![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
Mike Oldfield: beginjaren en gevolg De buisklokken en de maagd |
||
---|---|---|
Werken aan Tubular Bells viel allesbehalve mee. Er moesten nogal wat hindernissen overwonnen worden, niet in het minst die Oldfield’s eigen gesteldheid. Dat hij het album kon maken zou je een wonder op zich kunnen noemen. Na het maken was het album ‘out of my system’, zo legde Oldfield uit. Maar toch keert hij er steeds weer naar toe terug. Met Tubular Bells begon Mike Oldfield zijn muzikale carrière en Virgin Records hun platenmaatschappij. Zonder Oldfield was dat niet gelukt. Lees het verhaal over de beginfase van Mike Oldfield, de fase voor zijn ‘hergeboorte’. Daarna werd alles anders.
Er zijn van die albums die iedereen lijkt of leek te hebben. Daarbij denk je zeker aan ‘Dark Side of the Moon’ van Pink Floyd, maar er is er nog één die bij menigeen in huis stond: ‘Tubular Bells’. Het album uit 1973 van Mike Oldfield was ongekend populair en er werd veel over gesproken en afgespeeld. Dat kwam niet alleen door de opvallende hoes van een buisklok in de vorm van een en soort krakeling boven opspattend zeewater, maar vooral door de twee, lange tracks, die alsmaar opbouwde en uitdijde op een hypnotiserende manier. Ik vond de aankondigingen van alle gebruikte instrumenten best grappig. Muziek hoeft niet altijd serieus te zijn toch? Mar bovenal was het een mooi muziekstuk waar je urenlang naar kon luisteren. Sommigen noemde het een pre-new-age album, maar dat doet dit album zeker tekort, daarvoor gebeurt er veel meer in alle aangebrachte lagen. Het piano-intro was zo pakkend dat het al snel werd gebruikt voor een film. Daardoor werd het album nog populairder en kwam vervolgens tot de eerste positie in diverse hitlijsten. Klinkt allemaal goed, maar eigenlijk was Oldfield een introvert, gekweld persoon die zijn spanningen alleen in muziek kwijt kon. Dat leverde een drietal (eigenlijk drie-en-een-halve) prachtige albums op. Daarna ging Oldfield in therapie, werd een stuk toegankelijker en positiever, maar werd zijn muziek, volgens opnametechnicus Newman, minder, omdat het de essentie, het spanningselement, ontbrak. Mike Oldfield (1953) is het derde kind van Raymond Oldfield en Maureen Liston. Oldfield heeft nog een oudere zus, Sally (1947) en broer Terence, Terry (1949). Als Oldfield zeven jaar is verdwijnt moeder vrij plotseling uit het gezin en blijft geruime tijd weg. Ze was zwanger en bevallen van een zoon, David. Eenmaal thuis gaf vader aan dat het kind bij de geboorte overleden was, maar later bleek dat het kind het Syndroom van Down had en nog een jaar had geleefd, weliswaar in slechte conditie. Terug bleek moeder niet meer de oude en kreeg slaapmiddelen waaraan ze verslaafd raakte. Na de slaapmiddelen kwam de alcohol. Vader was huisarts en niet veel thuis. De drie kinderen gingen daarom vooral hun eigen gang. Om de rust in huis te bewaren zaten ze veel op hun eigen kamers. Sally met een vriend, die net als zij een beetje (folk-)gitaar speelde. Op een dag gaf ze de gitaar aan haar jongere broer zodat hij wat te doen had. Ze leerde hem wat eenvoudige akkoorden, maar na een week kon hij al veel meer dan zijn zus en haar vriend. Hij speelde vervolgens op de gitaar van zijn broer, die daar niets mee deed. Heel veel contact had Oldfield toen overigens niet met zijn broer en zus, zij waren ouder en trokken daarom meer met elkaar op. Oldfield luisterde naar albums van zijn vader, zoals die van Bert Jansch en John Renbourn en probeerde die muziek na te spelen. Met veel geploeter leerde hij zichzelf muziek schrijven. Nu hij talent bleek te hebben kreeg Oldfield op eigen verzoek een goede gitaar van vader. Op zijn twaalfde speelde Oldfield in diverse folkclubs, daarin soms bijgestaan door zijn zus, die zelf ook aan de weg timmerde. Als hij op de middelbare school de opdracht krijgt zijn lange haar, het is nu 1968 de tijd van langere haren, te knippen weigert hij dat en vertrekt vervolgens om niet meer terug te keren. Sally heeft inmiddels een contract gekregen om een album te maken, maar de producer zoekt nog een gitarist erbij. Sally weet wel een goede: haar broer. Ze gaan optreden onder de naam Sallyangie, Sally is duidelijk, ‘Angie’ komt van hun favoriete Bert Jansch compositie ‘Angie’. Vader regelde een kleine bestelwagen en het duo trekt het land in en steken zelfs het kanaal over naar Parijs. Ze maken samen één album: ‘Children of the Sun’ (1968). Sally is dan twintig, Mike vijftien. Het succes blijft uit en broer en zus besluiten te stoppen met hun groep. Wel is Oldfield onder de indruk van het studiogebeuren, iets dat hij zelf ook graag wil leren. Want hoe neem je geluid goed op? En al die schuiven… Na Sallyangie zoekt Oldfield naar een nieuwe manier om met muziek bezig
te zijn. Zo komt hij terecht bij de band ‘Family’ van Roger Chapman. Hun
bassist, Ric Grech, was vertrokken naar Blind Faith. Behalve Chapman was
niemand enthousiast, dus dat ging niet door. Daarop besloot Oldfield, nu
samen met zijn broer Terry, een eigen groep te beginnen, Barefoot’. Mike
speelde gitaar, Terry een beetje bas en wie de drums speelde weet niemand.
De naam staat zelfs niet in Oldfield’s biografie. Barefoot, Oldfield liep
bijna altijd op blote voeten, gaf slechts een handvol optredens en nam niets
op. Om geld te verdienen speelt Oldfield een tijd in de begeleidingsband van Steve Broughton bij de Engelse versie van de musical Hair (in ons land deed een prille Focus dat). Maar een half jaar steeds hetzelfde gespeeld te hebben had hij het eigenlijk wel gezien. Om het voor zichzelf leuk te houden en dus wat variatie aan te brengen, zo gaat het verhaal, speelde hij een keer zijn gitaarpartij in 7/8. Daarop werd hij ontslagen. Thuis werkt hij intussen door een zijn muziekstuk. Hij biedt het aan bij diverse platenmaatschappijen, maar wordt steeds afgewezen, vaak met eenzelfde argument, “er wordt niet op gezongen’ of ‘not marketable’, omdat er bijvoorbeeld gen drums inzitten, het te lang is, er relatief weinig gebeurt. Oldfield wordt daarom maar sessiemuzikant voor de Arthur Louis Band. Die band komt terecht in The Manor, de gloednieuwe studio van Richard Branson. Branson heeft net een weinig rooskleurige carrière achter de rug als maker van een studentenblad en zoekt naar andere wegen. Muziek lijkt hem wel wat. In eerste instantie heeft hij, samen met Nik Powell, een postorderbedrijf, later een importplatenzaak, genaamd Virgin Records. Die blijkt populair en dan komt natuurlijk de vraag, “kunnen we niet zelf platen gaan maken?”. Daarop besluit Branson, samen met Simon Draper, een eigen platenlabel te beginnen, ook Virgin Records genoemd. De eerste stap is een studio. Ze vinden een oud landhuis in Oxfordshire. Die wordt ingericht als studio met technici Tom Newman en Simon Heyworth. Oldfield vraagt op enig moment of ze naar zijn muziek willen luisteren: “Listen to this”. De introverte en alcoholverslaafde Oldfield praat dan alleen in korte zinnen, die soms nauwelijks te verstaan zijn. Beide heren luisteren én vinden het prachtig. Ze sturen een kopie naar Branson in Londen. Branson, die eigenlijk niets van muziek weet, luistert en vraagt waar de zang is. Maar op een of andere manier blijft de muziek wel hangen en dus biedt hij Oldfield de mogelijkheid om een week lang zijn muziek goed te kunnen opnemen in The Manor. Oldfield laat meteen weten wat extra instrumenten, zo’n drie-en-twintig, nodig te hebben en stuurt de lijst door naar Branson. De vrachtwagen die ze aflevert haalt ook de instrumenten weg van de vorige sessies van John Cale. Oldfield vertelt in zijn boek dat als de buisklokken, de tubular bells, worden weggereden hij een plotselinge ingeving krijgt: “Laat die maar staan.” In de week die hij heeft werkt Oldfield continue door om zijn muziek goed op te nemen. Dat gaat gepaard met veel emoties, zoals Newman vertelde: ‘He (Oldfield) was almost constantly in tears.” Na een week is de tijd om en is pas en deel klaar. Branson heeft ondertussen besloten het album zelf uit te brengen na positieve reacties die hij van mensen kreeg die de tape hoorde. Hij bood Oldfield maar meteen een contract aan voor zes albums, met een optie voor nog vier. Een deel was wel af, maar het andere deel moest nog. Tegelijkertijd was The Manor volgeboekt. Om het album af te maken mocht Oldfield The Manor blijven wonen en de vrije studio-uren gebruiken. Tussen februari en april werd zo het tweede deel opgenomen. Oldfield werkte met hulp van een soort blokkenschema, sommige delen
hebben subnamen, zoals de ‘Caveman’-sectie en het eindstuk, ‘The Sailor's
Hornpipe’. Dat laatste speelde hij al bij de concerten van Ayers, maar duikt
hier weer op. Er is een versie met Vivian Stanshall, die een verbale
rondleiding door The Manor geeft. Die afwijkende versie is te horen op de
vierde lp, genaamd ‘Collaborations’ in de ‘Boxed’-doos (1976). De naam
‘Caveman’ komt niet uit de lucht vallen. Het muziekdeel van het werk was
klaar, maar er moest nog een hoofdinstrument bij, maar veel instrumenten
waren al gebruikt. Oldfield had wel een melodie en een idee voor een
zangpartij, maar hij vond zichzelf een beroerde zanger. Op een dag, na een
goed pubbezoek, herinnerede hij zich de fles whisky in de kelder en begon
die leeg te drinken om zo zijn zangpartij in te kunnen zingen. Newman
startte de tape en Oldfield begon een soort oergeluiden te maken om in een
soort roes te raken en als een bezetene te blijven schreeuwen. De schreeuw
voortkomend uit een gefrustreerde historie. Hij deed dat zo vol overgave dat
hij daarna een week zijn stem niet kon gebruiken. Buisklokken vallen in de sectie ‘percussie-instrumenten’ en worden in de klassieke muziek gebruikt om (kerk-)klokken te laten horen. Oldfield vond de klank mooi, maar Newman vond ze veel te zacht klinken. Hij vond dat ze harder moesten, meer voorop. De gebruikelijke ‘hamer’ om tegen de buizen te slaan bleek onvoldoende klank te genereren, waarop Newman een klauwhamer haalde en er daarmee tegenaan sloeg. Dat had het gewenste effect. Oldfield twijfelde nog, maar Newman zette door, uiteindelijk tot ieders tevredenheid. Oldfield had met zo’n 274 overdubs zijn eerste album gemaakt. Op de hoes maakt hij melding van ‘speed guitar’ en ‘fuzz guitar’ en ‘guitars sounding like bagpipes’, maar uiteindelijk is dat één en dezelfde gitaar met verschillende effecten. Het was Oldfield’s eigen, ‘aangepaste’ gitaar. Alle andere instrumenten waren gehuurd of geleend, zoals de basgitaar die van Newman was. Het was voor het eerst dat op zo’n grote schaal gewerkt was met overdubs. Soms moesten ze met zijn vieren de ‘mixing console’ bedienen en hadden ze nog handen tekort. De mix was niet optimaal vond de kritische Oldfield. Inmiddels had hij zoveel geleerd dat hij dat zelf ook wel kon doen. Dat deed hij, in zijn eentje met handen, ellebogen en neus om de schuiven te bedienen. De muziek was nu klaar, de titel van het album bekend, nu nog een hoes. In eerste instantie had Branson gedacht aan ‘Breakfast in Bed’ met daarbij de afbeelding van een gekookt ei waar bloed uitdroop. Een wanstaltige voorstelling vond Oldfield. Maar nadat Stanshall zo mooi de slotzin had gedeclameerd en Oldfield de titel wist, viel alles snel op zijn plek. Trevor Key, de fotograaf, vroeg wat Oldfield wilde. ‘Iets met een kapotte klok?’ Daarbij dacht hij aan het geluid van de buisklokken. Key kwam met een heel ander idee, namelijk de gebogen buisklok, zwevend boven de golven. Oldfield vond het ontwerp meteen prachtig, Zo mooi dat hij de naam van het album en zeker zijn naam maar heel klein op de voorkant wilde hebben. Key maakte een ontwerp dat zo herkenbaar bleek dat Oldfield hem later zelfs gebruikte als logo voor zijn eigen maatschappij, ‘Oldfield Music Ltd.’ De Engelse post was er ook weg van, want de hoes kwam uit de bus als een van de tien beste voor een en reeks van tien ‘Classic Album Covers’-postzegels (2010). 25 Mei 1973 werd het album uitgebracht als Virgin V2001, de allereerste Virginplaat. Dezelfde dag kwamen nummer twee en drie ook uit: ‘Flying Teapot’ van Gong (V2002) en ‘Manor Live’ (V2003). Op de achterzijde van de enkele hoes is naast de credits een bijzondere opmerking geplaatst: "In Glorious Stereophonic Sound: Can also be played on mono equipment at a pinch. This stereo record cannot be played on old tin boxes no matter what they are fitted with. If you are in possession of such equipment please hand it into the nearest police station." Oldfield wilde graag dat de muziek waar hij met hart en ziel (en drank) aan gewerkt had goed zou klinken. In eerste instantie gebeurde er weinig met het album, na een half jaar
kwam het terecht in de album Top100 en begon tergend langzaam omhoog te
kruipen en kwam tot aan de top 10 aan het eind van het jaar. Het ging iets
sneller nadat de bekende en muziekstimulerende DJ John Peel kant één van de
lp helemaal liet horen tijdens zijn radio-uitzending: "One of the most
impressive LPs I've ever had the chance to play on the radio, really a
remarkable record". Later noemde Peel het: "a new recording of such strength
and beauty that to me it represents the first break-through into history
that any musician has made". Natuurlijk kwamen er singles, versies met fragmenten van ‘Tubular Bells’, meestal het intro. Dat allemaal zonder goedkeuring van Oldfield. Desondanks deden die het goed in Amerika en Canada. Zijn eigen korte versie ‘Theme from Tubular Bells’ (1974) kwam slechts tot een 31e plek. Het album deed het beter, dat stond één jaar lang in de hitlijst met één week op de eerste positie. In Amerika kwam het tot de derde plek in de Billboard200 en in Canada en Australië tot een eerste plek. Na de release van de opvolger ‘Hergest Ridge’ (1974) kwam ook ‘Tubular Bells’ weer in de topregionen en wisselde beide albums elkaar af op nummer één en twee. Opmerkelijk genoeg komt ‘Tubular Bells’ om de zoveel tijd weer terug in de hitlijst, soms zonder duidelijk aanwijsbare reden. Er wordt geschat dat er tot nu toe wereldwijd ruim vijftien miljoen
verkocht zijn, maar de verkopen blijven doorgaan. Dat had rond 2010 te maken
met de overstap van Virgin naar Mercury met als gevolg nieuwe versies,
nieuwe mixen, de nostalgische hang naar vinyl en de andere versies van het
album. Zo maakte Oldfield een ‘Tubular Bells II’ (1992) en zelfs drie
(1998). Daarnaast zijn er nog variaties zoals de ‘Millennium Bell’ (1999) en
de bewerking van Oldfield: ‘Tubular Bells 2003’ Hij lijkt wel een Amerikaan,
maar ja, als je inmiddels op de Bahama’s woont? Met een succesvol album is het bijna vanzelfsprekend dat je die live laat
horen, maar hoe Branson en anderen ook aandrongen, Oldfield weigerde. Dat
was ver buiten zijn comfort-zone. Daarbij dacht hij aan zijn ervaring bij
Ayers. En zelfs als, hoe zou je dat ‘überhaupt moeten gaan doen? Hij had er
meer dan een half jaar aan gewerkt, het stikte van de overdubs. Dat krijg je
live niet voor elkaar en bovendien, zo legde hij uit, “krijg je dan niet de
sfeer en intentie zoals ik dat in mijn hoofd heb.” Branson had zoiets van,
dan pakken we het echt groots aan. Uiteindelijk stemde Oldfield in met een
concert in Queen Elizabeth Hall. De zaal was uitverkocht, de musici stonden
klaar, maar Oldfield wilde niet. Uiteindelijk kon Branson hem op het podium
krijgen door zijn eigen Bentley, waar Oldfield gek op was, aan Oldfield te
geven. Het hielp, achteraf bleek dat de auto door en door rot was en
Oldfield er weinig aan had, maar op dat moment was het voldoende. Het
concert verliep vreselijk, zo beschrijft Oldfield in zijn biografie, gitaren
waren ontstemd, partijen liepen niet goed, het geluid was vreselijk,
Stanhall riep de verkeerde dingen op de verkeerde momenten en ga maar door,
maar uiteindelijk stond het publiek op een applaudisseerde langdurig.
Oldfield in stomme verbazing achterlatend; “Vonden ze dit nu echt mooi?” Ja,
dus. Enmaal de smaak te pakken kwam Branson met een klassiek vervolg, maar daar had Oldfield helemaal geen zin in; ‘zo niet mijn muziek’. Dat concert ging gewoon door in september 1974 met The Royal Philharmonic Orchestra onder leiding van David Bedford. ‘Vreselijk’, vond Oldfield. Echter voordat het album op de markt kwam speelde hij in de studio nog wat gitaartracks in, om het nog enigszins zijn muziek te maken. Desalniettemin kwam het album op de markt als : ‘The Royal Philharmonic Orchestra With Mike Oldfield on Guitar, Conducted By David Bedford – The Orchestral Tubular Bells’ (1975). Ik vond dit niets, nee, dan toch liever maar de authentieke. Er waren nog enkele ‘Tubular Bells’-concerten in Groot Brittannië, steeds zonder Oldfield. Daarbij fungeerde Steve Hillage als muzikaal leider en primaire gitarist. Het maakte Oldfield wel wat uit, maar aan de andere kant ook weer niet, omdat hij van het album, nadat het af was, zei: "got it out of my system". Hij dacht er niet meer aan en wilde er ook niet meer aan denken. Het werk was gedaan en daarmee klaar. Het zou nog jaren duren voordat hij er zich weer actief mee bezighield en het zelfs later opnieuw mixte en remasterde. Uiteindelijk leverde dit album hem zijn beroemdheid op, zijn geld en de mogelijkheden van alles te kunnen doen. Oldfield had het wel uit zijn systeem, maar de wereld reageerde er anders op, met name het thema dat ook voor The Exorcist gebruikt was, kwam en kom je overal tegen, het werd onder anderen gebruikt door de NASA voor ‘The Space Movie (1979); Janet Jackson samplede het voor haar album The Velvet Rope (1997), onze eigen wereldhelden Bassie en Adriaan gebruikte het in een aflevering, genaamd ‘De Plaaggeest’; Volkwagen voor een advertentie van de Diesel (2002) en als thema bij de Olympische spelen van 2012. Die laatste in aangepast versie. Voor de snelle beslissers was toen een vinylversie in rose/blauw te koop. Gemaakt in een oplage van 500. Een collector’ s item dus. In 1974 kreeg Oldfield voor ‘Tubular Bells’ de Grammy voor ‘Best Instrumental Composition’. Q-magazine vond het het zesde beste album uit de jaren zeventig. Q en Mojo plaatste het album in hun verhaal ‘The Story of Prog Rock ‘ (2005) op nummer negen in de lijst ‘40 Cosmic Rock Albums’. Na alle tumult om ‘Tubular Bells’ had Oldfield zich ver van de bewoonde
wereld teruggetrokken. Hij had een oud huis gevonden, ‘The Beacon’. Dat huis
stond op een heuvel en lag op de grens van Engeland en Wales. De buurheuvel
en het gebied eromheen heet ‘Hergest Ridge’. De hoes was opnieuw van Trevor Key. Hij maakte een mooie sfeerimpressie van wat er zich afspeelde tijdens de opnames. Latere edities van ‘Hergest Ridge’, vanaf 2010, hebben een iets gewijzigde voorstelling met een zweefvliegtuig op de voorkant. Oldfield had een hekel aan vliegen, maar de barkeeper uit de kroeg onderaan de heuvel bleek zweefvlieger te zijn en wilde Oldfield wel eens meenemen. Die vond het zo fantastisch dat hij later zelf zijn vliegbrevet haalde. Daarna ontdekte hij het plezier van een helikoptervlucht en kocht er zelf maar een. ‘Hergest Ridge’ (1974) kwam snel op de eerste plek van de albumlijst om
daar drie weken te blijven. Daarnaast moest het album plaatsmaken voor:
‘Tubular Bells’! Het was tot dan niet eerder gebeurd dat een artiest twee
albums tegelijkertijd op de hoogste posities had. Voor de vier-lp- doos ‘Boxed’ (1976) maakte Oldfield een nieuwe mix van ’Hergest Ridge’ met de eis dat die voortaan gebruikt zou worden voor alle releases. Dat gebeurde tot 2010. Na de overstap naar Mercury bewerkte Oldfield al zijn vroege albums opnieuw. Als bonus kreeg je er in de ‘deluxe’-versie de ‘authentieke’ versie toch bij. Niet iedereen was even enthousiast over ‘Hergest Ridge’, Oldfield zelf
als eerste, maar ook critici die spraken van een slap aftreksel van ‘Tubular
Bells’. Het zette Oldfield aan om te laten zien dat hij echt wel iets kon.
Met nieuwe energie ging hij daarom aan de slag voor het derde album. Hij
vroeg Branson een complete studio te bouwen in ‘The Beacon’, zodat hij
ongestoord in alle rust kon werken aan het project. Oldfield had een tijd in
zijn huis gewoond met zijn vriendin, maar die relatie hield niet stand.
Omdat er genoeg ruimte was trok zijn vroegere muziekmaat en drummer bij
Kevin Ayers, William Murray, bij hem in. Murray zorgde een beetje voor
Oldfield, kookte, nam de telefoon aan, dat soort dingen. Het derde album heeft een sterke Keltische invloed, wellicht omdat Oldfield zocht naar de roots van zijn moeder, een Ierse. Dat verklaard het gebruik van de zogenaamde ‘uilleann pipes’. Hij riep voor de authentieke stijl de hulp in van Paddy Moloney (van The Dubliners) en zangeres Clodagh Simonds. Voor de drums zocht hij het iets verder, namelijk in Afrika. Simon Draper van Virgin Records is Zuid-Afrikaan en kende een hele reeks Afrikaanse musici. Op Oldfield’s vraag stuurt hij de drumgroep ‘Jabula’ naar de studio. Eddie Tatane, Ernest Mothle, Julian Bahula en Lucky Ranku proberen van alles, maar de vonk sloeg letterlijk niet over. Maar na wat flessen drank en joints raken de mannen echt op dreef en drummen tot diep in de nacht, overigens was dat laatste heel gebruikelijk. Op het album zijn verder te horen de The Hereford City Band, een ‘brassband’, onder leiding van Leslie Penning; David Strange (cello), Terry Oldfield (panfluit), Leslie Penning (blokfluiten), William Murray (percussie), Don Blakeson (trompet), Pierre Moerlen (pauken), Herbie (doedelzak) en zangeressen Bridget St. John en Sally Oldfield. Voor het kinderkoor treden de Penrhos Kids op. ‘Ommadawn’ (1975) heeft in tegenstelling tot de vorige twee albums, naast
twee lange tracks een korte, verstopte, derde: ‘On Horseback’, het eindstuk
van ‘Ommadawn deel II’. Het refereert on het paardrijden van huisgenoot
Murray, Pennings en Oldfield in Hergest Ridge. In dit stuk speelt Paddy
Moloney, iets dat niet op de hoes vermeld was. Dit keer geen foto van Key op de voorkant maar een van David Bailey. Op
de voorkant Oldfield zelf in een wat mijmerende pose, met daaroverheen een
stuk natuur. ‘Ommadawn’ werd in oktober 1975 uitgebracht en kwam ‘slechts’
tot een vierde plek. Oldfield vond dat vreemd, omdat dit album veel beter
was dan zijn vorige. In 1990 deed Oldfield een poging om een tweede versie van ‘Ommadawn’ te
maken, dat werd ‘Amarok’. ‘Amarok’ heeft echter weinig binding met
‘Ommadawn’ en kan beter als ‘standalone’- project gezien worden. Beter ging
het hem af met ‘Return to Ommadawn’ (2017). Die werd enthousiast ontvangen,
maar heeft in mijn optiek wat minder vloeiende overgangen en is soms iets te
‘zwevend’. In november, een maand na ‘Ommadawn’ bracht Oldfield een single uit: ‘In Dulci Jubilo’/On Horseback’ (1975). De track met hoog kerstmisgehalte kwam tot de vierde plek (net als het album dus) in de hitlijst. Maar dit feit werd meer gezien als een succes, terwijl die van het album tegenviel. Het is een vreemd soort dubbelvisie zal ik maar zeggen, iets me hoge verwachtingen versus nul verwachtingen. Nadat het album uit was verhuisde Oldfield naar een nieuw pand, ‘Througham Slad Manor’, Dat ligt in Gloucestershire. De studio verhuisde mee en werd meteen gemoderniseerd. Wat hij met een vierde album aan moest wist Oldfield niet zo goed. Hij
had nu een, zoals hij het omschreef, ‘klassiek’ album (Tubular Bells) een
gitaar/folk-album (Hergest Ridge) en een Afrikaans album (Ommadawn). Wat nu?
Iets magisch, een "real incantations to exert a benign magical influence on
anybody who heard it". Daarbij dacht hij aan de oude Druïden en hun
‘bezweringen’. Via nodigde een aantal mensen uit, met heel wisselende
resultaten; een wilde niet praten over druïden, maar hem wel bekeren, een
ander praatte helemaal niet. Wel kwam hij zo op de gedichten van Kathleen
Raine, die hij inspirerend vond en het verhaal van ‘Gog and Magog’ met
daarin ‘Diana the Huntress’. Omdat niemand echte bezweringen wilde uitten
voor het album, bleek die laatste meer praktisch te zijn voor de rode draad
van zijn nieuwe werkstuk met ‘some magical things’. Oldfield ging aan de
slag en schreef dit keer zelf de orkestpartijen en arrangementen. Hij
nodigde een aantal musici uit in zijn studio om die partijen op te nemen.
Bij de latere uitwerking kwam hij terecht in een canon-vorm en bedacht om
die met twee vibrafoons te laten spelen. Daarop vroeg hij Pierre Moerlen,
die bracht zijn broer, Benoit, mee. Het tweetal speelde magisch inderdaad.
Maar als je naar Pierre Moerlen’s Gong luistert weet je waar die partijen
vandaan komen. ‘Incantations’ moest nu ook af, maar was eigenlijk een oud blok aan zijn
been. Liever wilde hij wat anders gaan doen. Uiteindelijk zette hij door en
deed wat er van hem verwacht werd. Net als de vorige keer zijn broer en zus
aanwezig en verder Mike Laird (trompet), Jabula (Afrikaanse drums), Pierre
Moerlen (drums), Sebastiaan Bell (fluit), Maddy Prior (zang), The Queens
College Girls Choir en dirigent David Bedford. Eind 1978 kwam het album uit en werd binnen twee weken platina met als
top een veertiende plek. Hoezo Punk Rules? Een bijbehorende single,
‘Guilty/Excerpt from Incantations’ kwam tot een twee-en-twintigste plek.
‘Guilty’ was het eerste teken van een nieuw geboren Oldfield, namelijk een
disco-achtig nummer. Na ‘Incantations’ begon Oldfield aan zijn eerste solotournee. Op het podium heeft hij een band, orkest en koor. Van de diverse concerten werden opnames gemaakt en later uitgebracht op ‘Exposed’ (1979). Daarop staan eigenlijk maar twee stukken: ‘Tubular Bells’ en ‘Incantations’ en als het toegift ‘Guilty’. Schuldig was hij, of liever gezegd Virgin wel, want de opnames waren gemaakt zonder goedkeuring van de artiesten. Niet iedereen was daarom blij met deze actie. Na zijn eerste kwartet maakte Oldfield nog heel wat albums, maar qua
geluid aangepast aan de tijd, geen lange nummers meer, veel meer songs.
Allemaal niet heel verkeerde muziek, maar voor mij was er iets weg. Newman
beschrijft dit in het intro heel goed, de spanning, de worstelende drive,
die urgentie die Oldfield had was nu weg. Daarna haakte ik ook wat af en
zocht mijn heil elders. |
||
tekst: Paul Lemmens, mei 2020 plaatjes: © Virgin/Mercury |