![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
Milt Jackson Sfeertovenaar |
||
---|---|---|
Milt – Bags - Jackson (1923-1999) is het kind van Maley - en Lilie Beaty Jackson. Zijn ouders zijn allebei gelovig en gaan regelmatig naar de kerk. Daar hoort de kleine Jackson de gospel, de soul en is snel verkocht. Als hij zeven is krijgt hij een gitaar en leert die te bespelen. Drie jaar later stapt hij over op piano. Piano zal hij zijn hele leven blijven spelen, ook al staat hij daar niet het meest om bekend. ‘Bags’ is niet een echt gegeven naam, maar zijn jazznaam. In de jazzscene had iedereen een bijnaam: Bird (Charlie parker), Trane (John Coltrane), Dizzy (John Gillespie), Cannonball (Julian Adderley), Duke (Edward Ellington), Count (Bill Basie), Sonny (Theodore Rollins), Prez (Lester Young), Lady Day (Billy Holiday), Satchmo (Louis Armstrong), enzovoorts. Milt Jackson kreeg de bijnaam ‘bags’ omdat hij opviel door de grote wallen onder zijn ogen. De middelbare school vraagt andere disciplines. Jackson grijpt alles aan om muziek te maken. Zo speelt hij drums en pauken in de schoolband, leert viool spelen en zingt in een gospelkwartet: ‘The Evangelist Singers’. De soul zit er goed in. Rond zijn zestiende pakt hij de vibrafoon erbij en leert die ook bespelen. Jackson had een concert van Benny Goodman bezocht. Een van de bandleden was Lionel Hampton en Jackson was diep onder de indruk van Hamptons virtuositeit op de vibrafoon. Jackson ging korte tijd naar de Universiteit en had daar een eigen band: The Four Sharps. Jackson was een uitstekend muzikant die zijn vibrafoon net zo uitstekend beheerste. Waar collega Hampton meer richting het percussieve ging, hield Jackson van het uitwaaierende geluid van de metalen staven. Met een vroege aanvoerder als Dizzy Gillespie zou je verwachten dat Jackson volop in de bebop (een stroming in de jazz die opvalt door snelheid en virtuositeit) zat, maar hij liet zich daardoor niet beperken. Denk maar aan het vervolg, het Modern Jazz Quartet, die vaak onder de noemer ‘cool swing’ gerangschikt wordt. ‘Cool’ betekent hier niets minder dan rustig, ingehouden en genoegen nemend met spaarzame noten. Dat is bijna het andere uiterste van de bebop. Miles Davis’ ‘Kind of Blue’ is misschien wel hét voorbeeld voor deze coole stroming. Even een stuk techniek hier. Een vibrafoon bestaat uit metalen staven die
elk een eigen klank hebben, je zou het kunnen vergelijken me de piano. De
metalen staven worden aangeslagen met een stok met aan het eind een bol. Dit
wordt een ‘mallet’ genoemd. De bollen hebben verschillende hardheden voor
verschillende aanslagen/klanken. Een goede vibrafonist kan met twee mallets
in elke hand spelen om zo ook akkoorden te kunnen spelen. De al genoemde Dizzy Gillespie (1917-1993/trompet) kende Kenny ‘Klook’ Clarke (1914-1985/drums) al uit Teddy Hill’s band (1937). In de jaren veertig speelden ze vaak in de kleine uurtjes in Minton’s Playhouse. Clarke leidde daar de huisband. Er werd volop geïmproviseerd en gasten sprongen regelmatig het podium op om mee te doen. Onder die gasten: Thelonious Monk en Charlie Christian (de gitarist). Gillespie en Clarke ontwikkelden een nieuw soort, snelle muziek - later bebop genoemd - en trokken daarmee musici aan die op zoek waren naar ‘iets’ anders, zoals Jackson en Ray Brown. Zowel Jackson als Brown speelden vervolgens in het Gillespie/(Charlie) Parker Sextet (1945). Als de oorlog voorbij is, Jackson is dan twee-en-dertig, vraagt trompettist Dizzy Gillespie hem voor zijn bigband. Gillespie probeert van alles uit, kleine groepen, grote bands en een bigband. Heel slim bouwt hij in goede swing-traditie de bigband om een kwartet heen. Dat ‘trucje’ had hij afgekeken van de bigbands van Benny Goodman. Als de blazers willen, zelfs moeten, uitrusten gaat het kwartet gewoon door. Dat kwartet bestond uit Jackson, Ray Brown (1926-2002, bas) en Kenny Clarke. In de band speelt ook Thelonious Monk, maar die werd al snel vervangen door een oude dienstmaat van Clarke: John Lewis (1920-2001/piano). Met dat viertal was in feite de basis gevormd voor wat later het Modern Jazz Quartet zou worden. Nadat Gillespie’s bigband uit elkaar was gevallen ging ieder zijns weegs. Zowel Clarke als Lewis gingen naar Europa en speelde daar in allerlei bands. Brown werd de leider in de groep rondom zijn toenmalige vrouw Ella Fitzgerald. Jackson ontwikkelde zich tot een van de beste vibrafonisten in de jazz en werd veel gevraagd in allerlei sessies. Zo werkte hij opnieuw met Thelonious Monk en met Tadd Dameron, Julius Watkins Woody Herman en Howard McGhee. In 1950 was Jackson weer terug bij Gillespie, maar nu in diens Sextet. Jackson speelde in dat sextet zowel vibrafoon als piano. In de ritmesectie spelen dan: Al Jones (drums) en Percy Heath (bas). In deze setting nam Jackson een aantal tracks (1951) op voor het kortlevende Dee Gee label en met Clarke, Lewis en Brown voor het obscure Hi-Lo label. Zowel Dee Gee als Hi-Lo werden vrij snel overgenomen door Savoy Jazz en die na enkele jaren vervolgens weer door Atlantic. Later maakte Jackson albums voor Vogue, Prestige, Blue Note, Savoy, Atlantic, CTI en Pablo. Dat zijn de grote lijnen, want er zijn talloze kleine zijpaden voor andere labels. Mijn eerste kennismaking met Jackson was met zijn Blue Note cd ‘Wizard of the Vibes’. Voor die tijd was ik druk met heel veel muziek, ik kwam pas later bij de jazz, maar toen was het ook goed raak. De beginperiode van Jackson vind ik nog steeds het meest spannend, meest avontuurlijk. In het begin is Jackson duidelijk de leider en gaat de groep door het
jazzleven als het Milt Jackson Quartet (1950). De naam werd twee jaar later
veranderd in: ‘Modern Jazz Quartet’, omdat niemand de leider was of wilde
zijn; de vier leden wilden namelijk een democratische groep. Brown is dan
vervangen door Percy Heath (1923-2005, bas). Heath was de opvolger van
Brown, maar bezat in aanvang nog niet diens vaardigheden qua vingerzetting.
Brown adviseerde hem les te nemen bij Charles Mingus. Die antwoordde:
“Percy!, you puttin’ me on. If I played the blues like you do, I wouldn’t
need no lessons.” (uit boekje bij MJQ-complete). Ondanks dat gaf hij hem wat
tips, vooral wat betreft intonatie. Heath die juist daardoor bekend werd is
Mingus daar altijd dankbaar voor gebleven. In 1955 neemt Jackson een album onder eigen naam op voor het fameuze Blue Note label. Voor de opnamen nodigt hij uit: John Lewis, Percy Heath, Kenny Clarke, Lou Donaldson (1926- /altsax). Ook Thelonious Monk neemt met zijn Quintet op voor Blue Note, met in die band: Jackson, John Simmons (bas), Shadow Wilson (drums) en Kenny ‘Pancho’ Hagood (zang op drie van de acht tracks). Blue Note werkte vaker met kruisbestuivingen en dat had zo zijn (financiële) voordelen. De opname met Monk is een van de meest populaire en gewaardeerde uit diens carrière. Jackson neemt voor zijn eigen album zijn compositie ‘Bags Groove’ op, gebaseerd op een bluesschema. Het was in deze tijd al een populair nummer, net als ‘Now’s the Time’ en ‘Walkin’. Bags Groove is echter – zoals men dat nu ziet - hét Jackson-nummer. Hij zou het in allerlei settingen en versies spelen in het Modern Jazz Quartet, maar ook met Miles Davis en diens All Stars. Daarin zaten dan ook weer Heath, Clarke en Monk. Jackson zou nog een reeks sessie met Monk doen in 1956, die kwamen terecht op diens album: ‘Genius of Modern Music, volume 2’. In 1954 speelt het hele MJQ, zoals iedereen ze noemt, in de Kenny Clarke All Stars om in Los Angeles opnamen te maken voor Savoy Records. In de All Stars speelt tenorsaxofonist Walter Benton die bekend zou worden in bands als die van Clifford Brown, Max Roach, Quincy Jones en Kenny Dorham. Soms komt in één band een heel stuk(je) jazzhistorie samen. Na zo’n drie jaar was het voorbij met de democratie in het MJQ en trok John Lewis de ‘leiding’ meer naar zich toe en werd het MJQ een, wat je zou kunnen noemen, kamerorkest met aanwijsbare invloeden en structuren van de klassieke muziek. Dat kwam vooral door Lewis’ gebruik van fuga’s. Een fuga - komt van het Latijnse fugere, vluchten - is een muziekvorm waarin meerstemmigheid en gevarieerde herhaling de hoofdrol spelen. Dat is duidelijk te horen in de muziek, bijvoorbeeld in ‘Vendome’ en ‘La Ronde’ en de afgeleide ‘La Ronde Suite’ van het album ‘Django’ (1954). Drummer Clarke, een echte jazzdrummer, vond de voorgeprogrammeerde drumpartijen te ver van zijn bebopwortels en stapte op: “Lewis’ music was a bit too bland and pretentious for my taste. I fell asleep the last time I heard the MJQ in person.” (uit boekje MJQ complete) Hij werd vervangen door Conny Kay (1927-1994), die minder moeite had met de klassieke discipline. Diezelfde discipline werd overigens regelmatig getorpedeerd door Jacksons vibrafoonaanvallen. Met Kay werd het volgende album ‘Concorde’ opgenomen (1955). Dat was het laatste album voor Prestige, daarna stapte de groep over naar Atlantic en later naar Pablo. In de succesjaren begeleidde het MJQ tal van musici, de meest bekende is Sonny Rollins. Jackson kon lang tegen de muzikale structuur van Lewis, maar in 1974 was
het voor hem ook klaar. Zeven jaar later echter was er een herstart, die
duurde tot 1993. Er zijn in deze bezetting talloze opnamen gemaakt. De
muziek van het MJQ werd en wordt gebruikt voor concerten, muziekopleidingen
en als filmmuziek. Bij mijn vele wandelingen of hardlooprondjes komen de parken en Jackson’s muziek samen. Sommige mensen willen graag muziek bij het lopen, ik heb dat niet nodig. Als ik door een park loop of ren heb ik de virtuele vibrafoonmuziek altijd bij me. Dat heeft die sfeertovenaar met z’n vibrafoon in het park toch maar mooi voor elkaar gekregen. |
||
tekst: Paul Lemmens, januari 2020 plaatjes: © Blue Note/Prestige/Pablo |