Example
Klaus Schulze (deel 1): 1972-1980
"Musik, das ist der Versuch jemandem ein liebes Wort zu sagen"

omschrijving afbeelding

Klaus Schulze, KS, “the godfather of techno”, “the pope of electronics” was een pionier als het gaat om elektronische-ritmische muziek. Bijna iedereen, zo niet iedereen, op dat gebied is schatplichtig aan hem.

In zijn carrière bleef Schulze ondanks alle ontwikkelingen aan synthesizers en elektronica zijn eigen stem, geluid houden, een Schulze-album herken je meteen.

Klaus Schulze maakte meer dan zestig albums, bracht een reeks boxen uit en bewandelde wat muzikale zijpaden. Zijn œvre is dan ook enorm.

Lees het eerste deel van het verhaal van Klaus Schulze, de man die ondanks alle elektronica met zijn muziek vooral menselijkheid en warmte bracht.


Het tweehonderdste verhaal onder de boom mag een bijzonder verhaal zijn vind ik. Klaus Schulze stond al lang veruit bovenaan, maar vanwege de verwachte omvang werd het steeds weer geparkeerd. Met zijn recent overlijden en het jubileumverhaal kwam voor mij alles samen. Zappa is, zoals wellicht bekend, mijn favoriete componist en ook niet vies van een plaatje, maar van Klaus Schulze heb ik er feitelijk meer. Vanaf de start heb ik hem gevolgd en interessant blijven vinden, wat hij ook deed. Dat kan ik helaas niet zeggen van Tangerine Dream, die in mijn bescheiden optiek steeds meer afgleed naar een showorkest.

Klaus Schulze (1947-2022/drums, synthesizers, elektronica, gitaar) is geboren in Berlijn. Beide ouders hebben iets met ‘kunst’, vader is schrijver, moeder is balletdanseres. Begin jaren zestig ontdekt Schulze zoals zoveel andere jongeren de beat-muziek en begint gitaar te spelen. Hij volgt een opleiding klassiek-gitaar tijdens zijn middelbare schoolperiode. Daarnaast speelt hij, net als zoveel anderen, de liedjes die hij om zich heen hoort. Nadat het gezin verhuisd is naar Düsseldorf wordt Schulze gitarist van Les Barons. Soms speelt hij ook basgitaar Voor zijn studie Duits aan de universiteit keert Schulze terug naar Berlijn. Inmiddels is hij overgestapt op drums, misschien wel omdat hij daar meer energie in kwijt kan. Schulze drumt in een band genaamd Psy Free. Die groep bestaat uit Alex Conti (gitaar) en Joachim Schumann (drums). Hun stijl? Psychedelische, vrije muziek. Meestal een bak herrie met een maniakaal drummende Schulze. Hij kreeg toen al gauw de naam van de “snelste drummer van Berlijn”. De band, als je al van een vaste band kon spreken, speelde vooral in de Berlijnse Zodiac Free Arts lab, of, korter, Zodiac Club. Het kunstlab was opgezet door Hans-Joachim Roedelius, Dieter Moebius en Boris Schaak. Roedelius en Moebius zouden we later leren kennen als (K-)Cluster, gevolgd door Harmonia (elders op de LemonTree). De club bestond uit twee ruimtes, de een wit, de ander zwart. Daar experimenteerde men er volop op los, niet alleen voor wat betreft muziek. In Zodiac Arts Lab kwam iedereen die ‘iets’ met kunst, muziek, dans, geluid, wat dan ook wilde. Zo ook Edgar Froese (1944-2015/gitaar, synthesizers). Froese speelde in een groep, The Ones, maar hij zocht naar iets anders, iets boeienders en experimentelers. Natuurlijk liep hij Schulze tegen het lijf. Psy Free speelde op dat moment in een in een bar genaamd “Zwiebelfish” (uienvis?). Froese hoorde Schulze’s staccato drumspel en wist dat hij een metgezel gevonden had. De nieuwe band ging door het leven als Tangerine Dream. Rondom het duo cirkelde musici als Steve Jollife (saxen, fluit) en Happy Dieter (basgitaar). De groep speelde vooral hard, veel en snel.
De jonge band werd gespot door Rolf-Ulrich Kaiser, uitgever en promotor. Kaiser vroeg Tangerine Dream of men niet een tape kon maken met hun muziek. Froese vroeg daarop een ander Arts Lab muzikant , Conrad Schnitzler (1937-2011/cello, percussie) als derde man. Het trio, aangevuld met gastmuzikanten Jimmy Jackson (orgel) en Thomas von Keyserling (fluit), nam, bijna live, twee lange stukken muziek op. Daaroverheen werden wat geluiden, soms achterstevoren gemixt, en daarmee was de tape klaar. Verder was het niet heel serieus en ging ieder weer zo zijn eigen gangen. Vaste groepssamenstellingen waren er nog niet echt. Schulze en Schnitzler speelde bijvoorbeeld nog kort in een band genaamd Eruption. Ze deden dat in Zodiac Arts Lab en soms sloten Manuel Gottsching (gitaar) en Hartmut Henke (basgitaar) aan. Schnitzler vormde weer samen met Dieter Moebius en Hans-Joachim Roedelius de groep Kluster (met een ‘K’). Schulze met Gottsching en Henke vormden Ash Ra Tempel. In die samenstelling nam de band het gelijknamige eerste album op (1971). Het album kent twee lange tracks: ‘Amboss’ en ‘Traummaschine’. Het album werd opgenomen door Conny Plank en uitgebracht op het Ohr-label. Het album is het best samen te vatten als een “trip into space” met veel geluiden gehuld in echo’s, lange )gitaar)solo’s. Het had een behoorlijke invloed op tal van andere bands die zich in de kosmos bewogen.

Tijdens een concert van Pink Floyd in Berlijn kwamen Schulze en Froese elkaar weer tegen. Froese: “By the way, the tape that we recorded has now been released as a record.” Het album was uitgebracht op Kaiser’s nieuwe platenlabel ‘Ohr’. Daarmee was Schulze ‘plotseling’ deelnemer aan het eerste officiële album van Tangerine Dream: ‘Electronic Meditation’ (1970). De muziek is te omschrijven als een experiment, een mix van elektronica, free-jazz en rock (lees dat verhaal elders op de LemonTree).

Schulze had inmiddels Ash Ra Tempel verlaten en was bezig met eigen – solo - opnames. Thuis, met behulp van een cassetterecorder, een kapotte versterker, een tweedehands orgel dat ‘aangepast’ was, zodat het niet meer als een orgel klonk en wat andere instrumenten, zoals een oude gitaar, citer en wat percussie. Spul dat er was. Meest bijzonder in zijn opnames was de aanwezigheid van The Colloquium Music Orchestra. Hij vroeg of hij wat van hun muziek mocht opnemen, ze konden spelen wat ze wilden, hij ging de muziek toch achterstevoren gebruiken. De dirigent stelde daarop voor dan de oefeningen vooraf/het warmspelen op te nemen en daar hoefde hij niets voor te betalen. Schulze stelde zo drie stukken samen: ’Ebene’, Gewitter’ en ‘Exil Sils Maria’ en dat alles onder de noemer: “Quadrophonische Symphonie für Orchester und E-Maschine”. Daar wilde hij wel een album van uitbrengen. Kaiser bleek een handige jongen, want, “… omdat Schulze op de plaat van Tangerine Dream meedeed”, zo liet hij weten, “zat Schulze daarmee automatisch ook op het Ohr-label.” Schulze vond het – toen- best, iemand anders had zijn muziek waarschijnlijk nooit als album willen uitbrengen.

‘Irrlicht’ (dwaallicht) is daarmee Schulze’s eerste album. Een nogal zweverig album met lang aanhoudende tonen, soms ambient avant-la-lettre, maar totaal meer à la Musique Concrète dan wat anders. Opvallend is de afwezigheid van zijn drums, de aanwezige ‘ritmiek’ wordt gemaakt middels een patroon van basnoten van het orgel. Sommige delen hebben die dan weer niet en lijken daardoor in de ruimte te zweven.
Schulze zorgde zelf voor de afbeelding op de voorzijde, later kwam er een aangepaste afbeelding met werk van Urs Amann. Die laatste is inmiddels de ‘standaard’ hoes geworden.

Ergens in deze periode verhuist Schulze naar een winkelpand in de Schwäbische Strasse. Hij plakt alle ramen af met blauw plastic en richt binnenin zowel zijn ‘studio’ als zijn leefruimte in. Die studio is een kamer waarin al zijn instrumenten en de cassettedeck stonden. Die ruimte gebruikte hij alleen in de namiddag en avond. Vanaf zes uur ’s ochtends tot in de middag werkte Schulze als bezorger van telegrammen. Muziek leverde – toen – nog niks op.

Van het geld dat hij verdiende kocht Schulze een Revox tapedeck en een van de eerste, betaalbare synthesizers, de EMS VCS 3. Dat is een draagbare, analoge synthesizer, bedacht door Peter Zinovieff, David Cockerell en Tristram Cary en daarna gebouwd in Engeland door Electronic Music Studios. Je kocht er toen een voor zo’n 300 Engelse Pond. Gong, Pink Floyd, Tangerine Dream, The Who en Brian Eno onder anderen kochten zo’n hels apparaat. Het gaf Schulze net wat meer geluidsmogelijkheden. Voor een nieuw album klopte hij wederom aan bij The Colloquium Music Orchestra. Dit keer kreeg hij van het orkest tapes opgenomen in de studio tijdens hun oefeningen. Dat betekende een stuk betere kwaliteit dan Schulze’s eerdere opnames met zijn cassetterecorder.
Schulze houdt van verhalen vertalen, muziekverhalen en maakt daarom lange stukken muziek. Hij neemt de tijd om het verhaal te vertellen. Het gevolg is dat op Schulze’s tweede album, een dubbel-lp, ‘Cyborg’(1973), vier lange stukken staan: ‘Synphára’, ‘Conphära’, ‘Chromenengel’ en Neuronengesang’. De titel komt van een boek van Frank Herbert, de schrijver die we vooral kennen van diens ‘Dune’-epos.
Na het verschijnen schreef de pers uitgebreid over Schulze’s kosmische muziek. Rolf-Ulrich Kaiser verkocht die van hem en Tangerine Dream op zijn sublabel ‘Kosmische Musik’ zelfs als “Kosmische Kurriere”, maar dat schoot Schulze in het verkeerde keelgat. “Sci-fi muziek, oké, maar kosmisch?” En “Ik bezorg telegrammen, in die zin ben ik een koerier, maar kosmisch? Nee!” Eerlijk gezegd had hij er wel een beetje zelf voor gezorgd, want op de originele albumhoes werd het The Colloquium Music Orchestra niet bij naam genoemd, maar betiteld als “Cosmic Orchestra”. Verdere uitleg hielp wellicht ook nog een handje aan mee: “Cyborg, eine teils elektronische teils organische Existenz, wartet in den Toren des akustischen Psychopharmakas auf das Jarhtausend seiner Geburt!” Hoe dan ook, Schulze verliet Kaiser en stapte over naar Brain.
‘Cyborg’ werd en wordt gezien als een moeilijk album; er is weinig houvast aan structuren of ritmiek, de stukken zijn lang en je moet echt “in the mood” zijn om de muziek te volgen. Dat in de stemming is er vooral een van rust, want dat straalt deze muziek namelijk uit. Geen opgefokt gezweef of far-out-trippy-music, nee, het is meer contemplatief. Als je goed luistert hoor je zacht pulserende, repetitieve tonen als een voorloper van wat Schulze later zou doen met sequencers. De blauwdruk zat hier al in zijn hoofd.
De originele hoes is van Urs Amann. Later werd die vervangen door een meer aardse foto van Schulze, dat maakte de originele intentie wellicht wat duidelijker.

‘Blackdance’ (1974) wordt in Duitsland uitgebracht door Brain en in Engeland door Virgin Records. Na het ‘binnenhalen’ van Tangerine Dream bij Virgin was ook Schulze een mooie aanwinst, lees manier om geld te verdienen. ‘Blackdance’ kwam echter niet uit op het eigen Virgin-label, maar het sublabel Caroline. Het betekende wel dat Schulze’s muziek nu in heel Europa verkocht werd. PolyGram/Brain had die rechten ook, maar deed daar nauwelijks iets mee. Want hoe verkoop je tenslotte deze muziek? ‘Blackdance’ werd veelal gezien als Schulze’s vierde album, maar in de realiteit van de tijdlijn is het toch echt zijn derde, het album vóór ‘Picture Music’ (1975). Op ‘Blackdance’ staan drie tracks: ‘Ways of Changes’ en ‘Some Velvet Phasing’ op lp-kant A, daarmee bijna 27 minuten muziek leverend. Op lp-kant B staat het lange ‘Voices of Syn’. Opnieuw heeft Schulze iets betere apparatuur, een nieuwe synthesizer en een Mellotron, maar ook een twaalf-snarige, akoestische gitaar. Die is te horen op de eerste track, samen met tabla’s. Schulze noemde het gebruik van gitaar en tabla later een vergissing, “te folk-achtig”. Aan de andere kant bleek juist deze combinatie voor veel luisteraars heel aantrekkelijk en een mooie kennismaking met Schulze’s muziek. Bij ‘Voices of Syn’ vroeg Schulze operazanger Ernst Walter Siemon iets te zingen. Schulze kende hem nog uit de periode van het opnemen van de tape die uiteindelijk ‘Electronic Meditation’ werd. Siemon liep daar toen ook rond en Schulze sprak met hem. Nu, enige tijd later, zocht hij hem in een andere studio op met de vraag iets te zingen. Siemon zong een ‘collage’ van werk van onder anderen Verdi. Schulze bewerkte dat, net zoals hij dat gedaan had met het orkest eerder.
‘Blackdance’, kreeg opnieuw een hoes van Amann, verkocht goed en zette Schulze meer in de spotlights.

‘Picture Music’ (1975) is dus nu het echte vierde album. Opnieuw in een hoes van Amann, maar er zijn ook twee variaties. De eerste is een bloemachtig abstract werk met manspersoon van Jacques Wyrs, de ander is een schilderij van een meisje dat steekt in de klei. Een en ander heeft te maken met verschillende platenmaatschappijen in verschillende landen. Schulze zelf had Amann gevraagd en die is dus gebleven. Het album telt twee, lange tracks: ‘Totem’ en ‘Mental Door’. Schulze speelt de EMS VCS3, ARP Odyssey en ARP 2600, naast zijn oude Farfisa-orgel én – heel bijzonder – drums. Het is het enige album waarop hij dat doet. ‘Totem’ maakt gebruikt van een vervormd, repeterend tabla-motief met daaroverheen allerlei synthetische geluiden. De lange tonen vormen in zekere zin de ondergrond, de basis, voor dit werk. Halverwege gaan we in de versnelling en wordt de muziek rijker aan klangfarben. ‘Mental Door’ is in aanvang rustiger, wat ‘zweverig’, maar ook hier komt halverwege een kentering met een heftig thema én – inderdaad – drums. Een voorbode wat komen zou.
Achteraf had Schulze een kleine ’stunt’ uitgehaald. Bij het zoeken naar nieuwe effectapparatuur was hij gestuit op een nieuwe phaser. Hij paste die meteen toe op de ARP Odyssey. Wat bleek? Als je het album mono afspeelde, toen kon dat nog, verdween het geluid van de ARP Odyssey helemaal, opgelost in de ruimte. Het puzzelde hem enorm, totdat iemand die oplossing gaf: ‘Well dude, you have precisely made a phase rotation of 90 degrees!” Het was aanleiding voor een speciale vermelding op de eerste hoes: “With mono you can listen to a special effect.” Wat dat was, werd wijselijk in het midden gelaten…

Met ‘Timewind’ en ‘Moondawn’ komen we bij Schulze’s meest populaire albums, albums die hem op de Europese muziekkaart zetten en de basis vormde voor met nu de “Berlijnse School”, genoemd wordt.
‘Timewind’ (1975) met twee lange tracks, ‘Bayreuth Return’ en ‘Wahnfried 1883’, is Schulze’s ode aan Richard Wagner, vandaar de namen ook. Hij kreeg het voor elkaar om de ongekende lengte van meer dan een half uur op één lp-kant te krijgen. Dat was nog niet eerder vertoond. Hij nam de twee tracks in zijn thuis-studio live op, zonder er achteraf iets mee te doen. Dat betekende dat als er iets fout zou gaan hij opnieuw moest beginnen. Een enerverende aanpak, maar Schulze was hier in zijn element. Voor het eerst maakte hij gebruik van een eenvoudige sequencer, de Synthanorma. Een sequencer is, simpel gezegd, een elektronisch gestuurd apparaat, waarmee je motiefjes, sequencen herhaald kan afspelen. Snelheid en geluiden zijn te manipuleren, maar ook kun je de sequenties tijdens het afspelen aanpassen. De sequencer neemt op deze opname de ‘taak’ van de drummer over en vormt de basis voor het andere geluidsspel. Naast de synthesizers die Schulze al had, heeft hij nu ook een Elka String Ensemble, een apparaat waarmee je viool (strings)-achtige klanken kan genereren. Let wel, al die apparaten zijn nog in de beginfase en daardoor monofoon, dat wil zeggen één noot tegelijk afspeelbaar. Polyfoon – meer noten tegelijk dus – zou pas later mogelijk zijn. Met dit album probeerde Schulze tijdloze muziek te maken, vandaar de naam ook. De muziek neemt je mee op een lange reis en dan speelt tijd geen rol meer inderdaad. Het album begint met wind, zachte synthesizerklanken en al heel snel valt de sequencer in. Na enige tijd verdwijnt de sequencer uit het geluidsspectrum om met wat wind zachtjes weer terug te keren. ‘Wahnfried 1883’ is een stuk rustiger, sommige mensen vinden hier het begin van de “new age”-muziek, maar daar wilde Schulze niets van weten.
De prachtige hoes is opnieuw van Amann. Dit album werd wereldwijd uitgebracht door Virgin Records, behalve in Duitsland, daar werd het door Brain verkocht. De verkopen werden aangewakkerd door twee zaken, het was lange tijd Schulze’s enige album dat in Amerika op de markt te koop was én het kreeg in Frankrijk de “Grand Prix du Disque”, uitgereikt door L’Académie Charles Cros. Die prijs is te vergelijken met een Edison hier, of een Grammy in Amerika. Schulze was er trots op. Bij de uitreiking stond hij zomaar naast een andere winnaar, Olivier Messiaen. Messiaen is in de wereld van de elektronische muziek een grootheid. Het gevolg van het winnen van de prijs is dat het album in elke bibliotheek en school aanwezig moet zijn. Dat stuwt de verkopen wel op. Met het geld kon Schulze zijn eerste Moog Synthesizer, die grote, the big one, kopen en zijn volgend album in een echte studio opnemen.
Het succes bracht hem ook aan de tournees, maar daarbij legde hij het accent vooral op Europa. Schulze en zijn toenmalig manager/publicist Klaus D. Mueller dachten dat het met de kwetsbare apparatuur en het wat ‘wilde’ publiek in Amerika beter was om deze ‘Europese’ muziek in Europa te houden. Gekscherend spraken Tangerine Dream’s voorganger Edgar Froese en Schulze dan ook af dan Amerika voor Tangerine Dream was en Europa voor Schulze.

Voor ‘Moondawn’ (1976) was er door de verkopen van ‘Timewind’ meer geld en dat uitte zich in twee zaken: Schulze had dus de Big Moog synthesizer gekocht én hij kon voor het eerst een album opnemen in een professionele studio. The Big Moog is een synthesizer bestaande uit modulaire elementen, kasten, die middels snoeren/patches aan elkaar gekoppeld kunnen worden. De mogelijkheden zijn enorm, bovendien is er een sequencer ingebouwd.
Vanwege de Moog en de studio, Panne-Paulsen in Frankfurt, heeft ‘Moondanw’ een ‘big sound’. Er waren zelfs mensen die Schulze vroegen of hij het album in Amerika had opgenomen. Bijzonder is dan wel weer dat hij op dit album een drummer inzet. Schulze kende Harald Grosskopf (1949- /drums) al van de periode bij Ohr, maar nu had Grosskopf Schulze benaderd; hij had ‘Picture Music’ gehoord en het leek hem geweldig om op een album van Schulze drums te spelen. Schulze stond altijd open voor dit soort verzoeken of zijpaadjes. Grosskopf kwam naar de studio en bleek een goede, menselijke tegenspeler voor de mechanische en onverbiddelijke sequencer. Grosskopf heeft een lichte drumstijl, waarbij hij veel bekkens gebruikt. Die stijl past perfect bij de ruimtelijke, sfeervolle muziek van Schulze. Grosskopf bleef dan ook nog tot 1980 drummer bij verschillende albums en concerten van Schulze.
“Moondawn’ werd, net als ‘Timewind’ in korte tijd opgenomen, één nachtelijke sessie was genoeg. ‘Floating’ lijkt te beginnen met een gebed, Schulze neemt de tijd het nummer op te bouwen en na een minuut of zes begint de sequencer, samen met de drums van Grosskopf, te lopen. In het tweede deel geeft Schulze een lange solo en bouwt het nummer toe naar een climax. Na 27 minuten wordt de muziek langzaam weggedraaid. Lp-kant twee, ‘Mindphaser’ begint net als de meeste kanten twee bij Schulze met heel rustige muziek. Halverwege is er een flinke ommekeer met vooral orgel en drums en wordt de sequencer soms in kleine thema’s aangezet. Schulze had inmiddels ontdekt dat de ‘violin’-knop op het Farfisa-orgel meer klinkt als een vrouwenstem. Het geluid sprak hem enorm aan en is dan ook regelmatig op zijn albums te horen.
Net als ‘Timewind’ was ‘Moondawn’ een hit in Frankrijk. ‘Floating’ blijkt bij de Schulze-fans al jaren een van de meest populaire nummers, het komt steevast in de fan-top5.
De hoes is dit keer niet van Amann, maar is een foto van de Italiaanse concert-fotograaf Guido Harari. Er zijn verschillende hoezen in omloop, maar de roodbruine met de ronde foto voorop is het meest gangbaar. Dit is ook het album waarop Schulze ons laat weten dat hij met zijn muziek probeert “ein liebes Wort zu sagen”. Dat lukte aardig goed, want ondanks alle machines is de muziek van Schulze warm, menselijk.

Dat laatste hielp misschien wel bij zijn volgende album, de soundtrack voor een pornofilm, ‘Body Love’ (1977). De nieuwe muziek van Schulze en Tangerine Dream was niet aan dovemans oren gericht, filmregisseurs hadden al snel door dat deze muziek ideaal was bij films. Zo werd Schulze benaderd door Manfred Menz. Schulze maakte de muziek bij de film Barracuda (1978), maar die soundtrack is nooit uitgebracht. De film was namelijk niet zo popular: “muddled attempt at ecological horror” (allmovie) en “a cheap cash-in, phony special effects, and lack of focus on the film's title monsters” (Popcorn). Eigenlijk gewoon een B-film, a cheap monster movie. Zappa had hem zeker geweldig gevonden.
De tweede poging was die voor de muziek van een film van Lasse Braun. Braun bleek ‘Timewind’ en ‘Moondawn’ al gebruikt te hebben bij zijn “working soundtrack”. Andere muziek bleek niet te werken en uiteindelijk vroeg Braun of Schulze niet de muziek wilde maken. Schulze ging met toenmalig vriendin Blanche naar Braun, bekeek de film en vond hem niet zo slecht. Er was weinig dialoog, dus kon hij zich gewoon uitleven op de muziek. Braun: “Just give me the music, one and a half hour worth and I’ll put the music to the movie.” Schulze ging aan de slag en leverde een aantal tracks af. Drie daarvan kwam terecht op ‘Body Love’ (1978): ‘Stardancer’, ‘Blanche’ en ‘P.T.O.’. De muziek bleek sterker dan de film: “Probably the most HEARD adult film of all time.” (IMDb). Of, zoals Schulze horde van liefhebbers: “I’ll go to the cinema to watch a porn movie because I want to listen to Schulze’s music.” Kortom: “Finally they had a really good excuse…” Sterker nog, bij sommige bioscopen stond de naam ‘Klaus Schulze’ een stuk groter afgebeeld dan de naam van de film. Wat niet iedereen wist, in Nederland deden we mee met de film. Alles speelde zich af in kasteel Groeneveld, Baarn. Of de verhuurders dat wisten?
Welbeschouwd is ’Body Love’ ‘gewoon’ een vervolg op de muziek waar Schulze mee bezig was met opnieuw present drummer Harald Grosskopf. En, inderdaad, de muziek is heel typisch Schulze met lange stukken, sfeervolle muziek, subtiele drums, aangename sequenties en soms een pittig stuk met solo. Het album verkocht uitstekend, misschien ook wel omdat bij de eerste versies wat filmshots, ja, met bloot volk, op de wat goedkope aandoende hoes te zien was. Later is een mooiere, meer gestileerde hoes ingezet, omdat die filmbeelden te veel afleidde van de muziek. Overigens werd het album uitgebracht door Metronome, omdat Schulze dan alweer weg was bij Virgin Records.

Klaus Schulze was inmiddels op een heel ander pad. Na samenwerkingen met The Far East Family Band en het GO-project, een samengestelde band van gerenommeerde musici, had hij een contract getekend bij zijn favoriete platenlabel: Island. Favoriet, omdat al zijn jeugdidolen op dat label zaten. Helaas liep het allemaal niet lekker, Schulze’s Engelse manager verdiende meer aan het contract dan Schulze en het kostte een vermogen om van de man af te komen. Schulze’s eerste album voor Island bleek te abstract en dat leidde tot een hoop onbegrip en gedoe. Jammer voor Island, maar desondanks hebben ze wel een van de mooiste Schulze-albums op hun label staan: ‘Mirage’ (1977). Het album werd in Duitsland overigens uitgebracht door Brain.
‘Mirage’ heeft als ondertitel “Eine elektronische Winterlandschaft” en is opgedragen aan Schulze’s oudere broer Hans Dieter die kort daarvoor overleden was.
Tijdens de opnames was Hans Dieter al erg ziek en stervende, Schulze nam de somberheid mee zijn muziek in. Dat geeft ‘Mirage’ met op de achtergrond de naderende dood een winters, koud en compromisloos karakter. Het is een verstild album, je voelt de winterse kou over een verstild landschap. Hier geen drums, wel sequencers, betoverend als je er voor openstaat, tijdloos. ‘Mirage’ heeft twee lange tracks van elk bijna een half uur: ‘Velvet Voyage’ en ‘Crystal Lake’. In 2017 werd ter gelegenheid van de veertigste verjaardag een speciale, geremasterde editie uitgebracht, niet met dozenvol, maar eenvoudig, één cd.
Schulze had bij het opnemen van dit album inmiddels een uitgebreider assortiment apparatuur, dat is te lezen in het boekje bij de cd.
‘Mirage’ verkocht opnieuw goed, het is een van de favoriete albums van veel liefhebbers van Schulze’s muziek. Island vond het een moeilijk album, maar stak veel moeite (lees geld) in een promotiecampagne. Zo was de presentatie in het London Planetarium. Het typische, bolvormige gebouw leek ideaal voor de winterreis. Schulze’s foto op de voorkant van het album bleek er een die jarenlang meekon.
Echter, zoals gezegd, Island had moeite met het album en vroeg of Schulze niet een album kon maken in de stijl van ‘Body Love’…

Dat kon. Schulze wilde geen gedoe met zijn favoriete label en stemde in met de vraag. Hij nam het bijna letterlijk - zijn typische humor - en leverde een ‘Body Love vol. 2’ af. Schulze maakte een andere mix van ‘Stardancer’ en noemde die ‘Stardancer II”. Met Grosskopf nam hij wat andere tracks op: ’Nowhere- Now Here’ en ‘Moogetique’. Ze hadden beide niets met de film te maken, het album had dus net zo goed ‘Moogetique’ kunnen heetten. De hoes heeft ook al niets met de film te maken, al suggereren de naakte dames in kunstlicht van wel. Maar die dames kwamen uit een heel andere fotoshoot.
De langste track ‘Nowhere – Now Here’ heeft een sterk pulserend ritme dat je meteen het nummer intrekt. Na een tijd zet Schulze een Mini Moog-solo in, zo’n solo die lijkt op een gitaarsolo in een stijl die tot zijn signatuur-solo’s zou worden. Halverwege gaat hij in de versnelling en volgt solo nummer twee. ‘Stardancer II’ kennen we, dit is een iets andere versie dus. ‘Moogetique’ is opnieuw een meer, abstract, experimenteel werk en lijkt in zekere zin meer op de aanpak op ‘Mirage’.
Na dit album hield het op bij Island Records en werden de albums alleen nog uitgegeven door Brain (of afgeleide labels) maar dan wel breed en niet zoals eerder alleen in Duitsland.

Schulze’s tiende album heet simpelweg ‘X’. Romeins voor tien. ‘X’ komt uit in september 1978 en is een dubbel-lp. Het is het jaar waarin Punk heerst, alle oude muziek op de helling gaat en iedereen even zijn of haar muzikale pad kwijt is. Zo niet Schulze die gewoon doorgaat met de muziek die hem aan het hart ligt. Bovendien had hij met zijn en Tangerine Dream’s eerste albums al Punk gemaakt: “wij wisten toen ook niets en konden nauwelijks onze instrumenten bespelen”. ‘X’ bestaat uit (dan) ouderwets lange tracks, zo tegen het half uur met lange, uitgesponnen thema’s. Harald Grosskopf is opnieuw van de partij, maar nu ook Wolfgang Tiepold (?/cello, pseudoniem: Leon Ives), B. Dragic (vioolsolo) en een respectievelijk klein (deel van het Orchester des Hessischen Rundfunks) en groot (orkest van jonge, Belgische muzikanten onder leiding van Tiepold) strijkersensemble. Dit keer hoefde Schulze geen genoegen te nemen met een tape van een warming-up, zoals bij zijn eerste album.
Schulze tiende album is gewijd aan voor hem belangrijke/interessante mensen: Friedrich Nietzsche (filosoof), Georg Trakl (dichter), Frank Herbert (schrijver van o.a. Dune), Friedemann Bach (oudste zoon van Johann Sebastian Bach), Ludwig II Von Bayern (Koning van Beieren en beschermheer van Wagner) en Heinrich von Kleist (schrijver, dichter). De zes muzikale biografieën voor ‘X’ dragen dan ook de namen van deze mensen. Op de lp duurt ‘Georg Trakl’ slechts iets meer dan vijf minuten, op de cd-versies is de volledige compositie (26:04 min.) opgenomen. Daarmee wordt die van Herbert het kortst (10:51 min.) en is die van Von Kleist met bijna een half uur het langst. Grosskopf is te horen op Nietzsche, Trakl, Herbert en Bach, Tiepold op Bach en Von Kleist, het kleine ensemble op Von Bayern en het grote ensemble alleen op de later toegevoegde bonustrack: ‘Objet d’Louis’. Die laatste is een live-opname van Von Bayern, opgenomen en uitgezonden voor en door de Belgische radio.
Met ‘X’ gaat Schulze verder op het door hem ingeslagen pad, maar verrijkt de muziek met die van echte instrumenten, waardoor er een organisch geheel ontstaat. Daarmee is hij zo ongeveer de enige en in ieder geval heel anders dan zijn collage-synthetiseurs. Het geluid van een cello blijkt heel goed bij dat van zijn synthesizers te passen en dat geldt zeker voor dat van de strijkers. Voor mensen die Schulze volgden/volgen niets nieuws, want hij gebruikte de strijkers al op zijn eerste twee albums. Alleen zijn ze hier veel beter opgenomen en zijn de partijen van tevoren uitgeschreven. Schulze kreeg daarbij hulp van Tiepold die naast cellospeler ook componist en dirigent is.
Het dubbelalbum ging vergezeld van een fotoboek, met enkele partituren en twee essays. een van Schulze en een van zijn publicist K.D. Mueller.
‘X’ blijkt, ondanks het roeien tegen de toenmalige tijdgeest in, in de loop der jaren een populair album. Daarmee is duidelijk dat Schulze met zijn muziek een eigen wereld gecreëerd heeft, een wereld waar modeverschijnselen geen invloed op hebben.

Dat Schulze gek was op de boeken van Frank Herbert en met name ‘Dune’ werd al duidelijk bij ‘Cyborg’ en ‘X’. Het meerdelige epos was zo ongeveer Schulze’s ‘bijbel’. Hij las de boeken meermaals en wilde er ‘iets’ meer mee. Dat uitte zich in ‘Dune’ (1979).
Parallel aan het maken van een nieuw album had Schulze een eigen platenlabel opgezet: ‘IC Records’. IC staat voor “Innovative communication”. Schulze bracht daarop albums uit van gelijkgestemde geesten, waaronder Baffo Banfi, Robert Schroeder en Vincent Crane. Onder zijn alter ego Richard Wahnfried bracht hij er zelf een uit in samenwerking met Arthur Brown: ‘Time Actor’ (1979). Brown is natuurlijkbekend van diens Crazy World en de hit ‘Fire’ (1968). Op het podium had hij dan een helm op met een echte krans van vuur. Brown bleek in het ‘echte leven’ een heel rustig iemand die nog nooit van Schulze gehoord had, maar best met hem wilde optreden/een album maken. De stem van Brown beviel Schulze goed, daarom vroeg hij hem ook op zijn nieuwe album ‘Dune’. Schulze had een klein deel van een tekst geschreven en vroeg aan Brown die op zijn manier voor te dragen. Die deed dat natuurlijk met verve. Daarbij werd er volop geïmproviseerd en stukken tekst toegevoegd. Voor ‘Dune’ was Wolfgang Tiepold wederom aanwezig, maar Grosskopf afwezig, Schulze vond echte drums nu gedateerd en koos bewust voor de sequencer. ‘Dune’ heeft, bijna als vanouds, twee lange tracks: ‘Dune’ en ‘Shadows of Ignorance’. Op de laatste is Brown te horen. ‘Dune’ klinkt als een sci-fi nummers, niet van deze wereld, abstract en vooral een scala aan klangfarben. Geen sequencer hier te horen. ‘Shadows of Ignorance’ is met de stem van Brown totaal anders. Hier wel sequenties, ze klinken zelfs behoorlijk op de voorgrond, cello-geluiden en de voordracht van Brown. De futuristische hoesafbeelding is van Schulze zelf, het is een opname uit de science fictionfilm Solaris met daarover heen naam en tekst geprojecteerd.

Het twaalfde album is een live-album. Het is tevens het laatste analoge album voordat Schulze een compleet digitale periode ingaat (198-1994). Dat deel van het verhaal komt in de (hopelijk nabije) toekomst.
Schulze trad vaak op, soms te vaak vond hij zelf. Concerten waren energie vretend, omdat hij live nooit van tevoren wist wat hij ging spelen. Hier geen dagelijkse herhaling van succesnummers, maar elke dag wat anders, wat nieuws. Soms kwamen er bekende thema’s langs, dat wel, maar de uitwerking kon totaal anders worden. Hij maakt het zichzelf niet altijd makkelijk en daardoor kon een solo bijvoorbeeld helemaal uit de hand lopen of ontsporen. Daarbij was het geluid, zeker in de beginjaren, live moeilijk te sturen, viel regelmatig een machine uit of raakte ontstemd door temperatuurswisselingen. Maar toch, hij deed het maar wel. In 1979 ging Schulze met Tiepold en Brown in wisselende samenstellingen op tournee. Dat was niet gemakkelijk, want Brown had zo zijn eigenaardigheden. Zo wilde hij altijd kip eten voor een concert. Een keer genoot hij daar zo van dat hij het hele concert vergat… Enkele opnames uit de tournee, Amsterdam en Parijs, kwamen terecht op ‘...Live...’ (1980), net als een opname uit Berlijn (1976). Schulze was, zoals gezegd, niet van live-albums. Maar na het horen van gemaakte tapes op zijn tapedecks vond hij enkele opnames toch wel goed. Dat resulteerde dus in zijn als eerste en enige aangekondigde live-album: “This is my first and last live album, a survey. My music and I leave to other directions.” Dat werd dus het digitale pad. Door de samenstelling keert Harald Grosskopf even terug, hij speelt op het nummer uit 1976: ‘Sense’. Omdat vroeger maximaal een half uur per plaatkant geperst kon worden kregen we dat half uur. Bij de cd-versies kwam het origineel, 51 minuten, op het album. Heerlijk. Beetje in stijl met het werk van ‘Body Love’. Arthur Brown was aanwezig in Amsterdam, hem horen we op ’Dymagic’. Tiepold horen we hier helaas niet, maar in zowel ‘Bellistique’ als ‘Heart’ valt genoeg te beleven. ‘Bellistique’ heeft meteen een aangenaam pittig sequencerritme waaroverheen Schulze zijn solo’s plakt. ‘Heart’ begint rustig, maar qua geluid, het klinkt wat harder, cleaner, krijgen we al een voorproefje van wat er in de nabije toekomst komen zou met ‘Dig It’ (1980), de dood van de analoge apparaten. De dubbel-lp ging vergezeld van een massa foto’s in de beschermhoezen en als extra zat er een poster bij. Iedereen blij.

Eind van de analoge periode, tenminste voor nu. Het live-album is daarmee een mooi punt om het eerste deel van het verhaal af te sluiten. We kijken terug op een periode waarbij Schulze alles zo ongeveer zelf moest uitvinden en uitzoeken en van primitieve thuisopnames komt tot studio-opnames met een prachtig vol geluid. Al doende vond hij zijn eigen weg, zijn eigen stem en werd daarmee een grootheid op zijn gebied. Zonder Schulze geen Jean Michel Jarre of wie dan ook op synthesizergebied, daarmee is hij zonder enige twijfel inderdaad “the godfather of techno”. Schulze maakt vanaf het begin gebruik van steeds geavanceerdere elektronica, maar hoe raar ook, zijn muziek is ondanks dat menselijk en warm. Misschien door de sympathieke persoon erachter? Hij schreef het zelf al: “Musik, das ist der Versuch jemandem ein liebes wort zu sagen.”

 
tekst: Paul Lemmens, mei 2022
plaatjes: © Ohr/Brain/Virgin/Metronome/Island/SPV/MIG