer”. Hoe zag Debussy de zee? Wat ging er door
hem heen toen hij de wind met de golven zag spelen of de
temperatuur van de zon steeg toenaam. Zijn emoties en daaraan
gekoppelde ideeën vertaalde hij in zijn muziekwerk. Ik als
luisteraar vertaal zijn muziekwerk weer naar mijn gevoel en
beleving. Maar daar is dan wel taal aan vooraf gegaan. Had
Debussy zijn werk “Z” genoemd, dan was mijn interpretatie een
heel andere geweest en had ik in ieder geval niet de link met de
wind en de golven gelegd. Misschien was mijn ervaring dan
abstracter geworden? Bestaat de beleving dan alleen bij gratie
van een naam? Nee!
Met het ontkennend antwoord op deze vraag komen we bij de tweede
stroming die zegt dat muziek “an sich” emoties oproept. Denk
maar eens aan het feit: je hoort ergens muzie,: je weet er niets
van en toch doet die muziek je iets en kun je er zelfs
emotioneel van worden. De Britse musicoloog Deryck Cooke
(1919-1976) schreef in 1959 het boek “Language of Music”. In dat
boek legt hij uit hoe bepaalde, muzikale motieven ons ontroeren.
Meteen roept dat de vraag op of we inderdaad blij worden als we
een vrolijke passage in majeur horen of verdrietig als we een
trieste in mineur horen. Als dat zo was zouden we constant in
tranen zitten bij heel wat bluesmuziek, overigens net als de
makers ervan. Zo werkt het niet. De eerste emotie wordt direct
beredeneerd door onze hersenen. Zeker kun je in tranen raken na
het horen van een passage, maar dat zegt wellicht meer over onze
gesteldheid of openheid op dat ene moment.
Er is nog een stroming die zegt dat muziek “autonoom” is. In de
19e eeuw schreef de Oostenrijker Eduard Hanslick (1825-1904) het
boek “Vom Musikalisch-Schönen”. In dat boek stelt hij dat muziek
niets uitdrukt of representeert, muziek is “tönend bewegte
Formen” oftewel klinkende, bewegende vormen. Muziek is
“absoluut” oftewel “muziek is”. Voor de bekende filosoof Arthur
Schopenhauer (1788-1860) was muziek de hoogste vorm van kunst.
Het nadenken over muziek bracht degene die dat deed “in direct
verband met het geheim van de wereld.” Immers, zo vond hij,
“geeft muziek in tegenstelling tot andere kunsten geen
voorstelling van de wereld. Muziek geeft niets weer, maar kan
grote invloed hebben op de menselijke emoties.” Schopenhauer
stelt bijvoorbeeld dat muziek bijvoorbeeld “droevigheid” kan
losmaken. Hij doelt daarmee op het begrip droevigheid in
algemene zin, niet in de zin van de gevoelens van één persoon.
Je kunt dit heel goed waarnemen bij een concert van André Rieu.
Rieu geeft concerten met daarin ‘populair klassieke’ muziek. Wat
hij heel slim doet is de accenten binnen de bestaande werken
uitvergroten zonder de essentie van de muziek te veranderen. Als
hij met zijn orkest bijvoorbeeld het ‘Slavenkoor’ uit Nabucco
van Verdi ten gehore brengt zet hij sommige passages en stiltes
net iets extra aan waardoor ze een grotere lading krijgen. De
ontlading in de vorm van het inzetten van het koor of een
wending in de muziek geeft een bevrijding of een opluchting.
Tegelijkertijd maakt dat ook emoties los bij mensen, met als
gevolg dat mensen ontroerd naar diens muziek luisteren. De
camera zoemt daarop in. In die zin helpt Rieu mensen hun emoties
te laten uiten. Plato (427-347 v.C.) zou het met Rieu eens zijn
in de zin van dat hij vond dat er geen verkeerde manier van
muziek maken bestond zolang men maar plezier had. Immers “wat is
het belang van muziek als er geen plezier is”. “Muziek”, zo vond
Plato ook, “is de belangrijkste stimulans voor de geest. En
verder vond hij dat mensen waarbij muziek centraal staat zich
zeker zullen ontwikkelen tot een filosofisch denker.
Friedrich Nietzsche (1844-1900) was het met Plato en
Schopenhauer eens: “Alle kwaliteiten worden verenigd in de
muziek: het kan ons opvrolijken en vreugde brengen met zijn
zachte, melancholische melodieën. Het kan zelfs de weerstand van
de sterkste karakters breken. Het voornaamste doel van muziek is
echter om onze gedachten naar boven te leiden, zodat het ons
verheft.” Tegenover dit verheffen stond een andere kant:
Nietzsche vond mensen die niet van muziek houden ‘verstandloze
beesten”, want “zonder muziek is het leven een vergissing.” Hij
vond dat binnen muziek “vorm” en “expressie” samenkomen.
Wat is muziek – 7
Soft Machine (binnenhoes Volume Two, 1969):
"There is music for the body and there is music for the mind.
Music for the body picks you off the floor and hurls you into
physical activity of whatever type you may prefer at the moment.
Music for the mind floats you gently downstream, through
pleasurable twists and turns, ups and downs, rapids and calm
waters."
Intermuzzo
Samen met mijn neven bezocht ik geruime tijd de “Nieuwe
Serie” in muziekcentrum Vredenburg. In de nieuwe serie wordt
“hedendaags klassieke muziek” ten gehore gebracht. Grofweg de
muziek vanaf de Tweede Weense School tot nu. Het is altijd een
hele onderneming. Na een dag werken meteen de auto in naar
Utrecht, snel samen eten en vervolgens lopen naar Vredenburg,
oren open, teruglopen en naar huis rijden. Dat oren open lukte
niet altijd, soms is de stoel in Vredenburg het eerste
rustmoment van de dag en duurt het even voor die oren wijd
openstaan. Soms helpt de muziek een handje. Louis Andriessens
luide werk met basgitaren schudt de luisteraars bijna fysiek
wakker, maar anders kan het ook. Eén avond is een bijzondere.
Ik zit moe op de stoel, de eerste compositie vangt aan. Bij de
eerste klanken schiet ik rechtop, totaal wakker en gefocust:
‘wat gebeurt hier?” Met volledige aandacht blijf ik luisteren
naar ‘Melodien for Orchestra’ van György Ligeti. Opnieuw is
een bijzondere ervaring in de geest van Longinus over mij
gekomen. Het dwarrelende begin waaide de vermoeidheid weg.
Vervolgens leek het alsof de wind door de zaal blies en
allerlei klanken oppakte, er even mee speelde, tegen het licht
hield, ze vervolgens op de grond wierp om nieuwe op te pakken.
Het is een fascinerend muziekwerk van slechts dertien intense
minuten. De avond kon natuurlijk niet meer stuk. Hanslick zou
hierover het volgende zeggen: “De andere kunsten overreden
ons, maar de muziek neemt ons bij verrassing.”
soundtrack:
1. Moondawn – Klaus Schulze
2. Nabucco – Giuseppe Verdi
3. Melodien for Orchestra -György Ligeti
4. Drumming – Steve Reich
5. Stücke der Windrose – Mauricio Kagel
6. Harmonielehre - John Adams
7. De Staat – Louis Andriessen
8. Palimpsest – Iannis Xenakis
9. Sinfonie Nr. 3 – Henryk Górecki
10. Ballet Mécanique – George Antheil
Een omgedraaide scheiding
Zoals je in de korte muziekgeschiedenis hebt kunnen lezen
ontstaat er op enig moment een scheiding tussen muziek voor de
elite en die voor het volk. Het is een scheiding die tot op de
dag van vandaag voortduurt, maar het volk en de elite zijn niet
meer wat ze waren. Terugkijkend blijkt de splitsing op het
moment dat er geld gevraagd werd om concerten te kunnen
bezoeken. De zalen werden tempels, al dan niet rijk versierd en
voorzien van pluche stoelen. Hier heerst de stilte, slechts
onderbroken door muziek. Daartegenover waren de eenvoudige
zalen, eventueel met klapstoeltjes, maar vaak die niet eens en
is het dus staan. Dat biedt ruimte voor bewegen dansen,
meezingen. Dat was zo aan het begin van de vorige eeuw.
Gedurende die eeuw is er nogal wat veranderd, vonden concerten
niet alleen plaats in kleine, rokerige zaaltjes, maar ook
buiten, kelders, kamers (denk hierbij aan jazzclubs) en vanaf de
jaren zestig voor grote groepen op bijvoorbeeld grasvelden met
mobiele podia. En ja, ook die kosten geld. Waar eerst geld
gevraagd werd om in gepaste stilte muziek tot je te kunnen
nemen, wordt nu geld gevraagd voor een evenement. Grote
artiesten anno in de 21e eeuw hebben enorme shows met licht,
decors, dansers/danseressen, projecties. Concerten kosten nogal
wat; prijzen van boven de 100 euro zijn heel normaal. Maar waar
eerst ‘het volk’ naar de kleine zalen ging, gaan deze mensen nu
naar special evenementenhallen, denk aan de Ziggo Dome,
Amsterdam. Ze betalen goed geld. Even een vergelijking uit 2023.
Céline Dion speelt eind september in de Ziggo Dome. Het duurste
kaartje kost 189 euro. Het goedkoopste 80 euro. In
Tivoli/Vredenburg speelt begin oktober het Philip Glass
Ensemble: Koyaanisqatsi. Glass met zijn ensemble speelt live bij
de film. Het is een bijzonder gebeuren. Duurste kaartje hier is
59,50 euro, goedkoopste 34,75. Beide namen zijn bekend/populair
in hun genre. Aan de hand van het voorbeeld mag je best stellen
dat de prijzen voor populaire concerten nu vele malen duurder
zijn dan die voor de klassieke concerten. Vergeleken met begin
vorige eeuw is dat dus de omgedraaide wereld.
Als je rekening houdt met inflatie en prijsindex gebeurt er iets
bijzonders. Een kaartje van 5 gulden uit 1910, toen best duur,
zou nu 151 euro kosten, een stijging van maar liefst 2923,1%.
Had Céline Dion opgetreden in 1910 dan had dat kaartje toen het
bedrag van 13,78 gulden moeten kosten en Philip Glass had het
gedaan voor 4,34 gulden. Goedkoper, maar voor allebei toen veel
geld.
Wat is muziek – 8
Jim Morrison (The Doors) in de songtekst ‘When the Music is
Over’:
“Music is your only friend.”
Kun je stilte horen?
Als de muziek voorbij is hoor je de stilte. Toch? Binnen heel
wat composities speelt stilte een belangrijke rol. De hierboven
aangehaalde Malipiero schreef in 1917 een muziekstuk speciaal
voor de stilte, ‘Pause del Silenzio’. John Cage deed datzelfde
met zijn 4'33”. Mensen zeggen vaak “Wat is het hier lekker stil”
of vergelijkbare woorden als ze het hebben over een aangenaam
soort niet aanwezig zijn van geluiden. Het is helaas wel zo dat
er in 1917 heel wat minder geluiden waren dan in 2023. Het is nu
zelden nog stil, zelfs in natuurgebieden dringt het geraas van
auto’s op snelwegen die verderop liggen nog door. Bestaat stilte
eigenlijk wel? John Cage, daar is hij weer, zocht het uit. Hij
vroeg of hij gebruik mocht maken van een geluiddichte
onderzoeksruimte. Er drong geen enkel geluid binnen en toch was
het niet stil. Cage hoorde zijn eigen hart kloppen, zijn
bloedvaten bij de slapen, zijn ademhaling, het kraken van
gewrichten. Zelfs als hij doodstil zat hoorde hij nog geluiden.
Zijn conclusie was dan ook: ‘Stilte bestaat niet”. In die zin is
het wellicht beter te spreken over rust. Dan hebben we het wel
over een ervaring.
Kies jij muziek of kiest muziek jou?
Ik denk dat muziek jou kiest in plaats van andersom, of, zoals
hierboven te lezen is “muziek neemt ons bij verrassing”.
Helemaal terug naar het begin: waarom “viel” ik als 12-jarige
voor de muziek van Zappa? In de talloze boeken die ik gelezen
heb over muziek en muziekfilosofie is een antwoord op die vraag
niet te vinden. Muziek is geen tastbaar iets, het is in feite
een trilling in de lucht. Frank Zappa presenteerde zijn theorie
van “The Big Note”. Ook hij vindt muziek een trilling in de
lucht, maar gaat daarin een stap verder, immers alles (!) is een
trilling in de lucht en daarmee is alles muziek: "Everything in
the universe is made of one element, which is a note, a single
note. Atoms are really vibrations, you know, which are
extensions of THE BIG NOTE ... Everything's one note.” Deze
theorie is te horen op Zappa’s eerste solo-album ‘Lumpy Gravy’
(1968).
Die luchttrilling bereikte mijn oor en ergens in mij stemde iets
af op die trilling met als gevolg een aangename synthese. Zo’n
afstemming gebeurt vaker, het zijn stuk voor stuk primair
emotionele momenten waarop muziek ons kiest. Dat had ik bij
Zappa, Debussy, Soft Machine en talrijke anderen . Elke keer
weer overviel die muziek mij, raakte me. De rij is nog langer,
in het kielzog daarvan volgde een vloedgolf aan muziek. Muziek
die ik heel aangenaam vond, kon waarderen, soms moeite voor
moest doen, altijd wel ‘iets’ had dat mij aansprak, maar anders
dan al die muziek die mij uit het niets aanviel. Muziek uit die
vloedgolf kies ik bewust, daar ga ik actief naar op zoek en dat
is toch anders. Dat ben ik mijn leven blijven doen, gelukkig
maar, want veel mensen blijven ‘hangen’ in de muziek uit hun
jeugd. Neuropsychologen hebben daar onderzoek naar gedaan. Rond
je 13e, 14e jaar begint ‘smaak’, dus ook muzikale smaak zich te
ontwikkelen. Je gaat daarmee ook “ergens iets van vinden”. Rond
je 20e is je smaak stevig verankerd. De jaren daarna kan er nog
wel iets aan toegevoegd worden, maar veel is het niet. Rond hun
33e stoppen de meeste mensen met het luisteren naar nieuwe
muziek. De muziek uit hun jaren ervoor blijft als het ware
hangen binnen de groep en biedt daarmee herkenning. Er gebeurt
nog meer. Rond deze tijd neemt in zijn algemeenheid het vermogen
de kleine nuances in muziek te horen af, met als gevolg dat
onbekende muziek allemaal hetzelfde klinkt. Een ander element
dat een rol speelt is het wat genoemd wordt het “mere exposure
effect”: Hoe meer we met iets bezig zijn, hoe meer we het fijn
of leuk vinden. Dat is een menselijke eigenschap en die geldt
daarmee ook voor muziek. Dus hoe meer je met dezelfde muziek
bezig bent, hoe meer je die waardeert. In je tienertijd heb je
meer tijd je “bloot te stellen” aan nieuwe muziek en op
onderzoek te gaan naar nieuwe muziek. Eenmaal gesetteld, gezin,
huis, werk is die tijd er niet zoveel meer, is de druk/stress
groter en daarom zoekt men liever iets op wat aangenaam of
bekend is. Voor muziek is dat muziek uit de jeugdjaren. Dat is
enerzijds gemak, je kent het al immers, anderzijds ook
nostalgie. Het was de tijd waarin je jong en avontuurlijk was,
op zoek naar van alles en nog wat. Ook een tijd waarin emoties
veel heftiger zijn en belevingen intenser. Dat is de reden dat
ervaringen uit deze periode veel meer beklijven en waarom je in
je geheugen vaker teruggaat naar deze periode in je leven. Dat
is allemaal uitgezocht door psychologen. “Wat een heerlijke tijd
was dat.” Natuurlijk is dit een generalisatie. Mensen die moeite
doen voor muziek en er hun leven intensief mee bezig zijn zullen
ook na hun 33e nieuwe muziek ontdekken en hun oren blijven
openhouden voor wat er nu speelt. Van mijn zoon krijg ik via een
Spotify-link regelmatig tips over de muziek waar hij mee bezig
is. Voor ‘hardstyle’ loop ik niet warm, maar ik hoor veel muziek
die absoluut de moeite waard is. Grappig is dan wel weer dat hij
erg houdt van soulmuziek uit de jaren ’50 en ’60 ….
Intermuzzo
De bijeenkomst is afgelopen, tijd voor een drankje. De gastheer
zet een lp op. Ik luister met een half oor naar wat hij kiest.
Ik hoor een soort gong, dan een sax, contrabas, ruisende
bekkens, piano, drums en vervolgens een tenorsax. Die sax!
Meteen heb ik allebei de oren open en ben ik weg uit het gesprek
helemaal “into” de muziek. Wat een kracht, wat een mooie muziek.
Na een tijd hoor ik stemmen een herhaalde tekst uitspreken, een
gebed? Wat is dit? Het is al met al een omverwerpende ervaring,
zo een die ik al eens eerder gehad heb, deze muziek doet iets
met mij. Bijgekomen van alle indrukken ben ik in staat de hoes
te vragen. Op de zwartwitte hoes staat de afbeelding van een
man. In witte letters: “A Love Supreme/John Coltrane”. Vanaf dat
moment is John Coltrane in mijn muziekleven en volg ik hem vanaf
zijn eerste album ‘Coltrane’ uit 1957 tot en met zijn laatste
‘Expression’ die twee maanden na zijn overlijden in 1967
uitgebracht werd. Wat een reis heeft die man gemaakt, wat een
ontwikkeling en dan vooral op latere leeftijd. Dat kan als je je
“geest” maar openhoudt!
Componist>uitvoerenden>luisteraar
Iemand componeert iets, een of meerderen voeren die compositie
uit en de luisteraar, de naam zegt het al, luistert er –
hopelijk – naar. Was het maar zo simpel. Binnen klassiek gaat
dit voor het grootste deel op, dat heb je in de geschiedenisles
kunnen lezen. Vooral sommige pianowerken zijn door componisten
zelf uitgevoerd. Met wat toeval en geluk zijn die vanaf begin
vorige eeuw vastgelegd op wasrollen en voor ons dus te horen. De
vraag doet zich voor of de componist elke dag zijn eigen werk
hetzelfde gespeeld heeft. De luimen van de dag spelen, net als
bij de luisteraar, een belangrijke rol. Een vrolijk of rustig
gemoed brengt een andere uitvoering dan wanneer iemand die
gehaast of boos is. Omdat een mens geen machine is speelt de
emotie een rol in de uitvoering. Altijd.
Bij werken voor orkest kunnen we dat doortrekken. De componist
heeft iets in zijn of haar hoofd en schrijft het op. Een orkest
onder leiding van een dirigent voert het uit. De dirigent zal
zonder meer zijn/haar uiterste best doen het werk zo goed
mogelijk uit te voeren. Het werk staat immers op papier en de
noten, de volgorde, de receptuur, het is allemaal duidelijk.
Maar toch. Een voorbeeld. In 1928 ging de Boléro van Maurice
Ravel in première. Ravel hield zelf de uitvoering in de gaten.
In 1929 dirigeerde Arturo Toscanini het stuk in Amerika. Groot
succes. Toscanini deed dat nog eens in 1930 en Parijs. Ravel was
erbij aanwezig en na afloop furieus. Toscanini speelde het stuk
veel te snel. Ravel weigerde zelfs het applaus in ontvangst te
nemen en beet Toscanini toe dat hij het stuk zo beter niet kon
spelen. Ravel vond dat zijn Bólero exact 17 minuten moest duren.
Hijzelf deed het overigens in 15,5 min., Pedro de Freitas Branco
in 18 min. en Stokowsky in 12 min. Toscanini kwam tot 14 min.
Ravel had aangegeven dat het stuk in metronoomwaarde 66 gespeeld
moest worden. Zowel hij als de Freitas Branco deden dat, maar de
uitkomst is alsnog heel verschillend. Het voorbeeld illustreert
meteen dat uitvoeringen met de beste bedoelingen verschillen.
Daarbinnen leggen dirigenten ook nog eens andere accenten. Denk
maar aan de uitvoering van La Mer door Eduard van Beinum (zie
hierboven). Die is anders dan andere versies.
En dan heb je ook nog eens uitvoeringen op een cd. Dan gaan
opname-akoestiek en kwaliteit een belangrijke rol spelen. Een
opname klinkt warmer dan een andere. Bij de een lijkt er een
accent te zijn op de strijkers, bij de ander weer op het
slagwerk dat uit de speakers knalt. Je mag rustig stellen dat
geen enkele opname van een compositie hetzelfde is. Ondanks het
feit dat alles op papier staat zoals de componist het bedoeld
heeft krijg je talloze variaties. Het is een interessant
fenomeen waar de muziekindustrie zijn voordeel mee doet. Immers
uitvoering A is goed, maar B is minstens net zo goed maar wordt
uitgevoerd op authentieke instrumenten. Ja, die moet je dan ook
horen. Die van een groot dirigent is anders - ik zeg niet beter
- dan van een aanstormend talent. Voor je het weet heb je een
reeks uitvoeringen in de kast en ja, ze zijn echt allemaal
anders.
Heeft de componist dat zo bedoeld? Misschien wel. Hij/zij weet
dat eenmaal zijn compositie op papier gezet en eenmaal uit
handen gegeven men er mee kan doen wat men wil. Als luisteraar
kun je verder alleen maar gissen wat de componist bedoeld heeft.
Maar, filosofisch gezien, hoor je nooit wat de componist hoorde,
zie je nooit wat de componist in zijn verbeelding zag. Soms
wordt het je makkelijk gemaakt. Als je naar de Moldau van
Bedřich Smetana luistert weet je door de titel en het verhaal
erbij dat het hier gaat over de loop van de rivier de Moldau en
diens verbeelding ervan omgezet in muziek. Je kunt de golfjes
horen, de woeste stroming, de sfeer van het landschap proeven.
Dat zit er allemaal in, alleen hoe jij als luisteraar het
ziet/hoort is nooit zoals Smetana het zag. Iedereen maakt bij
het horen zijn eigen “film voor je oren”. Het wordt iets
lastiger als de titel niet meewerkt. Een naam geeft immers een
luisterrichting. Een nummer, zoals bij bijvoorbeeld de
Klavierstücke nr. I-IXX van Karlheinz Stockhausen geven geen
richting. Ja, het gaat om iets met piano. Stockhausen heeft er
iets over gedacht en dat opgeschreven. Verschillende pianisten
hebben ze uitgevoerd. De beelden die Stockhausen erbij had, zijn
natuurlijk niet de onze. Wij denken immers niet als Stockhausen.
Wat wilde hij ermee zeggen? Zonder uitleg is het lastig te
ontdekken wat zijn bedoeling ervan is. Met uitleg kun je een
eind komen, maar zelfs dan nog is de invulling eigen aan de
persoon van zowel de uitvoerenden als de luisteraars. In feite
geldt deze benadering voor elk muziekstuk. Ook als de componist
het zelf uitvoert.
In een interview met Kaija Saariaho (Trouw, okt. 2023) vertelt
zij over haar meest recente opera, ‘Innocence’. Ze is er jaren
mee bezig en het werk beheerst haar zo dat ze aan niets anders
meer kan werken. Het moet uit haar hoofd en dat kan door een
uitvoering. Ze vindt het lastig haar werk over te dragen, maar
omdat mensen die ze goed kent en vertrouwd de uitvoering gaan
doen heeft ze er vrede mee. Vertellen over haar werk doet ze
liever niet: “Ik vind het veel fijner als je het zelf ervaart en
ondergaat.” Zij geeft haar werk letterlijk uit handen en ervaart
het als een opluchting. Wat de luisteraars ervan vinden is aan
die luisteraars met als gevolg een eigen interpretatie ervan.
Met de uitbreiding van muzikale mogelijkheden en de ontwikkeling
van nieuwe, andere muziek is de componist vaker ook de
uitvoerder. John Coltrane schreef ‘A Love Supreme’ en voerde die
zelf uit met een ongekende intensiteit. Hij speelde het werk
enkele malen zelf, er zijn uitvoeringen door derden, maar geen
enkele benadert de spiritualiteit die Coltrane op het moment van
opnames (album, live) meegaf in zijn werk. Dat is heel eigen aan
de persoon Coltrane en diens bandleden. Ook al staat het stuk
vast, het is nooit twee keer hetzelfde gespeeld. Eigenlijk kan
dat ook niet, niemand kan twee keer precies hetzelfde spelen.
Een robot wellicht wel, een mens, met diens emoties niet.
Hetzelfde gaat op voor muziek met tekst. Natuurlijk is de
boodschap duidelijk als hij er met een ander vandoor is en zij
met het gebroken hart achterblijft. Afhankelijk van hoe je
luistert, tekst primair of muziek primair doet het nummer iets
met zowel componist, uitvoerder, luisteraar. Iemand kan een lied
schrijven en zingen over de problemen in zijn/haar leven en dat
kan een ‘snaar’ raken bij de luisteraar, “ja, zo zit dat bij mij
ook”. Maar beider levens zijn anders; het idee achter het lied
mag dan helder zijn, de ervaring is altijd anders. In zekere zin
zit je als luisteraar abstract te luisteren, het is immers
altijd de interpretatie van iets anders en, in het gevolg van
een uitvoerend muzikant, is het zelfs een “tweederangs”
interpretatie. De interpretatie van andermans werk speelt ook zo
zijn/haar eigen rol.
soundtrack:
1. When the Music is Over – The Doors
2. Pause del Silenzio – Gian Francesco Malipiero
3. Lumpy Gravy – Frank Zappa
4. Bólero – Maurice Ravel
5. A Love Supreme – John Coltrane
6. Klavierstücke I-IXX – Karlheinz Stockhausen
7. An Evening with Silk Sonic – Silk Sonic
8. We Found Love – Rihanna ft. Calvin Harris
9. Now That We Found Love – Third World
10. One Love- Bob Marley
Wat is muziek – 9
Plato:
“Muziek is een morele wet. Het geeft ziel aan het universum,
vleugels aan de geest, vlucht aan de verbeelding, en charme en
vrolijkheid aan het leven en aan alles.”
Intermuzzo
Een keer in de week ging ik, meestal met een vriend, naar het
Jazz-Café, dat iets verderop in de straat van onze opleiding
lag. Een straat die overigens rijk bedeeld was met rode lampen
en bijbehorende shops. In de meestal meer dan stampvolle kroeg
zagen we in een jaar tijd de hele Nederlandse Jazz-scene
passeren. Er was geen podium, dus de muzikanten stonden
letterlijk tussen het publiek, of omgekeerd. Het ging er in
ieder geval vrij gemoedelijk aan toe. Wat ik nooit geweten heb
is dat een niet versterkte groep met enkele saxofoons, trombone,
trompet, contrabas en drums zo verschrikkelijk hard kon klinken.
Willem Breuker en zijn Kollektief hadden er die avond dan ook
echt zin in. Een man, die al behoorlijk aangeschoten aan de bar
en net voor het Kollektief hing wist met zijn jammerklacht zelfs
nog boven het lawaai uit te komen. Zo hoorden we een
sopraansaxsolo met daar doorheen voortdurend “Mijn hoofd, stop,
mijn hoofd” en Breuker die tussen zijn solo door riep: “Ach jij
met je zatte kop, rot toch op.” Maar de man, een echte
jazzfanaat, wist niet van wijken. Het werd een memorabel
concert.
Een blauwe geschiedenisles
Klassieke muziek stamt uit West-Europa, jazz uit Amerika. Waar
de bron van klassieke muziek in de kerk ligt, ligt die van jazz
in de bordelen. Een groter contrast is nauwelijks denkbaar. De
oorsprong van de Jazz ligt rond 1902, maar heette eerst “jass”,
had een seksuele lading (jassm=orgasm) en betekende zoveel als
orgasme. De naam kan ook verwijzen naar "Jezebel", hoer. De naam
“jazz” duikt in 1913 voor het eerst op in een krant uit San
Francisco. Jazz is een “melting pot” van West Afrikaanse muziek,
Amerikaanse Folk, Creoolse traditionele muziek, worksongs van de
zwarte arbeiders op de plantages, Blues, de New Orleans Marching
Bands en elementen uit de Ragtime. Bij het ontstaan duiken twee
namen op: Buddy Bolden die in een swingende vierkwartsmaat
i.p.v. tweekwartsmaat speelde en Jelly Roll Morton die zegt de
jazz eigenhandig uitgevonden te hebben, door de ragtime in
vierkwartsmaat te spelen! Jazz komt volgens velen uit New
Orleans, maar bewezen is dat nooit. New Orleans was een grote
havenstad, met misdaad, corruptie en in de Storyville-wijk veel
luchtig vermaak (prostitutie) in de zogenaamde “sporting
houses”. Luxere bordelen (vaak was het niet meer dan een vies
schuurtje) konden zich muziek veroorloven. Die werd gemaakt door
een ‘professor’, een pianospeler. Niet te luidruchtig, dat
leidde af! Pianospelers waren ook te vinden in de “barrel
houses” (kroegen), waar zowel zwart als blank hun armoedig
bestaan wegdronk. In 1917 was het gedaan met Storyville. De
toenmalige minister van marinezaken verbood de manschappen naar
sporting houses te gaan, de mariniers hadden teveel last van
geslachtsziekten… In korte tijd werd Storyville een verlaten
oord. De prostituees trokken middels railroads en riverboats
naar het noorden en met hen de jazz.
De eerste jazzplaat wordt gemaakt op 26 februari 1917 door een
geheel witte band: The Original Dixieland Jass Band. Ze nemen
‘Livery Stable Blues’ en ‘Dixieland Jass Band One-Step’ op. De
plaat verschijnt op 7 maart en is meteen een succes. De muziek
die ze maken wordt gerangschikt in het hok “Dixieland”.
Minstens net zo succesvol is ‘Crazy Blues’, een bluesnummer,
opgenomen in 1920 door Mammie Smith. De plaat wordt gekocht door
een hoofdzakelijk zwart publiek. Het resultaat is genoeg voor de
platenmaatschappijen om Race Records te gaan voeren, opnamen van
jazz en blues speciaal voor een zwart publiek. Het fenomeen Race
Music bleef tot 1950 (!) in gebruik, alhoewel veel zwarte
muzikanten toen ook al platen maakten voor de standaard
muziekcatalogi. Na 1950 werd Race Music omgedoopt in “Rhythm
& Blues”, kortweg R&B.
In 1922 nam Kid Ory met zijn orkest Kid Ory's Sunshine Orchestra
onder de naam Spikes' Seven Pods of Pepper in Los Angeles twee
nummers op: ‘Ory's Creole Trombone’ en ‘Society Blues’. Het is
de eerste officiële plaatopname door zwarte muzikanten in de New
Orleansstijl en wordt door menigeen beschouwd als de eerste
echte jazzplaat. Louis Armstrong's platen met zijn Hot Five en
Hot Seven worden gezien als de laatste belangrijke opnamen door
kleine bands. Kleine bands met hun karakteristieke
solo’s/improvisaties vallen onder de “New Orleanssound”.
Er komt verandering in de muziek als er meer gewerkt wordt met
voorbedachte, harmonieuze arrangementen. Een eerste die daarmee
aan de slag gaat is Paul Whiteman. Hij bouwde de kleine
bezetting om tot een grote, een big band en zet daarmee een
nieuwe trend, “Big Band Jazz”. In 1920 had hij een
miljoenensuccessen met ‘Wang, Wang Blues’, ‘Whispering’ en
‘Japanese Sandman’. Door het succes werd Paul Whiteman de “King
of Jazz” genoemd. De eerste bekende big band van zwarte
muzikanten is die van Fletcher Henderson. Met de komst van
tenorsaxofonisten Coleman Hawkins, Buster Bailey en
trombonespeler Charlie Green kreeg zijn band een zo eigen geluid
dat dat later de basis werd voor de “Swing”. Een andere
grote naam is Duke Ellington. Zijn karakteristieke geluid zat
vol gecomponeerde elementen. Ellingtons kracht was dat hij
speciaal voor de muzikanten in zijn band schreef. In Kansas City
liet Count Basie een eigen geluid horen. Zijn muziek was meer op
blues gebaseerd en opgebouwd uit simpelere motieven. Door de
grotere herkenbaarheid daarvan werd zijn orkest razend populair.
Bijzonder aan de big bands was dat naast vaste thema’s, kleinere
thema’s ingezet werden, de zogenaamde ‘riffs’. Die werden
herhaald door bijvoorbeeld de saxen en/of de koperblazers. De
riffs werden als het ware heen en weer geslingerd tussen de
diverse groepen, de zogenaamde “call and response”. Klarinettist
Benny Goodman bracht in zijn muziek de improvisatie terug in de
bigbandsound, waardoor zijn muziek avontuurlijker werd. Hij was
veelvuldig op de radio te horen in het programma Camel Caravan.
Mensen bleven er zelfs voor thuis! Door zijn succes werd hij de
“King of Swing” genoemd. Andere bekende swingbands waren die van
Count Basie, Duke Ellington, Woody Herman, Artie Shaw en Chick
Webb. Webbs band speelde vooral in de Savoy Ballroom in New
York. De zangeres in zijn band was nog een teenager: Ella
Fitzgerald. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de big band van
Glenn Miller mateloos populair. Hij speelde vooral eenvoudige,
pakkende melodieën. Na de oorlog was het afgelopen met de big
bands. Enerzijds door een opnameban (bedoeld om via
auteursrechten geld te vangen voor radio-uitzendingen),
anderzijds door de overvloed aan bands met eenzelfde geluid.
Een nieuwe, goed opgeleide, generatie muzikanten zag niets meer
in de grote, logge bands. Zij wilden grenzen verleggen en hun
kunnen etaleren. Daarvoor zijn kleine groepen geschikter.
Doordat het accent lag op soleren werden muzikanten virtuozer,
inventiever, creatiever. Veel musici kwamen na hun concerten in
de “After Hours” - de uren ná een concert -bij elkaar om samen
geïmproviseerde muziek te maken, de “jam sessions”.
Begin jaren veertig hadden in Minton Playhouse (New York)
pianist Thelonious Monk en drummer Kenny ‘Clook’ Clarke hun
thuisbasis. In de After Hours waren er regelmatig sessies met
trompettist Dizzy Gillespie en altsaxofonist Charlie Parker.
Vaak was daar ook Charlie Christian, elektrisch gitarist (!),
te vinden. In Minton's Playhouse is in feite de basis gelegd
voor de “Bebop”. Daarna verhuisde de muziek letterlijk naar 52nd
Street, een straat met veel bars. Grootste aanstichter van de
nieuwe stroming was Dizzy Gillespie. Eerst stond de ‘stroming’
bekend als “Rebop” dat werd uiteindelijk “Bebop” of
kortweg “Bop”. De naam is afgeleid van het meezingen van de
melodie met woordloze klanken (scat of scatten). In de Bebop
kreeg het slagwerk een prominentere plek. Kenny Clarke en Max
Roach zorgden door hun onverwachte accenten voor onvoorspelbare
situaties die de muziek levendig en spannend maakten. Accenten
op de basdrum werden, wellicht als gevolg van de oorlog,
aangeduid als “dropping bombs”. Een erfenis van de bigbands was
de “walking bass”, een bassist die zorgde voor een doorgaande
cadans.
Door de opnameboycot, zie hierboven, wordt er gedurende lange
tijd geen muziek opgenomen. Het was voor veel luisteraars dan
ook een schok toen dat weer wel kon en nieuwe muziek in de
winkels stond. Nog in de sferen van melodieuze bigbands werden
ze geconfronteerd met het veel agressievere geluid van de Bebop.
Een direct gevolg was dat de meer conservatieve luisteraars
teruggingen naar de ‘roots of jazz’ en zorgden voor een opleving
(revival) van oude jazzstijlen. De diverse stromingen
veroorzaakten een scheiding in de jazzwereld, een scheiding die
lang bestaan heeft.
Bebop ontwikkelde zich verder tot “Hard-bop”. Binnen de
Hard-bop was er meer vrijheid en de muziek meer gericht op
menselijke gevoelens. Die vrijheid zie je terug in het citeren
van passages uit Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse en klassieke
muziek. Zelfs gospel en Rhythm & Blues werden er toegelaten.
Daarmee werd de weg geplaveid voor nieuwe muzieksoorten als
“Soul” en “Funk”. Hard-Bop klinkt aangenaam en
heeft wat men wel eens noemt een echte 'swing'. Wellicht daarom
is het nog steeds een van de populairste muziekstijlen binnen de
jazz. Belangrijke vertegenwoordigers van deze stijl zijn drummer
Art Blakey, zijn collega Max Roach en pianist Horace Silver.
Tenorsaxofonist Sonny Rollins werd in het begin ook genoemd als
Hard-Bopper, maar door zijn muzikale groei onttrok hij zich daar
snel aan. Altsaxofonist Cannonball Adderley had een heuse hit
met zijn, door Joe Zawinul gecomponeerde: ‘Mercy, Mercy, Mercy’.
“East Coast Jazz, West Coast Jazz en Cool Jazz” zijn
respectievelijk de namen voor een nieuwe invloed in de
jazzmuziek. De naam Cool komt direct van een sessie op 21
januari 1949. Een negental musici met een vrij alternatieve
bezetting waaronder tuba speelt arrangementen van Gil Evans. De
band bestaat uit bekende musici als Miles Davis, Lee Konitz,
John Lewis en Gerry Mulligan en laat alleen gecomponeerde muziek
horen. "Muziek met enige terughoudendheid in emotie" vond men
toen. Het ging de heren hier in het bijzonder om het
groepsgeluid. De sessie was opgenomen, het album kreeg de titel
‘Birth of the Cool’. Het gevolg was dat de muziek van deze
aanpak/stijl onder de noemer Cool gerubriceerd werd.
De naam West Coast Jazz was verzonnen om louter commerciële
redenen, vooral om aan te geven dat deze muziek van elders was.
East Coast Jazz, de muziek uit het warmere Californië, was een
soepele, vloeiende en harmonieuze jazz en dat is géén East Coast
(lees New York) Jazz. De bekendste exponenten van de West Coast
worden het door Gerry Mulligan opgerichte kwartet met daarin
trompettist Chet Baker. Net als Miles Davis speelde Baker zonder
vibrato (trilling van de toon). Dave Brubeck, met in zijn band
altsaxofonist Paul Desmond, kwam ook in het hok West Coast
terecht, alhoewel zijn muziek meer elementen uit de klassieke
muziek had. Veel West Coast Jazz-artiesten waren witte musici
die tevens als acteur figureerden in Hollywoodfilms of de
filmmuziek ervan verzorgden. In de East-Coast pakte
tenorsaxofonist Stan Getz de Cool-stijl op. Zijn grote voorbeeld
en overigens voor veel Cool-musici: Lester Young, een
tenorsaxofonist die op dat moment al lang jazzhistorie
geschreven had. East, West en Cool werd in de jaren vijftig
verdrongen door de Hard-bop. Eind jaren vijftig gingen de drie
varianten samen onder één paraplu: ”Modern Jazz”.
Jazz had invloed op klassieke muziek, maar omgekeerd ook,
klassiek in een jazzjas. Zowel John Lewis als Gunther Schuller
gaven de aanzet hiertoe. In maart 1955 werd een eerste album met
een verslag van deze ‘fusie’ opgenomen: ‘The Modern Jazz
Society presents A Concert of Contemporary Music”. Deze 'nieuwe'
stijl of stroming zou de naam “Third Stream” krijgen;
afgeleid van de eerste stroom (klassiek) en de tweede (jazz). Al
snel werd er weinig meer vernomen van de Third Stream. De
reden? De klassieke invloed en/of het gebruik van klassieke
muziekinstrumenten was snel binnen de jazz geïntegreerd. Zo was
op ‘Miles Ahead’ van Miles Davis een 19-delig orkest onder
leiding van arrangeur Gil Evans te horen. Door de impact van de
platen die Miles Davis en Gil Evans samen maakten raakte het
gebruik van een orkest in de jazzmuziek vertrouwd en hield the
Third Stream als zodanig op te bestaan.
Eind jaren ‘50 stond de jazz opnieuw voor een omwenteling. De
grenzen van Hard-bop waren wel bereikt. Om de uitdaging in het
spel te blijven houden werd de muziek harder en agressiever.
Maatschappelijk en politiek gezien werden met name zwarte
artiesten zichzelf bewust van hun kleur en de daaraan gekoppelde
maatschappelijke positie van underdog. The Great Black Movement
ontstond, politiek gesteund door Black Power. Het werd
moeilijker om politiek en muziek gescheiden te houden. Veel
jazzartiesten speelden (veelal gratis) op politieke
bijeenkomsten. Black is Beautiful. Het Art Ensemble of Chicago
omschreef hun muziek later zelfs als "Great Black Music".
Op zoek naar het mooie van de zwarte muzikant kwamen veel musici
terecht bij hun Afrikaanse roots. Die (h)erkenning had een
duidelijke invloed op jazz. Een aspect was dat een belangrijk
accent kwam te liggen op Afrikaanse ritmes. Veel muzikanten
gingen zelfs naar Afrika om het land van hun ouders te
herontdekken. De Afrikaanse cultuur gaf jazz nieuwe impulsen,
zowel wat betreft een muzikale uitwisseling als kleding. De
westerse jazzmuziek werd steeds diverser en de invloed van
Afrikaanse instrumenten nam ook in Amerika en Europa toe.
Parallel aan bovenstaande ontwikkeling loopt een andere:
muzikanten zochten de grenzen van de harmonie en het ritme
binnen de jazz op; zowel harmonie als ritme werden losgelaten.
Deze nieuwe jazz klonk volgens velen nog maar nauwelijks als
echte jazz. Meest radicaal was Ornette Coleman. Zijn muziek was
“zo anders” dat hij een keer betaald kreeg om niet te spelen.
‘The Shape of Jazz to Come’ (1959) en ‘Free Jazz’ (1960) waren
het vertrekpunt voor de muziek van een nieuwe generatie en
bezorgde de nieuwe stroming haar naam: “Free Jazz”.
Vrije muziek gaf in dit geval ook een vrij uiterlijk: het
kostuum werd overboord gezet en de haardracht werd, conform de
tijdgeest, langer, het gezicht vaker dan niet voorzien van
snorren en baarden in vele varianten. Nogal wat ‘oude’ jazzcats
(liefhebbers, maar ook uitvoerenden) kwamen door de vrije
ontwikkeling in de problemen. Met name de getalenteerde
muzikanten zochten de vrijheid op. Soms nog stevig geworteld in
de Bop of Blues kwamen musici als Charles Mingus en Eric Dolphy
los van het standaardidioom of gebruikten dat juist voor
vrijere stukken. Zowel Archie Shepp als Albert Ayler
experimenteerden met 'geluid'. Ayler ging daarin zelfs zo ver
dat het typische geluid van zijn saxofoon niet eens meer
herkenbaar was. Sun Ra schiep een eigen universum dat, zoals hij
zelf vertelde, afkomstig was van Saturnus. De muzikanten uit het
Sun Ra Arkestra zagen er uit als ruimtereizigers. Cecil Taylor
verkende zijn piano als een percussie-instrument en wist er
daardoor nieuwe klanken aan te ontlokken. Een van de
belangrijkste spelers werd John Coltrane. De muziek van diens
Quartet met daarin watervalpianist McCoy Tyner en polyritmisch
spelende drummer Elvin Jones, die duidelijk beïnvloed was door
Afrikaanse ritmen, verlegde de grenzen op een andere manier.
Coltranes muziek was zo intens dat ze volgens velen spirituele
vormen aannam.
Eind jaren ‘60 raakte jazz in een crisis. Ondanks alle
vernieuwingen werd de muziek die ooit geassocieerd werd met
rebellie, drugs, alcohol en sex nu braaf gevonden, respectabel.
Free Jazz werd veelal omarmd door intellectuelen. De 'andere'
jazzmuziek was "muziek voor een oudere generatie" geworden,
tenminste dat vonden de jongeren, die meer zagen in de wilde
muziek van bijvoorbeeld The Beatles. De populaire nieuwe
muziekstijl werd pop- of rockmuziek genoemd. Pop in Engeland,
Rock in Amerika. En snel werd juist die muziek geassocieerd met
sex en drugs en daarmee mateloos populair bij de nieuwe jonge
generatie. Platenmaatschappijen zagen de ontwikkeling somber
tegemoet. Hun oplossing: probeer mee te liften op het succes van
rock. Miles Davis was een van de eerste jazzmusici die probeerde
rock-invloeden in zijn muziek op te nemen. Het resultaat werd
‘In a Silent Way’, gevolgd door ‘Bitches Brew’ in 1970. Die
laatste werd een van de best verkochte jazzplaten ooit. Het
gebruik van elektronica, lange rockachtige ritmes en
experimenten met Indiase muziekinvloeden sprak de jongeren aan.
Een nieuwe, elektrische jazzstijl was geboren: “Jazzrock”.
Van de zijde van de rock werd overigens ook druk geflirt met
jazz, met name de wat "intellectueler overkomende" groepen als
Soft Machine en Frank Zappa's Mothers of Invention doordrenkten
hun muziek met een flinke portie jazz. Omdat ze rock-musici
waren werd hun muziek in aanvang "Rock-Jazz" genoemd. Frank
Zappa was een van de eerste rockmusici die een Rock-Jazz maakte:
‘Hot Rats’ (1969).
‘Bitches Brew’ bleek, achteraf, de broedplaats van de Jazzrock.
Op het album speelden onder anderen mee: Herbie Hancock, Joe
Zawinul, Chick Corea en John McLaughlin. Al deze musici richtten
later eigen Jazzrockbands op en waren stuk voor stuk uiterst
succesvol. Pianist Chick Corea richtte in 1972 Return to Forever
op. Het geluid van RTF werd gedomineerd door Latijns-Amerikaanse
invloeden. De Engelse gitarist John McLaughlin bracht niet
alleen zijn virtuositeit in de muziek maar ook een behoorlijke
dosis oosterse religie. Zijn band, het Mahavishnu Orchestra,
werd alom beschouwd als superband. Pianist Herbie Hancock werd
bijna een rock-idool. Zijn groep The Headhunters had met
‘Chameleon’ een regelrechte Top40 hit. Later deed hij dat nog
eens over met ‘Rockit’. Was zijn 'oudere' jazz al erg ritmisch,
middels het gebruik van synthesizers zocht Hancock de meer
pop-georiënteerde richting op.
Jazzrock was gedurende korte tijd populair. Echter, de
virtuositeit van de muzikanten had een groot nadeel: voor veel
fans verdween het ‘gevoel’ uit de muziek. Het etaleren van het
muzikale kunnen leverde vaker langdradige solo's op. Veel
muzikanten hadden of kregen last van hun ego, waardoor het
samenspel niet meer van de grond kwam. Door al deze problemen
werd de term Jazzrock beladen. Platenmaatschappijen verkochten
deze muziek voortaan dan ook liever onder de noemer “Fusion”
met als argument dat er in fusion meer te horen was dan jazz of
rock. Voor een deel klopte dat wel. Een groep als Weather Report
maakte veelvuldig gebruik van etnische muziek of samples ervan.
Dat kreeg uiteraard navolging. Halverwege de jaren tachtig was
de grootste groep fusionmuzikanten terug bij de modalere jazz en
speelden zelfs veelal akoestisch.
Jazzrock, Fusion bleek dus slechts een korte opleving, opnieuw
waren jazzmusici zoekend. Liefhebbers waren eind vorige eeuw of
afgehaakt of teruggekeerd naar de bron. Getuige de massale groei
van “oude stijl jazzfestivals” gebeurde dat volop. De meeste
grote jazzmusici waren inmiddels overleden en er was eigenlijk
niemand die een nieuwe richting kon geven. De voornaamste
jazzmuziek komt daarmee uit het verleden. Dat is de reden ook
dat er zoveel reissue-projecten zijn. Jazz is nu, net als andere
muziekstijlen, zijn onderhevig aan mode: "Drums & Bass" met
jazzsaus, zoals bijvoorbeeld Jazzanova, "Lounge" met jazzsaus
van bijvoorbeeld Saint Germain of dj's, zoals Maestro, die
jazz-lp's aan elkaar breien tot een gewenste geluidssfeer. Begin
21e eeuw is er een tendens naar "Souljazz". Zo'n opleving heeft
tijdelijke voordelen, de oude jazzcat staat plotseling opnieuw
in de schijnwerpers en wordt soms zelfs letterlijk uit het
bejaardenhuis gehaald om te spelen. Voor 'échte' jazz wordt
verwezen naar nieuwe helden als James Carter, Kenny Barron, Joe
Lovano en oudgedienden als Wayne Shorter, Herbie Hancock, Dave
Holland. Nieuw is het echter allemaal niet meer. Men roept dan
ook langer dat jazz dood is. Zappa gaf daar op zijn
humoristische manier commentaar op: “Jazz is not dead, it just
smells funny.”
soundtrack:
Net als bij de geschiedenis van de klassieke muziek is een
soundtrack hier niet op zijn plaats. Er is door de jaren heen
zoveel jazzmuziek gemaakt, zoveel verschillende stijlen, bands,
big bands, kleinere groepen, solisten. Ga het luisteren! Tip:
begin bij de jazz uit de jaren vijftig, de nog altijd populaire
Hard Bop. Vandaar kun je naar beneden, bijvoorbeeld Dixieland,
luisteren en naar boven, naar de meer vrije jazz of de Fusion.
Een prachtige muzikale reis om te maken, een oneindige
ontdekkingsreis. En wat voor een!
And not or>>>the computer
Mensen zijn altijd blijven zoeken naar andere manieren om
muziek te kunnen maken, andere instrumenten ook. Tot 1906 zijn
instrumenten akoestisch, maar dankzij de mogelijkheid
elektriciteit te gebruiken worden nieuwe, elektrische
instrumenten gebouwd. De eerste is de “Dynamophone” beter bekend
als het “Telharmonium”. Een instrument ter grootte van een
telefooncentrale, 2000 schakelaars, een enorme kabelkluwen, twee
rijen toetsen en een enorme stroombron. Het geheel woog zo’n 200
ton. Mensen die het instrument gehoord hebben omschrijven het
als “puur, mooi, perfect en lief”. Het Telharmonium is de
rechtstreekse voorloper van de synthesizer. Naarmate elektronica
compacter gemaakt kon worden, werden instrumenten kleiner,
handzamer én – niet onbelangrijker - goedkoper.
Keyboards/synthesizers konden zo door vrijwel iedereen gekocht
en bespeeld worden. Nadat ook de wat omvangrijke tape-decks
geminimaliseerd werden en geïntegreerd in een synthesizer was de
mogelijkheid geluiden op te nemen, te samplen, toegevoegd. Dat
gold ook voor "Sequencers" (ritme-computers) en drummachines.
Met één apparaat heb je alle mogelijkheden ter beschikking. Nog
een stap verder heb je dat met software op een computer of
laptop. Waar je vroeger muziek moest editten met hulp van een
scheermes en tape kun je dat nu met twee klikken doen. Geluid
kan tot het oneindige gemanipuleerd worden. Vanaf 1997 is er
“Auto-Tune”, een audioprocessor om onzuiverheden van
zangpartijen te corrigeren. Het komt er op neer dat mensen niet
meer zuiver, toonvast, hoeven te kunnen zingen, want dat regelt
het programma wel. Iedereen kan nu dus zingen en met hulp van
voorgekookte samples een lied/muziek maken. Enerzijds is het een
revolutie dat iedereen alles kan, maar anderzijds mag je je
afvragen of alles door iedereen gedaan moet kunnen worden. Gaat
de kwaliteit van muziek hiermee niet ten onder? Wat is muziek
nog als die op deze wijze gemaakt wordt? Zangeres Björk heeft
daar wel een mening over: "I find it so amazing when people tell
me that electronic music has no soul. You can't blame the
computer. If there's no soul in the music, it's because nobody
put it there." De ziel in muziek: daarmee zijn we terug bij
Plato.
Laptops worden tegenwoordig gezien als een muziekinstrument en
daar is niets mis mee, want software kan iets wezenlijks
toevoegen aan de muziekwereld. De Zwitser Christian Fennesz
‘speelt’ gitaar en laptop. Zijn gitaar, liggend op een tafel is
verbonden met allerlei effectpedalen en de laptop. Wat er uit de
speaker komt zijn prachtige klangfarben (klankkleuren). De
Japanse muzikant Toshimaru Nakamura ‘speelt’ “no-input mixing
board”. Nakamura verbond de output van een mixing console
(mengpaneel) met de input ervan. Dat werd in de handleiding
ontraden, maar het resultaat is uitermate interessant.
Minder interessant is het als een artiest optreedt als een
speler in een stomme film. Zeker bij populaire artiesten met
complexe lichtshows is alles getimed. Dat gaat met de computer.
De muziek moet dan strak in het gelid, dus niet meer live
spelen, maar de computer speelt de muziek af. De zanger(es) is
soms zo druk met dansen, podiumdelen op- en aflopen en omkleden
dat de stem niet altijd onder controle is. Daarom wordt die ook
maar computergestuurd en hoeft de zanger(es) niet echt te
zingen: zijn of haar eigen playback show. Het publiek komt
kijken naar een wat in hun ogen een perfecte show is met goede
muziek en goede zang, maar in feite luisteren en kijken de
toeschouwers naar een veredelde videoclip waarin de ster alleen
live aanwezig is. Hebben we het hier nog over echte muziek? Gaat
het om de muziek of de beleving? Of gaat het om “ik ben erbij
geweest” en vervolgens de likes op social media?
Er is door de technische mogelijkheid een soort vicieuze cirkel,
door de technische mogelijkheden zowel in de studio als live
zijn de grenzen opgerekt. Mensen die naar muziek luisteren zijn
door het studiogeluid ‘verwend’ en willen precies die ervaring
tijdens de show ook ondergaan. Men betaalt immers geen
tientallen euro’s om een slecht concert mee te maken of iemand
te horen die worstelt met de stem. Dat kost fans, populariteit
en daarmee geld. Let wel, hier gaat het over Grote Artiesten.
Mensen in kleine bands of optreden met een akoestische gitaar
spelen heus nog wel echt live. Het gebruik van
machines/computers haalt volgens sommigen de ziel uit de muziek,
maar dan is die er volgens Björk nooit ingestopt.
Een tegenbeweging komt ook voor, een groep als DeWolff kiest er
heel bewust voor alles analoog uit te voeren met instrumenten
van de vorige eeuw. Dat geeft het geluid een warmte die je dezer
dagen nogal eens mist. Voor mij werkt het, maar misschien ook
wel omdat hun muziek leunt op mijn nostalgisch gevoel voor het
muziekverleden?
Muziekfilosoof Albert van der Schoot is het eens met het verhaal
hierboven. In zijn recente boek “Muziek zit tussen de oren”
(2023) komt hij tot de conclusie dat muziek tegenwoordig draait
om de “luisterervaring”. Het gaat niet meer om de betekenis van
klanken, maar om degene die ze hoort. Dat komt overeen met de
visie van Immanuel Kant. Kant komt immers in zijn ‘Kritiek van
de zuivere rede’ (1781) tot de conclusie dat “kennis niet draait
om het object zelf, maar om hoe het zich aan ons voordoet.” Het
draait niet om de muziek zelf, maar hoe zij zich aan ons
voordoet. Het gaat niet meer om objectieve kwaliteiten, maar om
wat ‘zaken’ met je doen.
Wat is muziek – 10
Thomas Fuller (mathematicus):
“Music is nothing else but wild sounds civilized into time and
tune.”
Intermuzzo
In het jongerencentrum waar ik stage voor de opleiding
Cultureel Werker liep begeleidde ik het ‘Scholierencafé’.
Tegen twaalven kwam de eerste scholier binnen om koffie en
thee te zetten. Maar eerst ging er muziek aan. Aan de
muziekkeus kon ik horen wie er binnen was gekomen. Iemand was
helemaal weg van The Sweet. Hij speelde zelf drums en kon alle
partijen, maar vooral ‘The Ballroom Blitz’ uit zijn hoofd. Een
ander hield van synthipop, Rupert Hine en The Buggles, dat
soort werk. Het enige meisje van het team draaide het liefst
ska en new wave-achtige muziek. Een gemengd gezelschap dus.
Het was typerend voor de mensen die het centrum bezochten. Dat
waren vaak ouderen. Er was een traditie met live-concerten,
maar wat programmeer je dan? Op mijn verjaardag nodigde ik een
reggae-groep uit; ik hou van Reggae en het leek me wat daar.
Er kwamen slechts vijftig mensen luisteren. De enige
muzieksoort die het goed deed was Blues. Dan stroomde het dorp
leeg en het centrum vol. Het was volgens mij tekenend voor de
plaats en de mensen: er was weinig vooruitgang en de staf liep
nog rond met een hoofd gefixeerd in de tijd dat nationale
bekendheden als Golden Earring en Herman Brood er gespeeld
hadden. Op enig moment kon ik de toen nog niet heel bekende
band Duran Duran tegen een gunstig tarief boeken. Ik had alle
vertrouwen in de band, maar de staf besliste anders. Een
gemiste kans. Op het moment dat Duran Duran gespeeld zou
hebben hadden ze een hitsingle! Dan wil het afwezige publiek
natuurlijk wel komen.
soundtrack:
1. Debut - Björk
2. Endless Summer - Fennesz
3. No-input Mixing Board – Toshimaru Nakamura
4. Ballroom Blitz – The Sweet
5. Immunity – Rupert Hine
6. Mirror in the Bathroom – The Beat
7. Red Skies Over Paradise – Fischer Z
8. Duran Duran – Duran Duran
9. Video Killed the Radio Star – The Buggles
10. Desolation – Cuby + Blizzards
Wat is muziek – 11
Leo Tolstoy (schrijver):
“Muziek is de afkorting van emotie.”
Tijd versus gevoel
Bestaat tijd wel, of is het een bedenksel om alles in het
gareel te houden? Er zijn talloze boeken geschreven over tijd,
maar zowel de tijd zelf als personen nemen een loopje met die
tijd. Soms lijkt het alsof iets heel lang duurt of langzaam
gaat, soms ‘vliegt’ de tijd. In het
eerste geval zit je misschien wel te wachten op de dokter, de
bus of heb je een afspraak waar je heel snel heen wil. Het kan
niet snel genoeg gaan en daardoor voelt het als heel langzaam.
In het tweede geval ben je dan vaak bezig met iets dat
boeiend, interessant, leuk is of je volle aandacht vraagt. De
tijd tikt ondertussen gestaag door. De tijd leeft jou, in plaats
van omgekeerd. Het is een wedloop tussen tijd en duur. Als het
over muziek gaat - en daar gaat het hier over - is tijd
relatief. Een muziekstuk begint, maar als de eerste klanken al
in de tijd verdwenen zijn komt de volgende klank alweer. Je moet
dus je hoofd erbij houden, want muziek verdwijnt alsmaar: steeds
komt er iets nieuws/anders. Dat houdt het ook boeiend, maar voor
je het weet is de muziek voorbij. In feite heb je geen besef van
tijd meer als je ín een muziekstuk zit, want je gaat erin op en
daarmee ‘vergeet’ je de tijd. Het gaat hier om de duur. Een
‘saai’ stuk kan lang duren, maar het is net als met die ene,
leuke afspraak: dan wil je liefst snel naar iets anders. Helpt
het dan, om je zoals Ravel hierboven druk te maken over de
daadwerkelijke tijdregistratie? Gaat het niet veel meer om duur
of nog meer om een gevoel? Wordt een Boléro van 17 minuten
anders ervaren dan een van 15? Ik denk het eigenlijk niet. Ravel
maakte zich druk om niets. Je gevoel neemt je mee naar het
concert. Je gemoed bepaalt in zekere zin in welke hoedanigheid
je luistert. Ben je gehaast, druk geweest dan is die snellere
Boléro wellicht passend. Kom je in alle rust dan kan die van 17
minuten misschien nog wel langer duren. De intentie van de
componist speelt zeker een rol, maar als eenmaal het stuk uit
handen gegeven is, neemt de luisteraar het over. Luister je naar
muziek vanaf cd/lp dan staat er vaak de tijd bij. Dan weet je
dat een stuk bijvoorbeeld 18 minuut 35 seconden lang is. Maar
wat zegt dat dan? In feite alleen maar dat die registratie die
tijd in beslag genomen heeft. Eenmaal aan het luisteren vergeet
je de tijd en vult muziek de lucht. Ik zou willen stellen dat
het fenomeen tijd in muziek voor de luisteraar niet bestaat.
O.S.T.
Achter bovenstaande afkorting gaat een (aparte) wereld aan
muziek schuil. O.S.T. staat voor “original sound track”,
filmmuziek. Binnen de wereld van muziek is dit een apart
hoofdstuk omdat het- doorgaans - een omgedraaide manier van
componeren betreft. Bij ‘normale’ composities wordt een stuk
gemaakt, gespeeld. Bij het spelen roept het bij de luisteraar
een gevoel op. Dat kan van alles zijn: verdriet, vreugde,
eenzaamheid, boosheid. In feite alle emoties die je als mens
hebt. Die zijn het gevolg van het luisteren naar muziek. Bij
film zijn die emoties al in de filmbeelden vastgelegd en wordt
muziek gebruikt om die emoties te ondersteunen. Even een
gedachtensprong. Schopenhauer had al kritiek op de latere werken
van Joseph Haydn, omdat hij in zijn latere werken “de natuur
imiteerde”. Schopenhauer overleed in 1860. In 1883 liet
uitvinder Thomas Edison zijn “Kinetoscoop” zien, een apparaat
dat bewegende beelden vertoonde. Toen zonder muziek, maar
inmiddels is muziek en de soundtrack een essentieel onderdeel
met vaak als doel het imiteren of oproepen van emoties. Muziek
geeft hier wel degelijk wat weer en dat was niet volgens
Schopenhauers idee. Donkere muziek doet ons denken aan
‘dreiging’, een binnenzwevende wolk violen aan ‘liefde’, snelle,
wilde muziek inderdaad aan ‘snelheid’, geluiden die je niet
meteen kent en in echo’s gehuld zijn misschien wel aan science
fiction films, en ga zo maar door. Binnen filmmuziek worden alle
muzieksoorten/stijlen door elkaar gebruikt. Country naast
Twaalftoonsmuziek, Elektronisch naast Soul. De ruimte om dit te
doen is groot, in feite kan alles, als het maar ‘werkt’ ten
behoeve van de film. Regisseurs weten namelijk vaak heel goed
wat ze willen. Soms worden bekende songs gebruikt, bekende bands
gevraagd muziek te maken, soms wordt bestaande klassieke muziek
gebruikt omdat het perfect past. Een paar voorbeelden. In 1968
gebruikte Stanley Kubrick voor zijn film ‘2001: A Space Odyssey’
muziek van Richard Strauss, Aram Chatsjtoerjan en György Ligeti.
Van Strauss, ‘Also sprach Zarathustra’ en ‘An der schönen blauen
Donau‘. Van Ligeti gebruikte hij: ‘Atmosphéres’‚ ‘Requiem‘; ‘Lux
Aeterna‘ en ‘Avontures’. Van Khatchaturian ‘Gayane Ballet
Suite’. De muziek draagt de film. Kubrick wilde niet al te veel
dialogen. Meer bijzonder was dat hij bestaande muziek koos en
daarbij muziek uit 1869 en 1961 ‘gewoon’ naast elkaar liet
horen. Het zou in een concertzaal nauwelijks kunnen, maar in de
film werkt het.
In 1977 vroeg William Friedkin de Duitse synthesizergroep
Tangerine Dream muziek te maken bij zijn film ‘Sorcerer’.
Tangerine Dreams Edgar Froese vroeg om filmmateriaal om muziek
bij te maken, maar Friedkin zei dat ze maar muziek moesten maken
aan de hand van het script. De muziek zou sowieso goed zijn en
hij zou die wel bij de filmbeelden monteren. Een prachtige kans
voor de band en de start voor een hele reeks film met muziek van
Tangerine Dream. Achteraf noemde Froese dit “the most
uncomplicated score we did for Hollywood”: ze konden immers
maken wat ze wilden. Ze maakten reeksen muziek, stukjes, kleine
composities en Friedkin monteerde ze onbewerkt in zijn film. Een
prachtige synthese én het werkte perfect.
In 1956 ging de film ‘Forbidden Planet’ van regisseur Fred
Wilcox in premiére. De filmmuziek werd gemaakt door het echtpaar
Bebe en Louis Barron. Zij maakten de eerste compleet
elektronische soundtrack. De elektronica die ze gebruikten
bestond uit een Theremin en zelfgebouwde apparatuur. De geluiden
werden voorzien van echo, ruis, vertraging en versnelling en op
allerlei andere manieren gemanipuleerd geluid. De buitenaardse
muziek van de Barrons sloot perfect aan bij de science-fiction
film. De soundtrack kreeg een klein staartje. Omdat de Barrons
niet aangesloten waren bij de vakbond kon/mocht hun
vooruitstrevende soundtrack geen filmprijs winnen. De muziek
ging dan ook niet onder de noemer soundtrack, maar die van
“electronic tonalities”. Dat mocht wel…
De laatste: ‘Ascenseur pour l’échefaud’ is een film uit 1958
gemaakt door Louis Malle. De prachtige soundtrack is van Miles
Davis. Zelfs zonder filmbeelden spreekt de muziek boekdelen. De
donkere, zwartwit sfeer, de beklemming en meteen de
melancholiek. Je ziet de film voor je al heb je die nooit
gezien. Bijzonder is dat Davis zijn medemusici aan de hand van
het filmplot kleine aanwijzingen gaf en al improviserend de
soundtrack maakte.
Het zijn maar een paar voorbeelden. Wat meer recent maakt Hans
Zimmer de ene na de andere schitterende soundtrack. Voor die van
de film ‘Dune’ (2021) kreeg hij maar liefst vijf prestigieuze
prijzen. Voor de muziekscore gebruikte Zimmer geen elektronische
instrumenten, maar instrumenten van “all over the world”.
Een heel ander fenomeen zijn de soundtracks van ‘Lord of the
Rings', The Hobbit’ en ‘Star Wars’. Voor de eerste twee tekende
de Canadees Howard Shore. Shore maakte gebruik van tientallen
“leitmotiven” (korte, herkenbare stukken muziek) om sferen en
karakters te kenschetsen. Zijn muziek werd jarenlang tot beste
filmmuziek verkozen. Het reglement van de Academy Award werd
zelfs aangepast om hem een tweede Award te kunnen geven. De
muziek voor ‘Star Wars’ is geschreven door filmmuziekfenomeen
John Williams. Ook Williams gebruikte “leitmotiven”. Beide
componisten waren daarbij geïnspireerd door de manier waarop
Richard Wagner zijn ‘Der Ring des Nibelungen’ heeft opgebouwd.
Inderdaad, ook met die motieven. Waar filmmuziek doorgaans
dienend is, werd de muziek voor de drie laatst genoemde films
zelfstandig: deze muziek wordt inmiddels buiten de films om
gebruikt en is in de vorm van suites door diverse orkesten in
concertgebouwen uitgevoerd. Dat zegt wel iets over de kwaliteit
van die muziek. En ook hier geldt weer: je hebt de film niet
nodig om die aan de hand van de muziek zelf te verbeelden.
Intermuzzo
In mijn leven heb ik talloze films gezien, jarenlang naar
filmhuisfilms geweest, de bios en natuurlijk tv gekeken en
andere filmaanbieders. Vaak weet ik niet meer waar de film
over gaat, maar kan ik mij de filmmuziek nog precies
herinneren. Als ik in een platen/cd-winkel ben loop ik altijd
naar de bak met filmmuziek, want daar staat meestal wel wat
interessants. Samen met mijn vader keek ik vaak naar ‘The
Streets of San Francisco’. Het is een politieserie die
uitgezonden werd van 1972-1977. Waar al die afleveringen over
gaan weet ik niet meer, maar het intro van Patrick Williams is
weergaloos. De clavinet, wah-wah gitaar en dan een lekker
swingende big band. Alleen daarvoor ging ik al kijken. Het
duurde jaren en jaren voordat ik de muziek van de serie vond,
namelijk pas in 2020 (!), maar dan heb je ook wat. Het
allermooiste begin komt ook uit een TV-serie: ‘The
Persuaders’. Die heette bij ons “De Versierders”, in België
“De Speelvogels” en liep in 1971 en 1972. De muziek is van
John Barry, de man die bekend werd van de muziek van onder
andere James Bond, ‘Out of Africa’ en ‘Dancing with Wolves’.
De intro begint met piano, dan een diepe synthesizerklank,
mandoline, halverwege een break, basgitaar en herhaling van
het thema. Het nummer heeft iets tragisch, nostalgisch,
tijdloos. Alleen daarom al onvergetelijk. En dan begin ik maar
niet over het minstens even mooie ‘Sunny Girl’ van Barry, in
1968 reclamemuziek voor Sunsilk shampoo. Daar ging het hier
niet over.
soundtrack:
1. A Space Odyssey - Stanley Kubrick
2. Sorcerer – Tangerine Dream
3. Forbidden Planet – Bebe & Louis Barron
4. Ascenseur pour l’échefaud – Miles Davis
5. Dune – Hans Zimmer
6. Lord of the Rings – Howard Shore
7. Starwars – John Williams
8. Der ring des Nibelungen – Richard Wagner
9. The Streets of San Francisco – Patrick Williams
10. The Persuaders – John Barry
Wat is muziek – 12
Robert Plant:
“Music is for every single person that walks the planet.”
Een pop/ulaire geschiedenisles
Popmuziek is een afkorting van “populaire muziek”: muziek van
en voor een groot deel van het volk. Met een Marxistische
knipoog is het de opium voor het volk. Voor de oorsprong zou je
terug kunnen gaan naar de tijd van de troubadours en minstrelen,
gevolgd door die van de grote operazangers zoals Enrico Caruso
en Nellie Melba, maar de ‘echte’ start ligt in de “roaring
twenties”. Daar zijn twee redenen voor: de ene is Thomas Edisons
en Emile Berliners uitvinding van respectievelijk de
“phonograph” en de “gramophone’. Met de eerste kon via een folie
rondom een cilinder opgenomen geluid weergegeven worden, met de
tweede kon dat via een platte wasschijf. De schijven waren
goedkoper en makkelijker in grotere hoeveelheden te produceren.
Ziehier het begin van wat wij nu kennen als single of lp. De
tweede reden is een nieuwe copyrightwet, de
“Copyright Act” (1911) in de Verenigde Staten. Die
regelde het feit dat componisten, uitvoerenden en uitgevers geld
konden verdienen aan hun ‘product’. Hoe meer er van iets
verkocht werden, hoe meer geld verdiend kon worden. Dat geld
verdienen leidde tot een groep mensen in New York die muziek
begonnen te schrijven en uit te geven. De groep staat bekend als
“Tin Pan Alley”. De naam komt van het geluid: Het geluid van de
vele piano’s tegelijk waaraan gecomponeerd werd klonk eerder als
slaan op tinnen pannen dan als muziek. De vraag naar muziek op
papier en composities was groot: Er was een groeiende groep
mensen die zich bladpapier en grammofoons konden veroorloven. In
Tin Pan Alley werden alle soorten muziek gemaakt, van opera tot
theatermuziek, van Ragtime tot Vaudeville. Werk van Irving
Berlin, Cole Porter en de broeders Gershwin werd Amerikaanse
geschiedenis, “The Great American Song Book”. Ondertussen werden
er meer grammofoonplaten verkocht dan bladmuziek. Daarmee werd
het verlies van de verkopen van bladmuziek goed gemaakt. Maar
een nieuwe aanval lag op de loer: de radio. Vanaf 1920 kon
muziek via radiostations uitgezonden worden en thuis of elders
gratis (!) beluisterd. Dan heb je dus geen papier of
grammofoonplaten meer nodig. De bedreiging voor de nog prille
muziekindustrie was zo groot dat er weer een wet aan te pas
kwam. Die wet regelde dat van elk uitgezonden muziekwerk een
percentage ging naar componist en uitgever.
Parallel aan de groei van Tin Pan Alley in New York ontwikkelde
Jazz en Blues zich op andere plekken in het land.
In 1931 bedacht Adolph Rickenbacker de elektrische gitaar.
Bluesmuzikant Muddy Waters omarmde die gitaar al snel. Het bood
hem namelijk een mogelijkheid om boven het lawaai van de mensen
in bars en nachtclubs uit te komen.
De volgende stap is de evolutie van het tape-deck ofwel de
bandrecorder. Rond de jaren ’40 wordt dit apparaat beschikbaar
voor het grote publiek. Een grondlegger in de verdere
ontwikkeling van de muziekgeschiedenis is (elektrisch) gitarist
Les Paul. Hij gebruikte zijn tape-deck om meerdere partijen,
sporen, op te nemen. Het is te horen op diens ‘Lover (When
You’re Near Me)’ (1948). In hetzelfde jaar werd de oude
78-toeren schellakplaat vervangen door een 12inch vinylschijf.
Die werd/wordt afgedraaid op 33 1/3 toeren/minuut. Schellak is
behoorlijk breekbaar en had een tijdslimiet van 5 minuten. Op de
nieuwe long play – lp – kon zo’n 25 minuten per kant. Het werd
de standaard tot de uitvinding van de compact disc – cd – in
1979.
In de jaren ’40 waren artiesten als Ella Fitzgerald en Frank
Sinatra populair. Niet vanwege hun platenverkopen, maar door
radio-uitzendingen. Ook niet door ouderen, maar door een jonger
publiek: teenagers. Bij optredens van Sinatra waren de jongeren
in groten getale aanwezig, trekkend, duwend, schreeuwend,
gillend. Voor het eerst en zeker niet voor het laatst.
Inmiddels zijn we aanbeland in de jaren ’50 met alweer een
nieuwe ontwikkeling, die van de televisie. In 1953 had de helft
van de Amerikanen al een tv in huis. Waar eerder radio
grammofoonplaten bedreigde, was nu de tv een bedreiging voor de
radio. Radio werd daarom ingezet als promotie-tool. Nieuwe
muziek werd via de radio gepromoot. Dat ging aan de hand van een
lijst die was gebaseerd op verkoopresultaten. Vanaf 1955 bestaat
in diverese landen een Top-40, Top-30 of Top-100. Radiostations
draaiden vooral muziek die in de toonaangevende Billboard Top-40
lijst stond. Er werd van alles ondernomen om singles op die
lijst te krijgen. Platendraaiers, zogeheten disc jockeys, DJ’s,
kregen her en der wat toegestopt om singles te draaien. Een
corruptieschandaal dat de naam “payola” kreeg. Begin jaren ’60
werd payola aangepakt en als misdaad beschouwd. Een van de meest
popualire DJ’s dan, Alan Freed, was het grote slachtoffer.
Populaire muziek tot op dit moment was vooral een aangelegenheid
van de witte bevolking. De componisten, uitvoerders en
platenmaatschappijen waren allemaal wit. En let wel, muziek werd
bedacht door groepen componisten in het land, zoals de befaamde
Jerry Leiber and Mike Stoller. De uitvoerenden, zangers en
zangeressen waren talentvol in wat ze deden, maar hadden geen
enkele zeggenschap over welk lied en welke muzikale achtergrond.
Voor die achtergrond werden studiomuzikanten ingezet. Die waren
zeer kundig en wisten precies wat er moest gebeuren. Alles ging
snel en daardoor goedkoop. Langzamerhand kwam er echter een
verandering op gang. Die kwam vooral door zwarte muzikanten.
Ervaren bluesmensen als Muddy Waters, Howlin’ Wolf en B.B. King
hadden hun blues elektrisch gemaakt, speelden vlotter en
flirtten met suggestieve sexy teksten. Deze muziek ging onder de
paraplu van “Rhythm and Blues (R&B)”. Jongeren,
zwart en wit, vonden het prachtig. Maar muziek van zwarte
muzikanten kwam niet terecht in de witte hitlijsten, dit was
immers “race music”. Freed, de populaire DJ, had een eigen
programma waarin hij als witte man zwarte muziek liet horen. Hij
was de enige die dat deed. Uit onderzoek in een platenzaak bleek
dat 40% van de witte luisteraars zwarte muziek kocht. Niet voor
niets was Freed populair, want daar konden ze nieuwe muziek
ontdekken. Freed noemde de snelle, nieuwe muziek geen R&B
maar “rock ’n roll”. Little Richard en Chuck Berry waren
de pioniers op dit vlak, maar een witte man met een zwart
geverfde kuif ging met de eer strijken: Elvis Presley. Hij werd
door zijn opzwepende muziek, het draaien van zijn heupen in een
strakke broek “the King of Rock and Roll”. Presley sprak vooral
tot de verbeelding van de tienermeisjes. Het gegil, gekrijs,
gehuil was voor, tijdens en na zijn optredens niet van de lucht.
Met recht wordt hij het eerste Rock ’n Roll icoon.
Tot dan is Amerikaanse muziek een exportproduct en vooral naar
Europa. Zowat alle Amerikaanse muziek wordt in landen als
Engeland, Frankrijk, Italië en natuurlijk ook ons eigen land
vertaald en gebracht als land-eigen. Dat gaat zo tot ongeveer
1964. Vanaf dat jaar wordt alles anders. Uit Liverpool komt een
viertal jongens met eigen muziek, eigen klank en eigen looks:
The Beatles. Zowel in Europa als in Amerika vallen de teenagers
bij bosjes voor de muziek van The Beatles. De platenverkopen
zijn navenant, net als optredens voor tv en radio. Dit is nieuw,
anders fris en vooral “yeah”. Nog meer dan bij Elvis staan
hordes fans hun longen uit te gillen om een van hun favorieten,
Paul, George, John of Ringo te zien, aan te kunnen raken. Mensen
vallen flauw van emotie en ook van het gedrang in de meute.
“Beatlemania” is geboren. The Beatles zijn de
succesvolste band ooit, talloze nummer 1 hitsingles, soms
meerdere hoogste plekken tegelijkertijd in de hitlijsten. In
Amerika treden The Beatles op in stadions, maar niemand kan ze
horen door het gegil, maar ook niet door de dan nog primitieve
elektrische apparatuur. Na The Beatles volgden anderen waaronder
The Rolling Stones, the Kinks, The Zombies, The Animals. De
Amerikanen, nog genietend van bijvoobeeld Pat Boone, waren niet
voorbereid op al die nieuwe muziek uit Engeland en noemden dat
dan ook “The British Invasion”. De schok was groot, net
als de potentie. Platenmaatschappijen zagen $$$ en doken op het
nieuwe fenomeen. Maar ook jongeren werden geactiveerd, net als
die Britten konden zij het toch ook best zelf. Groepjes schoten
als paddenstoelen uit de grond. En daarmee werd de oude
structuur dat alles van bovenaf geregeld werd omvergeworpen.
Niet meteen trouwens, want ondanks alle creativiteit en goede
ideeën hadden jongeren voorlopig nog te weinig techniek in huis
om het zelf voor elkaar te krijgen. The Beach Boys is een aardig
voorbeeld. Brian Wilson had prachtige plannen en kon ook wel
wat, maar om die uit te voeren moest hij samenwerken met
studiomusici, want zijn medebandleden konden dat nog niet. The
Beach Boys vielen in het hok “surf Music”, maar inmiddels waren
en werden er nog heel wat hokken aangebouwd: “folk”,
“Motown”, “folk-rock”, “soul”, “rock”, “beat”, “psychedelic”
enzovoorts. Jongeren hadden niet alleen een eigen luistermoment
gekregen, ze hadden ook een eigen stem en podium gekregen.
In aanvang liepen de klassieke manier van werken en de nieuwe
zoals gezegd nog naast elkaar. Bekend is de “Brill Building”,
een kantoorgebouw in Broadway. Begonnen als kledingzaak werd het
pand een locatie van muziekuitgeverijen. Later kwamen daar
producenten, schrijvers, promotors bij. Ook was er een kleine
studio. De lijnen waren ultrakort, mede door de vele kleine
kamertjes. Er werd muziek geschreven voor orkesten van Glenn
Miller, Benny Goodman, Jimmy en Tommy Dorsey door mensen als
Johnny Mercer en Irving Mills. Later werkten in Brill Building
onder velen: Burt Bacharach, Carole King en Gerry Goffin onder
de noemer Goffin and King, Neil Diamond, Jerry Leiber en Mike
Stoller (Leiber-Stoller), Paul Simon, Phil Spector en Neil
Sedaka. Uit het gebouw stroomden honderden hits, waaronder
‘Yakety Yak’ (Leiber-Stoller), ‘Save the Last Dance for Me’
(Pomus-Shuman), ‘The Look of Love’ (Bacharach-David), ‘The
Loco-Motion’ (Goffin-King) en ‘River Deep, Mountain High’
(Spector-Greenwich-Barry). Overigens werd exact dezelfde
werkwijze toegepast bij Motown in Detroit. Het beroemde gebouw,
“Hitsville USA” genaamd, huisvestte zowel componisten als
uitvoerenden en had een kleine studio. Visionair Berry Gordy
wist wat hij wilde. Het leidde tot successen van onder anderen:
Diana Ross (& The Supremes), Michael Jackson (& The
Jackson 5), Stevie Wonder, Marvin Gaye, Smokey Robinson (&
The Miracles), The Four Tops, The Temptations, Martha & The
Vandellas en Lionel Richie.
Waar in Amerika “folk” eerst nog een belangrijke rol
speelde met zangers/zangeressen als Bob Dylan, Woody Guthrie,
Joan Baez, Peter, Paul & Mary veranderde dat landschap met
de komst van The Beatles ook. Dylan zag dat het anders moest en
vroeg de elektrische The Band als begeleidingsgroep. Het kostte
hem fans, maar hij kreeg er heel wat voor terug. Overal
ontwikkelde zich nieuwe muziek, nieuwe stijlen en richtingen.
Dat culmineerde in 1967, “the summer of love”. De
nieuwe, vredelievende generatie jongeren zocht muziek voorbij de
grenzen: Jefferson Airplane, Grateful Dead, The Doors, Jimi
Hendrix. Als afsluiting van die tijd zou je het Woodstock
festival kunnen zien. Een half miljoen mensen drie dagen bij
elkaar om naar muziek van die tijd te luisteren. Met het geweld
in het Altamont Festival kwam er een eind aan de periode van
Aquarius.
Vanaf de jaren ’70 worden “Glam Rock” en “Disco” populair.
Bij de Glam Rock gaat het om glitter en glamour, met bekende
artiesten als David Bowie, Gary Glitter, The Sweet. Bij Disco
een horde aan acts, o.a.: Gloria Gaynor, Donna Summer, KC and
the Sunshine Band, The Bee Gees.
Om zich af te zetten tegen de dan heersende politieke én
muzikale moraal ontstond een tegenbeweging: “Punk” met
artiesten als Sex Pistols, Johnny Rotten, The Clash, Blondie,
The Ramones en New York Dolls. Punk ging over in “New Wave”
en “Synthi-Pop”. Denk daarbij aan The Cure, Talking
Heads, Patti Smith, Duran Duran, Spandau Ballet, Joy Division.
Bij Synthi-Pop aan Yello, Tears for Fears, Depeche Mode, New
Order, Orchestral Manouvres in the Dark, Ultravox, Pet Shop
Boys, enzovoorts. In de jaren ’90 begint van alles in
elkaar over te lopen, wordt “Rap” van bijvoorbeeld
Tupac, Snoop Dog, Ice Cube, Dr. Dre, Tupac Shakur populair. In
Amerika ontstaat “Hip Hop”, een stroming die zich afzet
tegen de heersende cultuur. Het zijn vooral zwarte jongeren die
met (break-)dans, graffiti, draaitafels, rappen en samplen
zoals: Grandmaster Flash, Afrika Bambaataa, Run DMC, Beastie
Boys, Sugarhill Gang, en Jazzy Jay.
In Seattle ontstaat “Grunge”, een ‘soort’ fusie van punk en
heavy metal: Soundgarden, Pearl Jam, Nirvana, Green Day.
Ondertussen valt iedereen voor Boy Bands en dito Girl Bands:
Spice Girls, Backstreet Boys, ’N Sync en verovert Britney Spears
in haar eentje zowat het toneel, gevolgd door Christina Aguilera
en Pink.
Met het ontstaan van een TV-station dat alleen maar muziekclips
uitzend verandert er weer het een en ander in de
jongerencultuur. Iedereen wil “hun MTV’ en daar wordt goed
gebruikt van gemaakt. De generatie die ermee opgevoed wordt heet
niet voor niets de “MTV Generation”. Hoe je eruit ziet en je
presenteert wordt veel belangrijker. Denk hierbij aan artiesten
als Madonna en Michael Jackson. De megapopulaire, zwarte artiest
Rick James werd, overigens net als Michael Jackson eerst,
geweerd op het aanvankelijk wit-dominante MTV. Later draaiden ze
daar wat bij.
Begin deze eeuw zijn Kanye West, Black Eyed Peas, Lady Gaga,
Katy Perry, Taylor Swift, Beyoncé en talloze anderen de
pop/ulaire artiesten.
soundtrack:
Na The Beatles is er een muzieklawine op gang gekomen die
alleen maar groeit. De diverse uitvloeisels en daarmee hokken
zijn nauwelijks bij te houden, de hoeveelheid al dan niet
populaire artiesten al helemaal niet. En dan heb ik het nog niet
eens gehad over Reggae, Ska, Krautrock, Progrock, Heavy Metal,
Avant Garde, Dance, Techno, Ambient, Hardcore, Hardstyle Country
& Western, Shoegaze, Tex-Mex, Trip-Hop en al die tientallen
anderen.
Wat is muziek – 13
Ludwig van Beethoven:
“Music is the mediator between the spiritual and the sensual
life.”
Intermuzzo
Vaak zonder enige aanwijsbare reden gaat je kind-zijn over
in een andere hoedanigheid, waarbij je zelfstandiger,
bewuster, maar ook onbestemder, onzekerder wordt. Deze
levensfase begon ongeveer tijdens mijn laatste kamp met de
verkenners, dat plaatsvond in de leemte tussen lagere school
en brugklas. Onze scoutinggroep trok per fiets naar
Noord-Limburg, in de buurt van het plaatsje Montfoort. Wij,
verkenners, sloegen een groot tentenkamp aan de rand van een
bos op; de jongere, welpen, werden ondergebracht in een
vlakbij gelegen boerderij. Net als bij elk kamp werd er veel
gelopen, al dan niet om het kaartlezen te perfectioneren. De
meeste tochten maakten we met de eigen patrouille, bestaande
uit zes jongens en in ons geval wel heel gemêleerd, zowel wat
betreft leeftijd als karakter. Het best kon ik opschieten met
een jongen die ik ook buiten de Verkennerij regelmatig zag.
Mijn interesse in hem werd versterkt doordat hij enkele oudere
broers had, die al toe waren aan wereldse zaken als brommers,
roken, muziek en vriendinnen, waarbij vooral de laatste twee
gebieden mij meer en meer boeiden. Het was in ieder geval
voldoende om ook tijdens dit kamp vaak met hem op te trekken
en gelukkig waren we het wat muziek en vriendinnen betreft
roerend met elkaar eens. Blijkbaar waren de meisjes van onze
leeftijd nog te veel kind, want onze voorkeur ging duidelijk
uit naar een bepaalde welpenleidster: mooi, lang donker haar,
vriendelijk, spontaan, maar een paar jaar ouder en dus
onbereikbaar. Die eerste droeve gevoelens van een
onbeantwoorde liefde zongen we tijdens de looptochten samen
weg met liedjes van Jaap Fischer en de toenmalige hits.
Aan het eind van een lange tocht vond onze patrouille aan de
rand van het dorp een friture waar ze schepijs hadden. Van het
meegekregen zakgeld kochten we een ijsco, waarvoor we tot onze
verbazing wel heel veel bolletjes mochten aanwijzen. In de
muur naast de ijsvitrine ontdekten mijn lotgenoot en ik een
nis met drukknoppen en talrijke kaartjes met daarop namen van
oude en nieuwe hits. Twee nummers sprongen eruit en dus konden
we het niet laten nog wat zakgeld te spenderen. Even later
klonk onze keus en genietend van het ijs fantaseerden we er,
ten aanzien van die ene leuke leidster, jeweetwel, aardig op
los. De gulle friture werd daarna regelmatig bezocht, maar het
werd echt pijnlijk toen we op een muur in de buurt een
concertaffiche vonden. De band, wiens muziek gedurende de
afgelopen dagen voor ons als steun en troost gediend had, had
hier nog geen twee weken geleden gespeeld. Weemoedig werden we
er van, ook al vanwege onze gevoelens van het nooit beginnend
avontuur. Gelukkig waren er in de frituremuur nog die twee
singeltjes en wellicht voor het eerst in mijn leven doorleefde
ik de muziek van Nederland's beste bluesgroep: Cuby and the
Blizzards. Ach, je bent nooit te jong voor de blues.
Moet je kennis hebben van theorie?
Nee, dat hoeft niet, maar... zoals hierboven al meerdere malen
geschetst is kan muziek iemand plotseling raken. Dat raken kan
vaker gebeuren en blijven gebeuren. Het hangt er maar helemaal
vanaf wat je met muziek wilt. Zo af en toe geraakt worden door
muziek kan voldoende zijn. Maar als je muziek echt tot je wilt
laten spreken is wel kennis nodig. Die kennis valt uiteen in
drie delen: 1. Instrumentenkennis 2. Theoriekennis 3.
Genre/geschiedenis.
Kennis van instrumenten -wat hoor ik hier? - is vrij basaal en
het makkelijkst van de drie. Het vergt echter wat
luisterervaring én kennis om verschillen te horen. Het verschil
in klank en vorm tussen een viool, altviool, cello en contrabas
is niet al te moeilijk. Net als bij een tuba, trombone en
trompet. Maar het verschil tussen een hobo, Cor Anglais/English
Horn en een Oboe d’Amore wordt al wat ingewikkelder. Een
clavinet of een clavecimbel?, het is een wereld van verschil.
Net zoals bij piano of vleugel, marimba of vibrafoon. Als je
eenmaal weet welke instrumenten er klinken vallen partijen of
solo’s van die instrumenten ook op en wordt je luisteren meer
gedifferentieerd.
Stap twee is de theorie. De noten en lijnen achter de muziek, de
verschillende toonladders, de betekenis van die zwarte bolletjes
met hun stukjes en vlaggetjes , de samenhang tussen de
instrumenten en uiteindelijk de structuur van een muziekstuk. De
twaalf maten van de blues, het A-A-B-A-schema bijvoorbeeld.
Waarom de twaalf tonen in de Twaalftoonmuziek zitten en hoe ze
gebruikt worden. Wat al die termen betekenen als andante, piano
of pianissimo, tremolo, maar ook wah-wah, fuzz, growl, scat. Wat
een phaser is en wat die doet, enzovoorts. Het verschil tussen
een fuga en minimal music? Begrijpen hoe muziek in elkaar zit,
hoe muziek gemaakt wordt en beïnvloed kan worden is belangrijk
om te kunnen luisteren. Het biedt meer diepgang en een groter
begrip. Zeker als muziekwerken langer dan de standaard
single-tijd van 3 minuten duren. Hoe zit een symfonie in elkaar,
een opera, een suite? Het helpt allemaal om de bedoeling van de
componist beter te duiden. Daarvoor is het vaak ook nodig om
kennis te hebben van de geschiedenis, stap 3. Daarmee kun je een
samenhang zien, een ontwikkeling of eventueel een terugkeer. Een
klein en vogelvluchtig stuk geschiedenis is hierboven te lezen,
maar het is slechts het bekende tipje van wat er achter de
rijkgevulde sluier te horen is.
Wat is muziek - 14
Bob Marley:
“One good thing about music, when it hits you, you feel no
pain.”
Video killed our imagination
Plato’s opmerking “Muziek en ritme vinden hun weg tot in de
geheime plaatsen van de ziel”, stond niet los. In zijn optiek
was muziek een deel van de algehele opvoeding. Plato zag het als
een deugd als muziek, maar ook gymnastiek/beweging/kracht goed
ontwikkeld waren. Dat alles moest in de juiste balans zijn, het
zei iets over de welopgevoedheid van iemand. Die balans was
belangrijk: het gevaar van disbalans met als gevolg van de
muziek een losbandigheid en weekheid in de ziel lag op de loer.
Niet alle muziek kon dus, Plato was in zijn muziekbeleving best
behoudend. Hij zag muziek als een eenheid. Nieuwigheden die
ontstonden of muziek zonder vocale begeleiding vond hij niets,
want melodie en tekst zijn een eenheid. Ook al was Plato dus van
de (conservatieve) muziek en vond hij haar belangrijk, hij had
nog meer op met de ogen; “het hoogste menselijke zintuig, omdat
die de kracht van de zon kunnen zien.” De ogen als spiegel van
de ziel. De MTV-generatie zou het zonder meer met hem eens zijn,
maar met de opkomst van de “videostars” is de verbeelding
uitgeschakeld, werkeloos geworden.
In de jaren ’60 neemt (pop-)muziek een enorme vlucht. Iedereen
wil er wel een deel van meekrijgen, maar in de praktijk is dat
nauwelijks te doen. Om een artiest dicht bij de fan te brengen
worden niet alleen concerten/tournees geregeld, maar ook
filmbeelden gemaakt. In aanvang zijn die nog in zwartwit en
houterig. Ze worden uitgezonden in pop/beat-programma’s voor de
jeugd. Wat je te zien krijgt is bijna altijd de ster of groep
die in de studio hun song play-backen of met hulp van een
filmpje iets vaags doen op het strand of een grasveld
bijvoorbeeld. De natuur komt in jaren ’60-clips best veel voor.
Hoe dan ook, je zag de mensen die bij de naam hoorden en dat was
goed. Nog steeds kon je je eigen verbeelding gebruiken bij de
liederen. Naarmate de techniek voortschreed werden er meer
‘visuals’ op de kijker losgelaten, stroboscoop-verlichting,
snellere beeldflitsen, meerdere beelden die over elkaar heen
gingen, het Drosteblik-effect, een herhaling dus. Vaker zag je
door de effecten niet eens meer wat de artiesten nu deden. Het
was te gek nieuw, te wow en het hoorde er gewoon bij. Na afloop
moesten je ogen hoognodig iets rustigs zien. Maar nog altijd
gold dat je je verbeelding kon gebruiken. Op 192TV kun je de
oude clips terugzien, soms zijn ze bijna amateuristisch en
knullig gemaakt. Programma’s zoals “Top of the Pops” in Engeland
en later “Toppop” in Nederland waren belangrijk voor mensen met
een hit, immers “zien doet verkopen”.
Het was niet alles aan muziek. Er waren ook – meestal-
jazzprogramma’s te zien. Altijd laat, ’s nachts en altijd
live-opgenomen. Nog weer later bedacht de redactie van het
Duitse “BeatCclub” dat daar de muziek ook live uitgevoerd moest
worden. Dat waren mooie tijden. We maken een kleine sprong naar
1981, het ontstaan van MTV met hun eerste clipje “Video killed
the radio star”. Goed gevonden, maar ze hadden beter kunnen
inzetten op “Video killed our imagination”. Want al vrij snel
werden de clips mini-speelfilms. De muzikant was nu ook
‘filmster’ geworden. Die minispeelfilms lieten niets meer aan de
verbeelding over: wat moest je zelf nog bedenken als alles al
werd voorgeschoteld? Zo verdween langzamerhand het eigen verhaal
uit een groot deel van de muziek.
Bij live-concerten zijn filmbeelden eerder standaard dan
uitzondering. Blijkbaar moet muziek tegenwoordig verbeeld worden
voordat wij het zelf kunnen doen. Eerder sprak ik over wat de
artiest bedoeld zou kunnen hebben met zijn/haar muziek. Als
luisteraar was het zoeken, maar het was vooral een eigen, vaak
spannende tocht. Nu zien we onmiddellijk wat de artiest of
regisseur bedoeld heeft en hoeven we die tocht, die reis in
muziek niet meer te maken. Daarmee is het avontuur in feite ook
verdwenen.
De videobeeldenvlucht binnen de populaire muziek is wegens
bewezen groot succes overgeslagen naar andere muziekhokken,
opera bijvoorbeeld. Dat roept wel de vraag op wat er nu
‘verkocht’ wordt, is het de muziek of de verbeelding ervan?
In tegenstelling tot wat Albert van der Schoot meent, dat het
tegenwoordig om de luisteraar gaat, gaat het om de acceptatie
van de verbeelding van een product. Muziek speelt daarbij een
rol als die bij een film, ondersteunend, maar op de tweede rang,
het gaat in eerste instantie om beelden/de verbeelding van
anderen.
Social Media
Onze huidige generatie van visueel ingestelde mensen die stevig
aan hun smartphone zijn vastgeplakt. Beelden die daar te zien
zijn spreken mensen aan. Je hebt geen (m)tv meer nodig, muziek
is op alle sociale media te zien en wordt niet alleen gedeeld.
In de jaarlijst van 2022 is ‘As it Was’ van Harry Styles, met
1,6 miljard (!) views het meest gestreamde nummer. Het leverde
hem een titel op in Guiness World Records. Taylor Swift bracht
haar nieuwe album ‘Midnights’ uit: 185 miljoen streams op de
releasedag. Het zijn torenhoge cijfers, cijfers ook om rekening
mee te houden. Opmerkelijk is dat een oudje als Kate Bush het
plotseling ook goed doet. In de Streaming Top10 staat ze 10e met
‘Running Up That Hill (A Deal with God)’. De reden? De song werd
gebruikt in een dramatische scene in ‘Stranger Things’, een
enorm populaire Netflix-serie. Na de serie werd de song 9900%
(!) meer beluisterd op Spotify USA. De verbeelding verkocht.
Het vooral bij de jongeren populaire TikTok genereert nieuwe
sterren. Op TikTok “Viral” gaan én succes hebben kan streams op
andere platforms genereren. Lil Nas X, Olivia Rodrigo en Doja
Cat zijn sterren die dankzij TikTok populair zijn geworden. Uit
onderzoek blijkt dat 80% van de gebruikers van TikTok daar
nieuwe muziek ontdekt. De grote (platen-)labels zijn natuurlijk
afgedoken op social media en bieden licentievormen aan voor het
delen van de muziek. Het levert hun aardige bedragen op.
Met de opkomst van zogenaamde “influencers”, beïnvloeders, neemt
de groei alleen maar toe. Als zo’n influencer iets goed vindt
nemen de likes, duim omhoog, voor iets al snel toe. Ook hier
geldt de wet van de meeste stemmen gelden. Maar ook hier is de
vraag wat er nu aan de man/vrouw wordt gebracht? Is het muziek
of een persoon? Muziekverkopen/streams nemen door social media
met reuzensprongen toe en blijven dat nog steeds doen. Maar gaat
het hier nog wel om muziek of gaat het om het ‘product muziek’?
soundtrack:
1. As it Was – Harry Styles
2. Midnights – Taylor Swift
3. Running Up That Hill – Kate Bush
4. Old Town Road – Lil Nas X
5. Drivers License – Olivia Rodrigo
6. Mooo! – Doja Kat
7. Psy – Gangnam Style
8. Gee – Girls Generation
9. Tonight – Big Bang
10. Mr. Simple – Super Junior
Wat is muziek - 15
Robert Fripp:
“Music is the wine that fills the cup of silence.”
Intermuzzo
Ik had natuurlijk beter moeten weten, maar door allerlei
omstandigheden, de familiehistorie wellicht en misschien omdat
het toen nog niet zo vanzelfsprekend was om het niet te doen,
heb ik - om te spreken met Erik Satie - iets ondanks mijzelf
gedaan, het meest zwarte element in mijn leven, het
'vrijwillig' - eerste opmerking bij binnenkomst - in dienst
treden, lichting 77-5, bij Hare Majesteit de Koningin der
Nederlanden. Met mij werden veel jongens geacht het Vaderland
tegen het 'rode gevaar' te beschermen. De Russen loerden
immers overal, al dan niet aangezet door reactionaire
elementen in de verlinkste maatschappij.
Dat hier - door mijzelf - een beslissing genomen was die
geheel tegen mijn karakter en mijn denkbeelden inging heb ik
veertien maanden lang moeten verduren. Gelaten liet ik
gedurende de week alles over me heen komen; als persoon werd
ik, wij eigenlijk, ingeruild voor een elemen of, onderdeel van
een op schreeuwerige commando's handelende massa: "Jij hoeft
niet te denken, dat doen wij wel voor je." Met name daartegen
borrelde inwendig verzet, groeide agressie. Ik klampte me vast
aan één stelregel die van levensbelang leek: "Blijven denken!"
Mijn 'dienstmaten' was al snel duidelijk dat ik niet op de
juiste plek zat: "Het is vrijdagmiddag, tijd om naar huis te
gaan, Paul wordt weer vrolijk en levendig." De twee werelden -
maatschappij en legerorganisatie - waren dermate verschillend
dat ik niet als een en dezelfde persoon kon blijven fungeren.
De weerstand en de tweeslachtigheid manifesteerden zich in
mijn 'uitlaatklep': muziek. Mijn onderdrukte helft zocht
harde, agressieve muziek met een continu spanningsveld, op weg
om elk moment met een enorme eruptie uiteen te barsten. Mijn
'vrije' helft, in die periode hevig verliefd, zocht lieflijke
muziek, verstild en vooral romantisch. Bij toeval ontdekte ik
een groep die deze twee uitersten in zich bleek te verenigen
en daardoor perfect bij mijn gevoelens aansloot; niet alleen
de muziek, ook sommige schitterende en zo toepasselijke
titels: 21e Eeuwse Schizofrene Man; Vrede - Een Thema; Nog Een
Rode Nachtmerrie; Discipline en Gevallen Engel. Deze muziek
was, zoals de woordvoerende gitarist en componist het noemde
'georganiseerde anarchie'. Juist in een leven dat door
allerlei externe factoren beheerst leek te gaan worden vond ik
hier het tegenwicht. Hiermee kon ik me zowel lichamelijk als
geestelijk afreageren. Bovendien was de muziek dermate complex
van structuur dat ik mijn hersens hard nodig had. Nu ik er
over nadenk is de keus niet zo verwonderlijk: elke koningin
heeft immers een koning nodig? Zonder er toen bij stil te
staan trad ik niet alleen in dienst bij onze landsvorstin,
maar tevens bij een heerser van heel andere allure: King
Crimson. Deze laatste ben ik zonder aarzelen trouw gebleven.
Wellicht omdat bij de Karmozijnen Koning menselijkheid,
vooruitstrevendheid en flexibiliteit hoog in het vaandel
staan, of omdat die kleur nu eenmaal beter bij me past dan
groen, waar ik altijd al een hekel aan had. Het 'rode gevaar'
bleek zo uiteindelijk uit een wel heel onverwachte hoek te
komen.
Oorwurm aan the hook
In tegenstelling tot enkele opmerkingen hierboven dat muziek
slechts tijdelijk is, namelijk op het moment zelf, kan een
deuntje zich in je hoofd nestelen. Je kent dat beslist wel, op
enig moment “zit er een melodietje in je hoofd”. En dat wil er
niet meer uit. Vaak zijn dat ook nog eens simpele, stomme
stukjes muziek die je doorgaans helemaal niet leuk vindt of is
het een deel van een stuk muziek dat je juist wel erg mooi
vindt, maar tot vervelens toe blijft haken. Een verklaring is
dat de hersenen dit stukje muziek niet aankunnen/kunnen
verwerken en het daarom in herhaalmodus zetten, totdat het
ouderwetse kwartje valt. De oplossing is vaak andere muziek gaan
luisteren of het lied te zingen. Wetenschappers laten weten dat
je dan het best kauwgum kunt gaan kauwen. Het kleven in je hoofd
kan ook komen door “the hook”, het haakje. In veel goed gemaakte
muziekstukken zitten herhalingen of wendingen. Het zijn juist
die stukjes die opvallen. Een song met daarin vaak “la, la, la,
la, la, la…” gaat sneller in de lijm, dan een andere tekst. Een
song met daarin een terugkerend thema, zoals ‘Superstition’ van
Stevie Wonder werkt prima. Het onderscheidt het ene lied van het
andere én het blijft hangen. En áls het blijft hangen wordt het
vaak een (verkoop-)succes.
When the music is over…
Wat mij is opgevallen bij het lezen in de vele boeken over
muziek en filosofie is dat er vaak wordt teruggegrepen naar
klassieke muziek alsof dat een soort bovennatuurlijk wonder is
en/of die een onaantastbare status heeft. Volgens mij beperkt
dat het denken, want daarbij wordt vooral gekeken naar het
verleden. Nu is dat verleden nodig om te begrijpen wat we in het
heden doen, maar het is niet het belangrijkste; er is meer, veel
meer. Dat niet alleen, muziek heeft zich ontwikkeld in talloze
stijlen en vormen, zoveel zelfs dat het niet meer te overzien
is. Ik heb al moeten concluderen dat ik in mijn leven niet alle
muziek kan horen die ik zou willen horen, er is simpelweg
teveel.
Wat mij ook is opgevallen is dat bij het filosoferen over muziek
vaak wordt teruggegrepen naar het begin van de Westerse
filosofie en vandaaruit besproken wordt wat muziek is, kan
betekenen en emotioneel met ons doet. Maar ook hierin wordt de
ontwikkeling van muziek nauwelijks gevolgd. Waar Albert van der
Schoot concludeert dat het nu gaat om de luisteraar denk ik dat
het nu gaat om de verbeelding, sterker nog, de dood van de
verbeelding door de verbeelding. Muziek wordt daarmee een
vluchtig iets. Dat vluchtige wordt nog aangewakkerd door de tijd
waarin wij nu leven en alles snel, sneller, snelst moet. Er is
nauwelijks aandacht of rust om muziek goed tot je te laten
doordringen. Wat nu succesvol is, is morgen weer vergeten. De
vluchtigheid zie je terug in het niet luisteren, zoals bij
concerten waar ‘gewoon’ verder gekletst wordt alsof muziek er
niet toe doet, maar wel even een foto gemaakt voor social media.
Hierin geldt opnieuw de voorgekauwde verbeelding en niet de
muziek. In de klassieke wereld zie je de vluchtigheid ook,
mensen applaudisseren luid na afloop en gaan tegenwoordig bijna
altijd staan uit bijval, zelfs bij een beroerd uitgevoerd werk:
een tekort aan kennis en aandacht.
Is de muziek dan voorbij? Nee, dat niet, maar ze mag wel op meer
respect rekenen. Neem de tijd, laat je niet afleiden door wat
dan ook en luister, “Macht das Ohr auf!”
Finamuzzo
Hoe vaak ben ik er niet geweest, zomaar op bezoek, met
vakantie, of een weekend, maar vooral de zaterdagen waren
speciaal: 15 km fietsen door kleine dorpjes en gehuchten, over
nog stille, onverharde veldwegen en wegen waarbij je je
afvroeg of er behalve de bewoners van erlangs gelegen
boerderijen ooit iemand kwam. En altijd weer, waarvandaan je
ook kwam, doemde na zo'n 12 km de watertoren van het dorp op.
Een dorp was en is het, ondanks allerlei aanpassingen. De tijd
lijkt er langzamer voorbij te gaan, boeren trekken net als
jaren tevoren met hun tractors naar het land en 's zondags
heerst er behalve de geluiden van de verplichte kerkgang in de
morgen de zo typische landerige stilte. Aan de Hoofdstraat
staat het huis dat ik net zo goed ken als dat van mijn ouders.
De helft van mijn leven was ik er, zo lijkt het nu. Geheel in
stijl met de omgeving was het ontbreken van een
televisietoestel, maar daarvoor in de plaats waren er wel twee
radio's: een in de woonkamer, waar we bijna nooit kwamen, en
een in de keuken, die die functie verre ontsteeg. Vroeger
stond de kamerradio tussen twee ramen in, waarvan de gordijnen
's zomers vanwege de warmte bijna altijd dicht waren. Op die
schitterende oude buizenradio met zijn forse luidspreker stond
een echte Dual, met het onvergetelijke opschrift: stereo
pick-up. Maar liefst vier verschillende toerentallen konden
gekozen worden, maar behalve voor wat gekke
geluidsexperimenten kwam de knop nooit van 33 1/3 af. De
verbinding naar de radio werd gemaakt met een enkel
bananenstekkertje en zorgde aldus voor een perfect
mono-geluid. Is het daarom zo verwonderlijk dat ik zo
ondersteboven was van die nieuwe lp die mijn neef gekocht had:
weemoedige liefdesliedjes, hartverscheurend mooi gezongen in
Doo-Wop stijl met de typische falsetten en gesteund door
kreunende bassen, droevige tenorsaxen, prachtige ritmes en een
koude rillingen veroorzakende gitaarsolo aan het eind van het
laatste nummer? Deze ode aan de muziek van de jaren '50 zou
waarschijnlijk nergens anders zo goed tot zijn recht zijn
gekomen als juist hier. Telkens als ik deze muziek nu hoor
beleef ik haar even opnieuw zoals toen. Frank Zappa moet het
al geweten hebben, want schreef hij niet in de binnenhoes van
'Cruisin' with Ruben and the Jets': "Deze plaat is gemaakt
door oude mannen die mompelen over die goede oude tijd. Over
tien jaar doe jij dat met jouw vrienden ook."