Linton Kwesi Johnson, ook bekend
als LKJ, is dub-dichter die ons zijn “reality poems” laat
horen op reggae-gerelateerde baslijnen.
In zijn gedichten kaart Johnson vooral de problematiek van de
zwarte gemeenschap in Engeland aan, maar schroomt ook niet een
‘gewoon’ liefdesgedicht of een ode aan zijn vader te laten
horen.
LKJ wordt vanaf zijn eerste album begeleid door de (dub-)band
van Dennis ‘Blackbeard’ Bovell. Bovell is tevens de producer
en geluidstechnicus en de man achter de LKJ in Dub-albums.
Lees het verhaal van Linton Kwesi Johnson, de man die met zijn
unieke aanpak vele prijzen voor zijn dichtkunst gewonnen heeft
en alom waardering geniet voor zijn inzet voor de zwarte
gemeenschap.
Linton Kwesi Johnson (1952- /gedichten, voordracht, ‘bas’) is
geboren in Chapelton, Clarendon, Jamaica. De naam ‘Kwesi’ kreeg
hij omdat hij op zondag geboren is. Om meer te kunnen verdienen
verhuisde Linton’s ouders naar Kingston. Dat betekende dat de
jongen vanaf zijn zevende werd opgevoed door zijn oma. Oma had een
kleine boerderij en leerde haar kleinzoon drie belangrijke dingen:
geloof in jezelf, wees trots op je huidskleur en werk hard. In het
huis was één boek, de bijbel. Johnson las bijna altijd in dat boek
omdat hij de teksten zo mooi geschreven vond. Het Oude Testament,
hij vond dat het mooiste deel, las hij hardop voor aan zijn oma.
In feite wordt hier al de kiem gelegd voor zijn latere voordracht.
Hij wist het ook al best snel: “Als ik groot ben wil ik schrijver
worden.”
In 1963 verhuist moeder naar Engeland en neemt haar zoon mee. Hij
is dan 11 jaar. Ze komen terecht in Brixton, Londen. Brixton is
een wijk waar vooral mensen uit West-Indië/de Caraïbische eilanden
wonen. Na het leven op de kleine boerderij van oma is leven in de
Grote Stad een enorme omschakeling, op alle gebieden. Johnson valt
zo middenin de rassenonlusten, discriminatie en onrust op gebied
van werkenden en stakingen. De nieuw omgeving en een nieuwe school
waarin de zwarte leerlingen gediscrimineerd worden stimuleerde
Johnson om meer te gaan schrijven. Hij probeerde nu ook gedichten,
maar zo eenvoudig bleek dat nog niet. Zoekend naar literatuur
ontdekt hij een boek dat belangrijk voor hem wordt: The Souls of
Black Folk van W.E.B. Du Bois. Het boek uit 1903 bevat een aantal
verhalen uit de Afrikaans-Amerikaanse wereld. Het zijn vooral Du
Bois’ eigen ervaringen, maar is daarmee de sociologische schets
van een periode. Du Bois beschrijft in het boek het feit van de
"double consciousness". Hij doelt daarme op het feit dat: “Black
people must have two fields of vision at all times. They must be
conscious of how they view themselves, as well as being conscious
of how the world views them.” Het boek werd dualistisch onthaald.
Zwarte recensenten noemden het een “fundamentele tekst” om
duidelijk te maken hoe zwarte mensen moeten vechten en zwoegen.
Aan de andere kant waren er recensies van de witte mens, waarvan
een recensent uit Nashville schreef: "This book is dangerous for
the Negro to read, for it will only incite discontent and fill his
imagination with things that do not exist, or things that should
not bear upon his mind." (Nashville Banner).
Het boek raakte Johnson en zette hem aan meer praktisch te doen,
onder anderen voor The Black Movement. Ondertussen verslind hij
boeken van schrijvers wereldwijd, maar vooral die uit West-Indië.
Daarbij ontdekt hij niet alleen de ‘protest’-gedichten van
bijvoorbeeld zijn landgenoot George Campbell, maar ook het werk
van Afrikaanse schrijvers/dichters. Mensen die in hun werk
teruggaan naar de roots. Dat alles stuurde Johnson meer en meer
richting serieus werk te gaan maken met eigen gedichten, maar dan
wel gericht op het leven om hem heen, het racisme, het leven van
een zwarte jongen in een witte wereld.
Een tweede stap in zijn groeiende zelfbewustzijn is lid worden van
The Black Panter Youth League. Hij hielp bijvoorbeeld met het
organiseerde van workshops schrijven. Johnson vindt ondertussen
werk op een kantoor, trouwt, maar blijft gedichten schrijven.
Daarin zoekt hij zijn eigen stem. Niet alleen qua schrijven, maar
letterlijk. Hoe draag je je werk voor? Lees je alles ‘gewoon’ op,
of doe je dat anders. Johnson experimenteerde met vormen,
uitspraak, zinsbouw, woorden en vindt een rijke bron in de vorm
van spirituals en Rastafari-psalmen. Dat is een beweging van wat
men noemt “call and response”, roep en reactie. Zo komt Johnson
uit op een manier om zijn gedichten bijna als ‘songs’ te laten
klinken.
Zijn eerste gedicht publiceert Johnson in Race Today, een politiek
blad gericht op de zwarte bevolking. In 1973 maakt Johnson een
eerste ‘boek’, in feite een bundeling van drie gedichten: ‘Voices
of the Living and the Dead’ (1973), genoemd naar het langste
gedicht in het boek. Zijn eerste optreden/voordracht van zijn werk
is in juni 1973 in The Keskidee Community Theatre Workshop. Daar
draagt hij het lange gedicht voor.
Reggae had inmiddels zijn weg gevonden van Jamaica naar Engeland
en was door met name Bob Marley groot geworden. Net als op Jamaica
stonden in Engeland DJ’s met een ‘Sound System’ op straathoeken en
lieten daar muziek horen. Dat beperkte zich niet tot het draaien
van plaatjes, maar ook het bewerken van muziek. Daarvoor werden
‘dub plates’ gemaakt, vinyl met daarop de basis van bas en drums.
Daaroverheen liet de DJ klanken en/of stemmen horen al dan niet
gehuld in flinke echo’s. De stijl van werken is bekend geworden
als Dub. Johnson had een eigen Sound System ex experimenteerde
niet alleen volop met muziek, maar ook met zijn gedichten
voorgedragen op muziek. Dat is goed te horen bij ‘Five Nights of
Bleeding’. Met dit gedicht op basis van dub wordt Johnson de
eerste dub-dichter en, omdat hij schrijft uit de realiteit van het
dagelijks leven, worden zijn gedichten “reality poems” genoemd:
"Madness, madness
Madness tight on the heads of the rebels
The bitterness erup's like a heart blas'
Broke glass, ritual of blood an' a-burnin'
Served by a cruelin' fighting
Five nights of horror and of bleeding
Broke glass, cold blades as sharp as the eyes of hate
And the stabbin', it's
War amongs' the rebels
Madness, madness, war
Night number one was in Brixton
Sofrano B sound system
I'm was a-beatin' up the riddim with a fire
I'm comin' down his reggae wire
It was a sound checkin' down your spinal column
A bad music tearin' up your flesh
And the rebels dem start a fighting
De youth dem just tun wild, it's
War amongs' the rebels
Madness, madness, war"
‘Five Nights of Bleeding’ is een gedicht waarin Johnson de
realiteit uit het dagelijks leven beschrijft en vooral het fatale
geweld tegen Leroy Haris die tijdens een feest in elkaar geslagen
werd en overleed. Het gedicht staat niet alleen in ‘Voices of the
Living and the Dead’, maar ook in Johnson’s tweede boek: ‘Dread
Beat and Blood’ (1975). De wereld komt daarin heel dichtbij, want
ook Johnson wordt tijdens rellen door de politie opgepakt, in een
bus gegooid en getrapt. Later bleek hij onschuldig, maar toch.
Johnson wilde zijn gedichten graag meer voordragen op livemuziek.
Met dat idee begon hij de band Rasta Love. De groep bestond uit
drie drummers (Charli, Baili, Fari), een bassist (Stani) en een
dwarsfluitist (Nevi). Echter optreden, werk, inmiddels copywriter
bij Virgin Records, een gezin én een studie sociologie zorgden
ervoor dat hij minder kon schrijven dan hij had willen doen.
Gelukkig kan hij in 1975 alsnog zijn tweede bundel uitbrengen:
’Dread, Beat An’ Blood’, bestaande uit 27 gedichten. Het boek is
ingedeeld in vijf hoofdstukken: ‘Doun de Road’; ‘Time to Explode’;
‘Song of Blood’; ‘Bass Culture’ en ‘One Love’. Dit boek zou de
basis worden van de latere albums.
Nog voordat het boek verscheen was Johnson Rasta(fari) geworden,
tenminste op één, voor de meesten cruciaal, element na. Johnson
geloofde niet in de heiligheid Haile Selassi. Daarin was hij niet
alleen. Er bleek een groeiende groep zwarte mensen die een basis
vonden in hun Afrikaanse afkomst en waarvoor dat al voldoende was,
daar hoefde geen heiligheid bij of overheen. In ‘Reality Poem’
beschrijft Johnson dat zo:
"dis is di age of decishan
soh mek we leggo relijan . . .
dis is di age af reality
soh mek wi leggo mitalagy"
Let ook even op het de bijna fonetisch geschreven woorden, een
stijl waarvan Johnson zich inmiddels bediend en eigen is aan zijn
manier van schrijven.
Johnson reist een paar keer naar Jamaica, waar hij enkele
optredens verzorgt en via de radio te horen is. Hij wordt positief
ontvangen. Luisteraars maar ook collega-dichters laten horen dat
hij vooral door moet gaan op de ingeslagen weg. Wellicht door het
enthousiasme en de steun die hij ontvangt geeft Johnson aan terug
te willen keren naar Jamaica. Zijn gezin met dan drie kinderen
waar hij zich verantwoordelijk voor voelt belet dat plan. Daarbij,
in Engeland is nog heel wat werk te verzetten om de zwarte mensen
een hoorbare stem te geven.
Dat stem geven wordt bevorderd door een eerste release voor Virgin
Frontline: ‘Poet and the Roots’ (1977). Johnson maakte goed
gebruik van de lijntjes binnen Virgin Records en krijgt van
Virginbaas Richard Branson de mogelijkheid een single op te nemen.
‘Poet and the Roots’ is een 12” single met vier tracks/poems: ‘All
Wi Doin is Fefendin’, ‘Five Nights of Bleedin’, ‘Command Counsel
Dub’ en ‘Defense Dub’. Het was een poging, zo vond Johnson, maar
een mislukte poging. Zijn gedichten verdronken in de muziek en hij
leerde meteen ook dat hij de gedichten niet moest aanpassen aan de
muziek, maar de muziek aan zijn gedichten.
Het ging al beter op zijn eerste album ‘Dread, Beat An’
Blood’(Virgin Frontline, 1978). Op de hoes van het album is nog
wel te lezen dat dit werk is van Poet and the Roots. Op het album
staan acht gedichten, waarvan zes afkomstig uit het boek ‘Dread,
Beat An ’Blood’. Voor de muziek zorgen: Floydie Lawson (bas,
ritmegitaar), Jah Bunny (drums, percussie), Winston ‘Crab’
Curniffe (drums, percussie) en Everald Forest (percussie). Johnson
zelf draagt voor, speelt percussie en produceert zijn eerste album
zelf. Daarbij krijgt hij hulp van Dennis ‘Blackbeard’ Bovell die
de techniek doet en tevens enkele bijdrage levert op gitaar en
keyboards. Verder zijn incidenteel te horen: Vivian Weathers
(zang, bas, ritmegitaar), Lisa Weathers (zang), John Vernom
(gitaar) en Desmond Craig (keyboards). Weathers en ook Curniffe
zijn schoolvrienden van Johnson. Johnson kende Bovell door een
interview dat hij met hem gedaan had. Ook al speelde Johnson zelf
geen basgitaar, hij gaf wel altijd aan hoe hij vond dat met name
die partij gespeeld moest worden. De bas hielp hem om zijn
ritmische gedichten voor te dragen.
De eerste versie van het album is gehuld in een zwarte hoes met
voorop twee zwarte mensen, ‘bewapend’ met een fles en een blik,
staande tegenover een enorme politiemacht. Op de achterzijde zie
je Johnson met megafoon geflankeerd door twee agenten. Zelfs als
je nog nooit, zoals ik, een gedicht van Johnson gehoord had weet
je meteen uit welke hoek de wind hier waait. Op de releases in de
USA en Canada is de achterkant de voorkant geworden, misschien was
de voorkant een te sterke – lees realistische - afbeelding?
Het album opent met ‘Dread, Beat An’ Blood’ en dat is meteen een
mooie binnenkomer. Diepe bas, relaxte dubs en vooral Johnson’s
stem die bovenop gemixt is. Maar wat je met de kennis van het
tweede album nu ook hoort is dat de balans nog fragiel is. Ik was
helemaal onder indruk van dit album, de manier van voordragen, de
muziek/dubs. Het klonk onbekend, nieuw. Johnson’s gedichten een
ear-opener. Dat het nog een beetje zoeken is blijkt uit het feit
dat niet alles wordt voorgedragen door Johnson zelf. Op ‘Song of
Blood’ zingt Vivian Weathers en produceerde dit nummer zelf.
‘Dread, Beat an’ Blood’ sluit af met ‘All Wi Doin’ is Defendin’.
Dat stond ook al op de 12” maar is hier compleet vernieuwd. De
tekst zou een macabere voorspelling blijken van de rellen in
Brixton in 1981, de zwarte bewoners versus de witte politiemacht.
“Sen fi di riot squad
Quick!
Cause wi runin wild
Wi bittah like bile
Blood will guide
Their way
An I say
All wi doin
Is defendin
Soh set yu ready
Fi war... war...
Freedom is avery fine thing.. “
Op ‘Dread, Beat An’ Blood’ worden gedichten opgedragen aan
respectievelijk Leroy Harris, George Lindo en Darcus Howe. Over
Harris is hierboven al te lezen, Howe, afkomstig uit Trinidad, was
advocaat, lid van British Black Panthers en redacteur van Race
Today, het blad waar Johnson ook voor schreef en zijn eerste
gedichten publiceerde. Howe overleed aan blaaskanker. Lindo was
een vakbondsman die ten onrechte gevangen gezet was.
De informatie die ik vond – geen internet toen nog - was summier,
maar dat dit een belangrijke stem was had ik al wel door. Niet
vreemd dus dat ‘Dread, Beat An’ Blood’ in 1999 opgenomen werd in
de lijst van “100 essential reggae cd’s” (boek: Rough Guide to
Reggae).
‘Dread, Beat An’ Blood’ werd op waarde geschat, maar blijkbaar
niet door Virgin. Johnson’s tweede album wordt uitgebracht door
Island. Island was altijd al een sterk label als het gaat om
reggae, het is niet heel vreemd dat Johnson hier terecht komt.
‘Forces of Victory’ (1979), het eerste album onder eigen naam, is
in mijn bescheiden optiek hét album van Johnson. Of in ieder geval
het eerste waar je mee zou ‘moeten’ beginnen. Het is een
omverwerpend album dat gekenschetst wordt door diepe, diepe
bassen, prachtig gitaarspel, dubs en Johnsons stem die perfect
aansluit bij die muziek.
Op ‘Forces of Victory’ staan acht gedichten op muziek. Die muziek
wordt verzorgd door: Floyd Lawson (bas); Vivian Weathers (bas),
Lloyd ‘Jah Bunny’ Donaldson (drums, percussie), Winston ‘Crab’
Curniffe (drums, percussie); John Kpiaye (gitaren); Julio Finn
(mondharmonica); Rico (trombone); Dick Cuthell (bugel), Everald
‘Fari’ Forrest (percussie); Webster Johnson (keyboards) en Dennis
‘The Invisble One’ Bovell (keyboards, opnametechniek).
‘Forces of Victory’ laat de stem van Johnson beter horen, rustiger
ook, maar daardoor komen zijn gedichten nog harder over. Zo in
‘Sonny’s Lettah (anti-Sus Poem)’. Sus (sus = suspected person)
slaat op een wet in Engeland en Wales waarmee een agent iemand kan
aanhouden, fouilleren en arresteren omdat ze een regel/wet uit
1824 (!) overtreden. Het komt erop neer dat iedereen die zich
‘verdacht’ gedraagt zo aangepakt kan worden. Vooral bij de zwarte
en etnische minderheden die al heftig aangepakt werden door de
politie viel de wet verkeerd. Het was daarmee tevens de aanleiding
voor een reeks rellen. De Sus-wet werd in 1981 ingetrokken, maar
er wordt nog steeds gezocht naar een legale manier om een
vergelijkbare wet aan te nemen. De tekst:
“Dear mama
Good day
I hope that when these few lines reach you they may
Find you in the best of health
I doun know how to tell ya dis
For I did mek a solemn promise
To tek care a lickle Jim
An try mi bes fi look out fi him
Mama, I really did try mi bes
But none a di less
Sorry fi tell ya seh, poor lickle Jim get arres
It was de miggle a di rush hour
Hevrybody jus a hustle and a bustle
To go home fi dem evenin shower
Mi an Jim stan up waitin pon a bus
Not causin no fuss
When all of a sudden a police van pull up
Out jump tree policemen
De whole a dem carryin baton
Dem walk straight up to me and Jim
One a dem hold on to Jim
Seh dem tekin him in
Jim tell him fi leggo a him
For him nah do nutt'n
And 'im nah t'ief, not even a but'n
Jim start to wriggle
De police start to giggle
Mama, mek I tell you wa dem do to Jim?
Mek I tell you wa dem do to 'im?
Dem thump him in him belly and it turn to jelly
Dem lick 'im pon 'im back and 'im rib get pop
Dem thump him pon him head but it tough like lead
Dem kick 'im in 'im seed and it started to bleed
Mama, I jus couldn't stan up deh, nah do nuttin'
So mi jook one in him eye and him started fi cry
Me thump him pon him mout and him started fi shout
Me kick him pon him shin so him started fi spin
Me hit him pon him chin an him drop pon a bin
- An crash, an dead
More policman come dung
Dem beat me to the grung
Dem charge Jim fi sus"
Johnson’s gedicht liegt er niet om. Hetzelfde geldt voor het
andere werk op het album. De zwarte hoes is in die zin bijna
symbolisch. Was het vorige album al essentieel, ‘Forces of
Victory’ is nog iets belangrijker in die zin. Allmusic beschrijft
het zelfs zo: "Forces of Victory is not simply one of the most
important reggae records of its time, it's one of the most
important reggae records ever recorded." Dus.
‘Forces of Victory’ gaf Johnson nog meer vertrouwen in zijn
schrijven en tevens de uitvoering daarvan. Zijn derde album, ‘Bass
Culture’ laat dat dan ook horen. Johnson gaat door op de weg die
hij met ‘Forces of Victory’ ingeslagen is. De muziek wordt
verzorgd door hetzelfde gezelschap met een kleine uitbreiding:
Henry ‘Buttons’ Tenyue (bugel, trompet, tenorsax) en James Danton
(altsax). De prachtige, grafische hoes geeft aan dat het album
wellicht minder donker, in de zin van teksten, is en dat is
inderdaad zo. Natuurlijk gaat Johnson verder met het uitdragen van
de misstanden. Bijvoorbeeld in ‘Inglan is a Bitch’. In ‘Raggae fi
Peach’ vertelt hij het verhaal van Blair Peach, een activist die
in 1979 bij een vechtpartij tussen de Anti-Nazi League en het
British National Front gedood is door de politie. Maar op de oude
lp-kant 2 horen we in het gedicht ‘Loraine’ iets heel anders:
“Whenever it rains I think of you
And I always remember that day in may
When I saw you walking in the rain
I know not what it was nor why
For ususally I'm quite shy
I ax'd your name, you smile and said "Lorraine"
I ax'd if I could share your umbrella
You smiled and said "what a cheeky little fella"
Now I'm standin' in the rain in vain, Loraine
Hoping to see you again
Tears fall from me eyes like rain, Loraine
A terrible pain in me brain, Loraine
You're drivin' me insane”
Bij navragen naar wie Loraine was gaf Johnson aan dat het een
imaginaire persoon was, maar dat hij op de naam Loriane kwam,
omdat doe goed rijmde op ‘again’.
Dat Johnson na en drietal albums ‘bekend’ geworden was liet nummer
vier merken. Op de hoes stond niet meer zijn naam, maar alleen de
initialen: LKJ. Dat was genoeg om herkenbaar te zijn. Ze zouden op
komende albums blijven, soms in combinatie met de naam, soms
alleen. Het vierde album heet simpelweg ‘LKJ in Dub’ (1980). Als
je een beetje thuis bent in de wereld van reggae weet je wat je
met een dub-album kan verwachten. Dat krijg je hier ook.
Bovell/Blackbeard gebruikte sommige basistracks van ’Forces of
Victory’ en ‘Bass Culture’ om zijn dubs te maken. Het zijn
fantastische dubs. Wat opvalt is hoe goed de muziek achter
Johnson’s stem eigenlijk is. Die krijgt hier meer aandacht.
Johnson is niet of nauwelijks te horen.
Dat dub-records maken Johnson en Bovell beviel bleek met Volume
Two (1992) en Three (2002). Zelfde principe en aanpak. Het drietal
vormt met de grafisch mooie hoezen een mooi trio.
Johnson’s laatste album voor Island is ‘Making History’ (1984).
Het duurde even, maar hij wilde zich niet onder druk gezet voelen
‘iets’ te produceren. Bovendien moest hij nieuwe gedichten
schrijven. Op de vorige albums had hij die al klaar, nu niet. Met
‘Making History’ heeft hij iets te vertellen, maar misschien nog
verrassender is het feit dat de reggae hier heel vrij
geïnterpreteerd wordt. De muziek swingt, is jazzy, maar heeft ook
iets folkachtigs met een haast Italiaanse inslag. Het album
verrijkt Johnson’s œvre enorm en legt daarmee de basis voor een
vrijere aanpak bij toekomstige albums.
Net als de albums hiervoor is het geproduceerd door Bovell. De
musici, inmiddels de Dub-band genoemd, zijn ietsje anders: Richie
Stevens (drums); John Kpiaye (gitaar); Paget King (keyboards);
Nick Straker (synthesizer); Patrick Tenyue (trompet); Henry Tenyue
(trombone); Geoffrey Scantlebury, Tony Utah en Everald Forrest
(percussie).
De thematiek is nauwelijks gewijzigd, waar Johnson op ‘Bass
Culture’ ene Loraine liet opdraven, maakt hij op ‘Making History’
ruimte voor zijn vader in ‘Reggae Fi Dada’. Johnson vertelt hierin
het hard leven van zijn vader, leven in een schuur, met teveel
opgepropt tussen ratten en kakkerlakken, opgejaagd en lijdend
onder druk, racisme, geweld, onzekerheid.
“… Mi know yu couldn't tek it dada
Di anguish an di pain
Di suffahrin di prablems di strain
Di strugglin in vain
Fi mek two ens meet
Soh dat dem pickney coulda get
A lickle someting fi eat
Fi put cloaz pan dem back
Fi put shoes pan dem feet
Wen a dallah cyaan buy
A lickle dinnah fi a fly
Mi know yu try dada
Yu fite a good fite
But di dice dem did loaded
An di card pack fix
Yet still yu reach fifty-six
Before yu lose yu leg wicket
' A noh yu bawn grung here'
Soh wi bury yu a Stranger's Burying Groun
Near to mhum an cousin Daris
Nat far fram di quarry
Doun a August Town.”
Het is behalve een feitelijk relaas ook een emotioneel verhaal en
dat is in de muziek met gitaar, Fender Rhodes mooi te horen.
“Making History’ is Johnson’s eerste en enige album in de Engelse
albumlijst. Het kwam tot een 73e plek.
‘Making History’ werd vrij snel gevolgd door ‘In Concert with the
Dub Band’ (1985). Uitgebracht door Shanachie (USA), een van de
grootste, onafhankelijke platenlabels. In Europa werd het album
uitgebracht door Rough Trade/Megadisc. De dubbel-lp/cd laat een
flink deel van alle albums hiervoor horen. Opnieuw is de groep
iets gewijzigd. Nieuwe drummer is Bruce Smith en op ritmegitaar is
toegevoegd Francois Cuffy. De opnames zijn van het concert gegeven
in Queen Elizabeth Hall, South Bank in november 1984. Het is een
verslag van Johnson’s laatste grote tournee met band. En die band,
dat is een hele goede, live doen ze in niets onder voor werken in
de studio. Sterker nog, live klinken zelfs de oude nummers nog
beter, er is meer synergie en de muziek sluit nog meer aan bij de
stem. Nieuw, althans voor degene die Johnson’s albums kochten en
hem nooit live gezien of gehoord hebben, zijn de
solo-voordrachten. Johnson zonder muziek. Dan ook hoor je hoe
muzikaal zijn gedichten zijn en meteen ook hoe hij de voordrachten
opgewaardeerd heeft tot kleine kunstwerkjes. Prachtig album, het
werd niet voor niets voorgedragen voor een Grammy Award.
‘In concert’ leek in eerste instantie het afscheid van Johnson.
Maar vijf jaar later, 1991, zag ik plotseling ‘Tings An’ Times’ in
de cd-bak staan. Het album is uitgebracht op Johnson’s eigen
LKJ-label net als de toekomstige albums. In Frankrijk werd het
uitgebracht door LKJ/FNAC, in Duitsland door WEA en in de US door
Shanachie. Hoe dan ook had Johnson het heft nog meer in eigen hand
genomen door een eigen label op te zetten. ‘Tings An’ Times’ is
niet alleen de titel van het nieuwe album, maar ook Johnson’s
nieuwe bundel. Muzikaal gezien gaat ‘Tings An’ Times’ door op de
bevrijde weg van ‘Making History’, het is reggae met een dosis,
jazz en invloeden van folk, Cubaanse muziek, Afrikaans, Zydeco
zelfs. Er blijkt veel te kunnen. De Dub-band bestaat op dit album
uit: John Kpiaye (gitaar); Dennis Bovell (bas, percussie,
productie, geluidstechniek); Nick Straker (keyboards); Paget King
(orgel, piano, synthesizer); Henry Holder (piano); Paul Blake
(drums); Everald Forrest en Jeff Scantlebury (percussie); Steve
Gregory (tenorsax, fluit); Paul Spong (trompet); Fayyaz Virj en
Henry Tenyue (trombone); Ian Hill (accordeon) en Johnny "T" Taylor
(viool). Die laatste twee, maar zeker de viool is best bijzonder,
want die hoor je bijna nooit binnen reggae.
De titel van het album, ‘Tings An’ Times’ is goed gekozen, niet
zomaar natuurlijk. Johnson, inmiddels wat ouder en terugkijkend op
zijn eigen geschiedenis is misschien niet milder, maar wel wat
relativerender: "histri biggah dan mi ar yu yu know."
In 1992 volgt ‘LKJ in Dub Volume Two’ en dan duurt het weer enige
tijd voor we iets van de man horen. In 1996 volgt ‘A Capella
Live’, alleen uitgebracht op cd. Het is wat de titel zegt: Johnson
solo, zonder band. Hij draagt op geheel eigen, ritmische,
melodieuze wijze zijn gedichten voor. Het is veel ouder werk,
zelfs vanaf de beginperiode. Maar de dub-poet zijn reality poems
solo te horen voordragen is prachtig. Johnson heeft een mooie stem
en goede dictie. Zijn gedichten komen goed over en eigenlijk mis
je de band ook niet. Het zegt iets over de kwaliteit van Johnson’s
voordracht. Een deel van de gedichten kom uit Brussel, twee uit
Nijmegen (!). en een aantal uit Ronnie Scott’s jazz Club en St.
Mark’s Church, Londen. Dat Johnson in de jazzclub staat is als je
zijn vorige albums gehoord hebt niet eens zo vreemd. De jazz-force
was sterk in zijn hele werk, maar komt pas goed tot zijn recht in
‘Making History’.
In 1998 brengt Johnson zijn laatste studio-album uit: ‘More Time’.
Het is opgenomen in Mensch Studio, Zwitserland met Bovell en de
Dub-band. Zelfde mensen als het vorige album, alleen is op twee
tracks Daniel Spani de drummer. Het album sluit bijna naadloos aan
op ‘Tings An’ Time’, vandaar ook de verwijzing naar meer ‘Time’.
In 2002 volgt het derde dub-album, ‘LKJ in Dub Volume Three’ en
het tot nu toe laatste album stamt uit 2003:’Live in Paris’,
Johnson’s tweede live-album. Opnames vonden in april 2003 plaats
in de Zenith, Parijs. Op het podium de Dennis Bovell Dub Band:
Dennis Bovell (bas); Paul Blake (drums); Steve Gregory (sax,
fluit); John Kpiaye (gitaar); Fabio Marchiori en Nick Straker
(keyboards); Tony Uter (percussie) en Johnny T. (viool).
Johnson draag gedichten voor, lopend van de beginperiode, ‘Dread,
Beat An Blood’ tot de meest recente. Het concert is ter ere van
Johnson’s 25e jaar in reggae. Het is zonder meer een uitstekend
optreden en meteen ook een mooi afscheid. Prettig is dit het
concert ook op DVD verschenen is.
Linton Kwesi Johnson verdiende/kreeg vanaf 1977 meerdere awards en
prijzen in Engeland voor zijn bijdrage aan de dichtkunst. Ik noem
er een aantal: in 2004 ontving hij de zilveren Musgrave Medal from
the Institute of Jamaica voor “distinguished eminence in the field
of poetry”. In 2012 ontving hij de Golden PEN Award voor "a
Lifetime's Distinguished Service to Literature". In 2014 ontving
hij de
“Jamaican national honour of the Order of Distinction” en in 2017
een ere-doctoraat in Literatuur van de Rhodes University in South
Africa.
In 2020 ontving hij de PEN Pinter Prize. De prijs, afgeleid van
Harold Pinter, staat voor het verdedigen van de vrijheid van
expressie en literatuur, kreeg Johnson voor zijn inzet op het vlak
van politieke expressie. Johnson werd daarbij genoemd als "A
living legend, a poet, reggae icon, academic and campaigner, whose
impact on the cultural landscape over the last half century has
been colossal and multi-generational. His political ferocity and
his tireless scrutiny of history are truly Pinteresque, as is the
humour with which he pursues them."
Mooie woorden voor Johnson. Zoals vaker viel ik eerst voor de
muziek en vervolgens pas voor zijn teksten. Waar veel songs gaan
over jongen-meisje-liefde heeft Johnson meer te vertellen en gaat
ook veel meer de diepte in. Johnson maakt dan ook echte
dieptegedichten. Dat de muziek daaronder zo goed is, is een mooie
meevaller, want het kan ook, zo blijkt, zonder.