![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
King Crimson Karmozijnen Feniks |
||
---|---|---|
Velen zien King Crimson als het begin van de progressieve rockmuziek. Er was niet eerder muziek zoals deze band die liet horen. Daarna eigenlijk ook niet… King Crimson maakte tal van personeelswisselingen mee, ging door diepe dalen, stopte regelmatig, maar leefde steeds weer op onder het ‘regiem’ van ‘The Vicar’. De aanvankelijk stille man in de hoek bleek uiteindelijk de Koning zelf. Officieel maakte de band tot nu toe dertien studioalbums. Daar bleef het niet bij. Als ik dit schrijf loopt het aantal richting de driehonderd. Waar te beginnen? Dit verhaal biedt een overzicht en is - geheel in stijl - een 21e Eeuwse Gids in het land waar de Karmozijnen Koning al meer dan vijftig jaar heerst.
De geboorteplek ligt in Bournemouth, Engeland rond augustus 1967. In
Bournemouth woont de familie Giles en daarmee de twee broers Giles, Michael
(1942- /drums) en Peter (1944- /basgitaar). Beide broers speelde in de band
Trendsetter Ltd., maar waren zoekende. Ze zochten nog een organist die
tevens kon zingen. Robert Fripp (1948- /gitaar, keyboards) die nog nooit
orgel had gespeeld maar best redelijk gitaar speelde, leek het wel wat. Ze
oefenden samen, namen tapes op en na enige weken vroeg Fripp of hij nu in de
groep zat. Michael antwoordde hem: “Well let’s not be in too great hurry to
commit ourselves to each other.” Na de zomer trok het drietal naar Londen.
Daar zat elke platenmaatschappij te springen om nieuw talent en na het horen
van de tapes kregen ze dan ook een contract bij Decca’s ‘progressieve
sublabel ‘Deram’. De band werd simpelweg: Giles, Giles & Fripp genoemd. In
1968 verscheen een eerste single: ‘One in a Million/Newly-weds’. Die werd
nauwelijks gedraaid en omdat de groep niet live speelde was het snel voorbij
met de single. In november 1968 is Giles, Giles & Fripp ter ziele om bijna naadloos over
te gaan in King Crimson. De roerige jaren ’68 bieden een goede voedingsbodem
voor de door Sinfield bedachte naam. De naam van een koning in een land vol
onrust en protesten die niet vies is van bloedbaden. Hoezo politiek beladen? ‘In the Court of the Crimson King’, het eerste album, werd in oktober
1968 uitgebracht. Als de muziek al niet indrukwekkend was, was het de
opvallende hoes van Barry Godber wel. De roze-paarse tekening van een van
schrik vertrokken gezicht met grote mond en neusgaten is hoe dan ook een
enorme ogenvanger (eyecatcher). Een icoon in het land van platenhoezen.
Ondanks het feit dat er geen naam of titel op staat meteen herkenbaar.
Fripp: “Peter brought this painting in and the band loved it. The face on
the outside is the Schizoid Man, and on the inside it's the Crimson King. If
you cover the smiling face, the eyes reveal an incredible sadness. What can
one add? It reflects the music.” Die droevigheid was wellicht die van Godber
zelf? Een paar maanden na het maken van de hoes overleed die aan een
hartaanval. Na enkele tournees door Europa en Amerika kwam de Koning in zwaar weer. Zowel McDonald als Giles verlieten King Crimson. Als reden daarvoor werd aangegeven dat de muzikale inzichten nogal verschilden. Fripp: “When I read interviews with old bandmates, they suggested that the difficulty lies with me. And I agree with that.” McDonald’s en Giles’ visie was te horen op ‘McDonald and Giles’ (1970). De twee heren met armen om hun toenmalige vriendinnen kijken blij op de hoes in infraroodsetting. Het zou een vervolg kunnen zijn op het pad van de koning, maar dit album klinkt daarvoor te vriendelijk. De harde hand van de koning die bloed wil zien ontbreekt. Eigenlijk is het een album in trio-setting met broer Peter op bas. Steve Winwood (piano op een track) en Michael Blakesley (trombone op een track) zijn te gast. Het is het enige album onder de naam van dit duo. Voor de liefhebbers van een oude stijl King Crimson is het een ‘must’, maar voor het ‘echte’ werk moet je toch bij ‘In the Wake of Poseidon’ zijn. Er moest nog een tweede album komen, maar met twee vertrekkende leden was dat lastig. Het werd nog lastiger toen Greg Lake gevraagd werd voor de nieuw op te richten groep van Keith Emerson. Die twee heren konden het goed met elkaar vinden en de vraag lag voor de hand. Onder de naam Emerson, Lake en Palmer, of kortweg ELP, zouden die hun weg naar roem vinden. Fripp was nu in zijn eentje en daarmee de Koning zelf. Stiekem was hij dat al, want in de afgelopen periode was hij steeds duidelijker naar voren getreden als woordvoerder en stuurman. Hij had bij het vertrek van McDonald en Giles geopperd om zelf te vertrekken, maar die vonden Fripp ook al meer King Crimson dan zijzelf. Fripp wist Lake nog wel te strikken voor de zangpartij voor het tweede
album. Lake kreeg daarvoor een aparte beloning, namelijk de PA (de
geluidsinstallatie) van de band. Gordon Haskell (1946- /basgitaar, gitaar,
zang), een oude schoolvriend van Fripp, werd zijn vervanger, al zou hij voor
dit album maar op één track te horen zijn. Even was overwogen om Elton John
te vragen als zanger, maar dat idee werd snel losgelaten. Beide Giles-broers
keerden terug, maar nu als gastmuzikant. Ex-Circus Mel Collins (1946-
/saxen, fluiten) werd de tijdelijk ‘blazer’. Keith Tippett (1947-2020/piano,
componist) werd door Fripp niet alleen gevraagd als gastmuzikant, maar ook
als permanent lid. Tippett, een echte en vrije jazzman vond één band iets te
beperkt. Wel drukte hij een flink stempel op het geluid van King Crimson.
Sinfield kreeg een grotere rol als tekstschrijver, maar legde zich ook toe
op het spelen van de synthesizer. Door al het gerommel rondom het tweede album hadden Fripp en diens
rechterhand Sinfield de scepter steviger in handen genomen. Dat had gevolgen
voor het derde album, dat ze samen schreven, zonder inmenging van Haskell,
McCulloch en Collins. Zowel Fripp als Sinfield hadden wel door dat ze niet
nog een album in dezelfde stijl konden/moesten maken en zochten naar nieuwe
wegen en een (iets) ander geluid. Het gevolg is dat op ‘Lizard’ (1970) een
reeks gastmusici aantreden: Keith Tippett (pianowatervallen), Marc Charig
(bugel), Robin Miller (hobo, Engelse hoorn), Nick Evans (trombone). Een dan
nog niet opvallende gast, maar met terugwerkende kracht wel, is zanger Jon
Anderson op ‘Prince Rupert Awakes’. Anderson zou wereldberoemd worden in de
band ‘Yes’. Zijn stem horen op een album van King Crimson is nu een wat
verwarrende. Het grote publiek moest waarschijnlijk wennen aan de vrijere versie van
King Crimson, het album kwam slechts tot een negenentwintigste plek in de
Engelse albumlijst. Fripp was zelf onder de critici te vinden en vond het
album lange tijd “unlistenable”. Fripp: ”I’m unable to recommend that anyone
part with their hardearned pay for this one, unless they want to take it to
parties and play it at unwelcome guests.” Nadat Steve Wilson een remix had
gedaan voor de veertigste verjaardag veranderde hij zijn mening:
“Nevertheless, some strange characters in the listening community liked,
even developed passion for Lizard… Now I can hear why… For the first time I
have heard music in the music.” Ondanks dat zat deze groep alsnog in de studio om het vierde album te
maken. Ze zaten er niet alleen, ook Paulina Lucas (sopraan), Robin Miller
(hobo), Mark Charig (bugel), Harry Miller (contrabas) en ‘natuurlijk’ Keith
Tippett (alom aanwezige piano). Duidelijker dan eerder duiken de verschillen tussen Sinfield en Fripp hier op. Sinfield die wat zachter is en Fripp die duidelijk een hardere aanpak heeft. Sinfield die houdt van gearrangeerde jazz en een handvol strijkers (‘Prelude, Songs of the Gulls’) en Fripp die aanvalt met een Mellotronorkaan in ‘Sailor’s Tale’. Je hoort het verschil. Dat kan best goed samengaan en een goede spanningsboog opleveren en daarmee een goed album. Maar de spanning liep te hoog op. Na een tournee vroeg Fripp aan Sinfield te vertrekken. Zijn vertrek betekende letterlijk het einde van de ‘eerste versie’ van King Crimson. Als er al een vervolg was, dan was alles anders. Fripp nam het heft sterk in handen. Zo sterk dat hij eigenlijk op de solotoer ging. Bijdragen van andere ‘bandleden’ werden afgewezen, omdat Fripp ze benedenmaats vond en ook iets teveel ‘rhythm and blues’. King Crimson had zo zijn eigen (hoge) standaard en hij zag zichzelf als de incarnatie van de koning. Je snapt al wat er komt: iedereen stapt op. Einde King Crimson. Wat Sinfield qua sound in gedachte had is te horen op zijn enige soloalbum ‘Still’ (1973). De ‘Miles Davis/Gil Evans’-invloed, die al enigszins te horen was op ‘Islands’ is hier nog groter. Ondanks de inzet van een horde onbekende en bekende muzikanten, waaronder Crimson-alumni Collins, Burrell, en Greg Lake is het een onevenwichtig album. Met ‘Still’ wordt duidelijk dat Sinfield Fripp’s agressie nodig had om zijn ideeën te kanaliseren en uit te werken. Island Records hield de King Crimsonfans ondertussen ‘rustig’ met
‘Earthbound’ (1972). ‘Earthbound’ is een matig album, dat geldt zowel voor
muziek als het belabberde geluid. Alsof je naar een bootleg zit te
luisteren. Live werden Crimson-tracks langer met meer ruimte voor
improvisaties en soli. Het nog niet op een album voorkomende ‘Groon’ met
ruim een kwartier op de klok is daarvan het voorbeeld. Het was ook de enige
reden om dit in een zwarte hoes gehulde album te kopen. Ondanks de
verbeteringen in audiotechniek in de afgelopen jaren is in die reden nog
geen verandering gekomen. Op het album zijn naast Fripp, Burrell, Collins en
Wallace te horen. Wat je misschien ook nog kan horen zijn
synthesizergeluiden van een VCS3, bespeeld door livetechnicus Hunter
McDonald. Dank Hunter. Tijd voor iets nieuws. Nu Fripp de koning was geworden kon hij zelf bepalen hoe en wat en dat deed hij ook. Los daarvan vind ik het moedig van hem om na zoveel tegenslagen alsnog door te gaan, maar van tegenslag word je sterker, toch? Fripp: “King Crimson are going to change quite completely.” Oude vriend en dorpsgenoot John Wetton (1949-2017/bas, zang) was al eerder gevraagd, maar nu iets met meer nadruk. Fripp had een goede en stevige bassist nodig voor de muziek die hij wilde maken. Ditmaal zei Wetton ja. Fripp had ook een stevige én flexibele drummer nodig. Zijn keus was verrassend, want hij vroeg Yes-drummer Bill Bruford (1949- /drums, percussie). Yes was op dat moment populair en men had niet verwacht dat Bruford zou opstappen. Bruford zag King Crimson echter van een ‘hogere orde’ en een band waar hij nog wat kon leren. Dat zou meer dan waar worden. Onverwacht kreeg hij een bijzonder percussiemaatje: Jamie Muir (?/percussie, kunstenaar), wiens visie was “in the wilds of uncertainty”. Muir had een freejazz/experimentele muziekachtergrond en in Brufords optiek bijna anarchistische aanpak. De laatste toevoeging was David Cross (1949- /viool, altviool, keyboards, fluit). Cross speelde in een folkband The Ring, maar nadat Fripp hem gehoord had vroeg hij of Cross niet in King Crimson wilde spelen. Daarbij had Fripp wellicht die andere violisten in het achterhoofd, Jean-Luc Ponty, Jerry Goodman (Flock) en Papa John Creach (Jefferson Airplane). Omdat Sinfield weg was, was er een nieuwe tekstschrijver nodig. Wetton kende Richard Palmer-James (1947- /gitaar, schrijver) al van vroeger en had met hem in diverse bands gespeeld. Palmer-James was overigens een van de oprichters van Supertramp, maar na het eerste album had hij die weer verlaten. De koning is dood, leve de koning! Met dit gezelschap begon een nieuwe
periode van King Crimson, met als eerste album: ‘Lark’s Tongues in Aspic’
(1973). De titel kwam van Muir. Kijkend naar de tracks zie je dat er een
componistencombinatie is ontstaan van Fripp en Wetton, maar ook dat ditmaal
anderen hun bijdragen mogen leveren. Het album begint met Afrikaanse
aandoende klanken die overgaan in klassiek. Maar de dreiging hangt al in de
lucht. Wetton zet in met fuzzbas en als Bruford, Muir en Fripp inzetten heb
je het idee dat je met een metalband te maken hebt. Dat was de agressieve
kant die Fripp op wilde gaan. De rest van het album word je heen en weer
geslingerd tussen alle stijlen en deze aanpak. Het is King Crimson, maar dan
een veel dynamischere en complexere versie. Behalve het vertrek van Muir veranderde er nu eens een keer niets aan de
bezetting. ‘Starless and Bible Black’ (1974) is daardoor het logische
vervolg op ‘Lark’s Tongues in Aspic’. Ondanks de titel zit het album verpakt
in een behoorlijke lichte hoes met dit keer wel naam en titel op de
voorzijde. Opvallend aan ‘Starless and Bible Black’ is dat het een mix is
van vooral live- en wat studiomateriaal. ‘Lament’ en ‘The Great Deceiver’
komen uit de studio, de rest is live, maar dan wel weer behandeld in de
studio om het geluid goed te krijgen. Zo zijn sommige tracks, als
bijvoorbeeld ’The Mincer’ live-improvisaties, waarbij in de studio de
zangpartij werd toegevoegd. Een groot deel van de opnames vond plaats in Het
Concertgebouw, Amsterdam. Een van die magische concerten die je zo af en toe
als band meemaakt en dat ondanks het feit dat een Mellotron het begaf. In de
studio is dat goed te herstellen. Vreemd genoeg werd alle applaus
verwijderd, daarmee de livesetting ontkennend. Blijkbaar moest dit als een
studioalbum overkomen. Twee King Crimson albums met bijna dezelfde band kan natuurlijk niet, dat
is niet in de lijn der historie. Cross die zich in het geluidsgeweld
verloren voelde trok zich meer en meer terug en stapte uiteindelijk uit de
band, daarmee de groep tot trio reducerend. In deze setting maakte de band
‘Red’ (1974). ‘Red’ is in mijn optiek het meest agressieve album van King
Crimson. In 2001 noemde Q magazine het als een van de "50 Heaviest Albums of
All Time”. Wat een geweld daar boven komt drijven is ongekend. De
ritmesectie was sowieso al een dynamische, maar Fripp gooit hier als zijn
frustraties eruit. Fripp zit rond dit album in een persoonlijke crisis. Hij
is teleurgesteld in de hele muziekbusiness en het verloop van de carrière
van de Koning. Hij zoekt zijn zielenheil bij George Gurdjieff, een
spirituele leider en componist. Gurdjieff leert dat mensen in een soort van
‘slaapwandelend’ door het leven gaan, maar dat hij ze door zijn benadering
kan verheffen tot een hogere staat van bewustzijn, daardoor het menselijk
potentieel volledig benuttend. Fripp omschreef zijn ervaring met de
leermeester alsof "the top of my head blew off, my ego went. For a period of
three to six months, it was impossible for me to function.” Omdat hij zich
in deze fase meer terugtrok in het opnameproces kwam dat in handen van
Wetton en Bruford. Die wisten precies wat ze wilden: “We wanted the music to
be as present as possible, inescapable to the listener, and indeed, at times
Red can feel intensely claustrophobic.” Missie geslaagd zou ik zeggen. Het laatste album uit de tweede regeerperiode van King Crimson is ‘USA’
(1975), een livealbum, waarvan het grootste gedeelte was opgenomen in
Ashbury park, New Jersey. Wat niet op de hoes stond was dat sommige
vioolpartijen van Cross nauwelijks te horen waren en in de studio zijn
‘overgedaan’ door Eddie Jobson en vervolgens ingedubd. Het lijkt Zappa wel.
Er waren nog meer behandelingen om alles op één lp te krijgen. Pas later,
vanaf de ‘dertigste verjaardag editie’ wordt het gegeven concert completer.
‘USA’ begint met: ‘Walk on…No Pussyfooting’. Het zijn de klanken van ‘The
Heavenly Music Corporation’, een compositie afkomstig van een samenwerking
van Fripp met Brian Eno die resulteerde in het ‘ambient’-achtige album ‘No
Pussyfooting’ (1973). De koning trok zich terug in zijn paleis en liet weinig meer horen. De doorns groeiden om de muren heen, maar de Koning werd niet vergeten. Sterker nog, soms ontsnapte hij uit het achterdeurtje om kleine projectjes te doen, zoals een samenwerking met Peter Gabriel en Daryl Hall, een kortstondige met David Bowie (Low, Heroes), enkele gitaardingen en een new-wave-achtige band (The League of Gentlemen) en het uitbrengen van een soloalbum: ‘Exposure’ (1979). Over die laatste is elders op de LemonTree meer te lezen. Na zeven magere jaren begon het in 1981 het te tintelen bij de Koning. Daarom nodigde hij enkele mensen uit voor een nieuw op te richten band. De eerste was makkelijk: Bill Bruford. Daarna volgde ex-Zappa, ex-Talking Heads Adrian Belew (1949- /gitaar). Voor het eerst had Fripp daarmee een tweede gitarist naast zich. De basplek was lastiger. Bruford had ervaring met zijn eigen voormalig bandlid Jeff Berlin, maar Fripp vond die ‘te druk’. Om een goede te vinden hield Fripp audities, maar daaruit kwam geen geschikte bassist. Later liep hij Tony Levin (1946- /bas, stick) letterlijk tegen het lijf om hem meteen in te lijven. De nieuwe band werd ‘Discipline’ genoemd. Er vonden oefeningen en ‘probeerconcerten’ plaats. Die bevielen goed, erg goed zelfs. Het oude gevoel was zelfs terug. Fripp in zijn auto op weg naar huis, luisterend naar de opnames: “The presence of King Crimson was sitting next to me…” De koning stofte zijn kroon af, klopte zijn karmozijnen mantel uit en proclameerde in oktober 1981: “Discipline gaat verder als King Crimson”. Leve de koning! Driewerf hoera! Dat driewerf is hier toepasselijk. Met dit kwartet werden drie albums
opgenomen en nog wel in Stijl-stijl: een rode, een blauwe en een gele:
‘Discipline’ (1981), ‘Beat’ (1982) en ‘Three of a Perfect Pair’ (1984). De
heringetrede King Crimson laat zich beluisteren als een jaren vijftig band
die verdwaald is in Afrika, strand op Bali en als kinderen zo blij is met
het nieuwe elektronische speelgoed. Wat minder plastisch; de ‘drive’ van de
oude versie is er nog steeds, maar in de muziek zijn structuren te ontdekken
van Afrikaanse ritmes, complexe laagjes in Gamelanstijl en literaire
invloeden uit de jaren vijftig van schrijvers/reizigers als Paul Bowles en
Jack Kerouac. Aan de ene kant rust en devotie aan de andere kant een nerveus
onderzoeken. Iedereen in deze band heeft de beschikking over de nodige
elektronica, zelfs Bruford. Fripp maakt veelvuldig gebruikt van zijn
uitvinding ‘Frippertronics’. Opgenomen gitaargeluiden worden middels twee
spoelenrecorders herhaald of vertraagd. Hij leende de uitvinding van Brian
Eno en gebruikte die al voor hun albums ‘No Pussyfooting’ en ‘Evening Star’.
Belew heeft de gitaar ondergeschikt gemaakt aan zijn wil en kan er allerlei
geluiden mee reproduceren, zoals bijvoorbeeld een Afrikaanse olifant. Tony
Levin speelt met veel verve de Chapman Stick. Een stick lijkt op de hals van
een gitaar of basgitaar en heeft acht, tien of twaalf snaren, waarbij de
dikkere, de bassnaren, in het midden liggen. Je tikt met de toppen van je
vingers tegen de snaren. Met twee handen en tien vingers kun je veel en snel
spelen, vergelijkbaar met een pianist bijvoorbeeld. Dat gold minder voor ‘Beat’ met zijn lange, snelle teksten. Jack Kerouac
typte in staccato onafgebroken teksten op behangrollen die hij in zijn
typmachine had gevoerd. Bijna letterlijk de ‘beat’ vertolkt in ritmisch
tikkend. Belew bewerkte de lange teksten van Kerouac boek ‘’On the road’
voor enkele ‘songs’. Nou ja, songs, eigenlijk zijn het meer voordrachten of
zelfs te vangen onder de noemer ‘Sprechgesäng’. In de titels komen we tegen
‘Neal and Jack and Me’ (Neal Cassady en Jack Kerouac), ‘The Howler’,
gebaseerd op het boek ‘Howl’ van Allen Ginsberg en daar is Paul Bowles ook
weer met ‘Sartori in Tanger’. Een album over reizen, eenzaamheid en ‘de weg
kwijt zijn’, letterlijk en figuurlijk. Belew was soms ook zijn weg kwijt.
Hij had moeite met zijn rol als belangrijkste zanger en tekstschrijver.
Belew: “Beat was the most awful record-making experience of my life and one
I would never choose to repeat.” “Three of a Perfect Pair was wrung out of us”, vertelde Bruford na
afloop. Fripp ziet met de aanpak van ‘makkelijk’ zijn band anders
ontwikkelen dan verwacht en volgens zijn eigen normen voldoet dat niet.
Bruford had het al aan zien komen: “Fripp was sitting in a barely lit corner
of the stage, staring unflinchingly at a spot on the floor. The big sign
that might as well have been hung around his neck saying ‘I wish I wasn’t
here’ became uncreasingly frustrating.” Daarom onttroonde Fripp de Koning
opnieuw, hing zijn kroon aan de kapstok en zijn mantel in de kast. Tijd voor
bezinning en terugkeer naar het kasteel. Daar houdt hij zich lange tijd
bezig met soundscapes, Fripp’s versie van ambient muziek. Soms geeft hij
masterclasses of treedt hij op met een groep gitaristen: ‘The league of
Crafty Guitarists’. Zes jaar later, in 1990, bezoekt Belew de kasteelheer en vraagt belet:
“Of het niet mogelijk is de band te activeren?” De Koning biedt aan over het
verzoek na te denken, maar een antwoord laat lang op zich wachten. Maar langzamerhand komt de kriebel weer op en kreeg Fripp een visie, die van een ‘dubbel trio’. Fripp is al een tijd en zonder enige twijfel de leider van de groep en kan in die zin doen wat hij wil. Bruford noemde hem “a part Joseph Stalin, a part Mahatma Ghandi and one part Marquis de Sade.” Fripp relativeert die visie enigszins: “My own response to King Crimson is one of quiet terror.” Zes mensen dus nu, verdeeld in drietalen. In het eerste trio: Belew, Levin en Bruford en in het tweede hijzelf met Trey Gunn (1960- /stick, gitaar) en Pat Mastelotto (1955- /drums, percussie). Hoe die twee keer drie klinkt is te horen op ‘Vrooom’ (1994), een verlengde single-cd met zeven tracks. Het is de herkenbare sound van de vorige editie van King Crimson, met songs als ‘Sex, Sleep, Eat, Drink, Dream’ en ‘One Time’ met de herkenbare vocalen van Belew. Het is ook meer richting soundscapes. Dat geldt zowel voor harde geluiden als het gitaar/Stick-spel. ‘Vrooom’ rijdt weliswaar snel weg, maar weet nog niet precies welke richting op. Dat wordt ietsje duidelijker op de officiële ‘bootleg’ ‘B’Boom’ (1995). Het is een verslag van een live-concert, opgenomen in Buenos Aires, Argentinië. Op het menu staat vooral werk van de laatste drie Crimson-albums, maar tussendoor blijkt er ook ruimte voor ‘klassiekers ’als ‘Red’, ‘The Talking Drum’ en ‘Lark’s Tongues in Aspic’. Al met al lijkt het erop dat de Koning hier verder gaat waar hij eerder is opgehouden. ‘Thrak’ (1995) gaat door op de door ‘Vrooom’ ingeslagen weg. Sterker nog, op ‘Thrak’ staan enkele tracks van ‘Vrooom’, maar dan weer net even anders. Fripp: "The meaning of THRAK ... the first one is: a sudden and precise impact moving from direction and commitment in service of an aim ... The second definition is: 117 guitars almost hitting the same chord simultaneously. So, the album THRAK, what is it? 56 minutes and 37 seconds of songs and music about love, dying, redemption and mature guys who get erections." Het leven in een notendop. Het album deed het vooral goed omdat het ‘trendy’ bleek. Andere populaire musici op dat moment, zoals Kurt Cobain (Nirvana) en de band Tool gaven aan dat King Crimson hun belangrijkste inspiratiebron was. Sommigen vonden dat King Crimson her en der leek op The Red Hot Chili Peppers… King Crimson staat/stond altijd bekend om zijn live-improvisaties, lange
stukken soms waarin de diverse bandleden zoekende zijn naar vormen, klanken,
structuren. Ingebed in songstructuren lijken ze enigszins ondergeschikt,
maar gebundeld blijkt de kracht ervan. Dat maakt ‘THRaKaTTak’ (1996) een
echte ontdekkingsreis. Maar tevens een reis die niet voor iedereen is
weggelegd, want het is een pittige. Dat wist de Koning ook, want op sommige
uitvoeringen was een waarschuwingssticker geplakt: "Warning!!! This
recording contains explicit live instrumental improvisation and a poster".
Al met al vond ik ‘THRaKaTTak’ boeiender dan ‘Thrak’. Verwende oren… Een goede ontwikkeling is de voorwaartse, maar ondanks alle inzet leek de Thrak-aanpak er een van bestendiging. Bij de repetities voor nieuwe werk dreven de verschillende visies naar boven. Bruford dreigde met opstappen, maar deed dat uiteindelijk niet. Een werkbare vorm werd gevonden in het opknippen van de twee keer drie vorm onder de naam ‘ProjeKcts’. Het bood de mogelijkheid om in kleine, wisselende samenstelling concerten te geven met een hoog improvisatiegehalte. Na afloop, bij terugkeer in het Kasteel (ik doe maar even mee met die ‘K’-gekkigheid) konden de ervaringen geëvalueerd worden en vervolgens vertaald naar een nieuwe richting. Klinkt goed toch? Vier verschillende ‘ProjeKcts’ gingen op pad en kwamen in Amerika, Japan en Engeland. Heftig materiaal, ondansbaar, geluidserupties zonder melodie, kortom, niet voor de kleinzieligen van aard. Hoe die verschillende projeKten te keer gaan is te horen op: ‘The Deception of the Thrush (a beginner’s guide to ProjeKcts)’ (1999). Voor de gevorderde luisteraar is de vier cd-box ‘The ProjeKcts’. De vier cd’s laten elk één van de diverse ProjeKcts horen. De voorkant is wat verwarrend precies dezelfde als die van ‘The Deception of the Thrush’. Al met al maakte het de weg van de Koning een grillige en lastig te volgen. Hoe dan ook, aan het eind van het projeKt-experiment verliet Bruford alsnog de band om zich meer op de jazz te richten. Tony Levin vertrok niet veel later wegens verplichtingen als sessiemuzikant. Zes min twee is vier en daarmee zijn we terug bij het ‘ouderwetse’ kwartet. Met dien verstande, dat Fripp nu de enige Engelsman in zijn band is. Kan een Koning licht laten schijnen? Zeker wel natuurlijk, mits hij de goede voorzieningen heeft. Met ‘The ConstruKction of Light’ doet hij eerder een duistere poging dan iets om die naam waar te maken. ‘The ConstruKction of Light’ (2000) is niet alleen in zwart gehuld, het is een muzikaal moeilijk te grijpen album. Het geluid is anders, koud, hard, alsof de winter is ingedaald in het koninkrijk. Bijzonder opvallend is de terugkeer van ‘Lark’s Tongues in Aspic’, maar nu deel vier. Leunt men op oude successen? Indertijd maakte het op mij weinig indruk, maar na al die ProjeKcts was King Crimson bij mij een beetje buiten mijn vizier verdwenen. Het oude vuur en drive van de band leek meer op een waakvlam, ondanks de suggestie van muzikale spierkracht. Fripp zelf was er ook niet blij mee: “It doesn't convey the power of the music, to a greater extent than any of the studio albums." Later schreef hij in zijn dagboek: “Crimson records usually make some attempt to engage the audience, this one makes none. It is utterly without compromise and people will hate it.” Natuurlijk had Fripp gelijk. Die ‘haat’ werd snel minder in 2019 met ‘The ReconstruKction of Light’. Het album kreeg een ‘extreme make over’, nieuwe mixen en zelfs allemaal nieuwe drumpartijen door Mastelotto. Een deel van het origineel was kwijt (?) en moest opnieuw samengesteld worden. Voor het eerst hoorde ik licht in de voorheen zo duistere muziek. Het album bleek veel beter dan ik me kon herinneren. Maar dat heeft toch echt te maken met de nieuwe aanpak, wat een verschil! Omdat het een reconstructie was kreeg het album een nieuwe, prachtige hoes met een kunstwerk van P.J. Crook. Crook is geen onbekende in de wereld van de Koning, haar werk sierde al eerder hoezen. De viermansband ondernam flink wat tournees om de recente albums onder het gehoor van het volk te brengen. Live koos men bewust voor een mix van songs, ambient, experimenteel en wat klassiekers. De sfeer en setting werd wat luchtiger. De ontspanning keerde terug en de soms zo verkrampte aanpak werd losser. Het publiek werd zelfs onverwachts getrakteerd op David Bowie’s ‘Heroes’, een bekende song met Fripp’s gitaarsolo en ‘Tomorrow Never Knows’ van The Beatles. Het is allemaal te horen op een reeks live-albums die na de tournees volgden, zoals ‘Heavy ConstruKction’ (2000), een 3cd-set. In 2001 verscheen in gelimiteerde oplage en te koop bij concerten: ‘Level
Five’ met daarop drie nieuwe studiostukken: ‘Dangerous Curves, ‘Level Five’
en ‘Virtuous Circle’ én een aantal livetracks: ‘The Construkction of Light’,
ProjeKct Two's ‘Deception of the Thrush’, gevolgd door een minuut stilte en
een toegift in de vorm van "ProjeKct 12th and X’. . Fripp: ‘Level Five deals
with the remorseless progression of circumstances and repercussions on a
general basis…” Het lijkt het antwoord van een politicus en roept meer
vragen op dan hij antwoord geeft. Een jaar later, 2002, volgde een tweede cd-single: ‘Happy With What You
Have to Be Happy With’. Behalve de vrolijke titel en het Tv-kijkende
echtpaar valt meteen op de akoestische (!) track ‘Eyes Wide Open’. De andere
tracks zijn zo verschillend dat het nog op probeersels lijkt; schetsen van
vooral Belew. Opnieuw duikt hier een liveversie op van wat je al bijna de
signatuurtrack van King Crimson kan noemen: ‘Larks' Tongues in Aspic, Part
IV’. Ondanks het wat schetsmatige karkater is het een aangenaam in het
gehoor liggend cd’tje. Wat doet iemand die alles al heeft? Het volk werd even zoet gehouden met ‘EleKtriK (Live in Japan 2003)’. Het is een album in de schier oneindige reeks ‘The King Crimson Collector’s Club’, maar door de vormgeving en opzet dan eigenlijk ook weer niet en past daarom beter bij de reguliere reeks dan de verzamelwoedereeks. Vanaf 1998 is DGM begonnen met het uitbrengen van concertverslagen onder de noemer ‘Club’ en/of ‘Collector’s Club’. Al die uitgaven vertroebelen het zicht op de kern, de reeks van ‘slechts’ dertien studioalbums en een handvol ‘reguliere’ livealbums. Het verhaal van King Crimson is al ingewikkeld genoeg, laat staan al die inmiddels tientallen uitgaven uit het concertcircuit. Vooral de onophoudelijk stroom maakt een mens moedeloos. Misschien leuk als je er ooit bij geweest bent, maar voor het gros minder interessant. Datzelfde geldt voor de aanpak van DGM’s boxen. Zo is ‘In the Court of the Crimson King’ in 2009 uitgebracht in een 10cd+26DVD-box (!). Dat zou je eventueel nog interessant kunnen vinden, maar datzelfde principe geldt ook voor alle andere albums. En daar blijft het niet bij, er zijn tourboxen (‘The Elements’) en nog weer gevonden ‘interessante’ zaken in de reeks ‘Mr. Stormy’s Monday Selection’. Er komt geen einde meer aan. Help! Terug naar de kern dan maar. Vier jaar na de geloofsbelijdenis had de Koning opnieuw de kracht gevonden om een volgende stap te zetten. Het laatste kwartet werd aangevuld met een nieuwe drummer, Gavin Harrison (1963- /drums, percussie). Harrison speelde in Porcupine Tree en wordt gezien als een ‘power house’. Met dit viertal trok Fripp in 2008 diverse landen door onder het motto ‘40th Anniversary Tour’. Vanwege dat motto werd er niets nieuws gecomponeerd, maar alleen oud werk van stal gehaald. Het beviel de inmiddels zestigjarige man wel. Drukte van eenieder verhinderde even een vervolg. Ondanks aandringen van Belew, met zelfs het voorstellen van een soort reünie van leden uit de beginperiode, liet Fripp in 2010 weten dat King Crimson ‘uitgezet’ was. Dit keer duurde het ‘uit’ niet lang. Hoe ouder je wordt hoe meer haast je krijgt toch? In de zomer van 2013 landde in de paleistuin een zevenkoppig monster. De Koning spoedde zich naar buiten om het dier onder bedwang te krijgen. Fripp kondigde in september aan dat een nieuwe versie van de band op tournee zou gaan, een versie bestaande uit zeven personen maar liefst. Als reden voor de plotselinge terugkeer gaf hij tal van redenen, waaronder “I was becoming too happy”. Hm. Er zijn wat verrassingen in de nieuwe groep. Terug is Tony Levin. Gebleven zijn Mastelotto en Harrison. Belew is er dan juist weer niet meer bij, in zijn plaats staat Jakko Jakszyk (1958- /gitaar, zang). Er waren enkele meningsverschillen met Belew. Zijn songs zouden voorlopig live niet gespeeld worden. Even het roddelcircuit in hier: Jakszyk is getrouwd met fotomodel Amanda Giles. Je voelt hem al aankomen. Zij is de dochter van Michael Giles, de eerste drummer van King Crimson. Passend in dit kader is de terugkeer in de band van oudgediende Mel Collins. Nog een verrassing, er is een derde(!) drummer aangetrokken: Bill Rieflin (1960-2020). De bijzondere groep kreeg al gauw een bijnaam: "The Seven-Headed Beast". Het zevenkoppige monster was er vooral een uit het verleden,
hersenspinsels van weleer. De nieuwe line-up van King Crimson speelde dan
ook vooral oud werk. De band deed een uitgebreide tournee door Noord Amerika
en bracht daarvan een samenvatting uit op ‘Live at the Orpheum’, Los Angeles
(2015). Een prachtige set, waarbij het oude werk opgefrist lijkt. De drie
drummers voegen daadwerkelijk wat toe aan de muziek en het is een genot om
de band zo te horen. De live-opstelling is sowieso een bijzondere, met de
drie drummers vooraan op het podium en op een verhoging daarachter Collins,
Levin, Jakszyk en Fripp, die laatste – zoals altijd – zittend op zijn kruk. Nadat deze versie van King Crimson ‘Heroes’ op single had uitgebracht
kreeg de bij het nummer opgenomen video de nominatie én de prijs voor ‘Video
of the Year’ (Progressive Music Awards). De meningsverschillen met Belew
waren inmiddels opgelost en hij werd, op papier alleen, toegevoegd aan de
groep: "It means I may be back in the band in the future at some point. It
leaves the door open for Crimson to evolve as necessary." De deur staat wel
open, maar blijft op een kiertje. Belew is tot nu toe niet gesignaleerd
rondom de band. Rieflin is nog wel te horen op een reeks albums die in de periode voor
zijn overlijden uitkwamen. Er is een aantal opvallenden bij, zoals ‘Radical
Action (To Unseat The Hold Of Monkey Mind)’ (2016) Dat is een 3cd en 2dvd en
1Blu-ray box met 36-pagina’s tellend boekje in twee zogenaamde digipaks.
Mooi gedaan. Dat geldt ook voor de opbouw met op cd1: ‘Mainly Metal’, cd2:
‘Easy Money Shots’ en cd3: ‘Crimson Classics’. Muziek opgenomen op diverse
plekken en landen. De box biedt een goed overzicht van wat deze band kan. En
dat is niet misselijk. ‘Live in Vienna’ (2017), een 3cd-box zonder Rieflin en ‘Meltdown, Live in
Mexico (2018) mét, ook een 3cd-box, met extra Blu-ray zijn voorlopig de
laatste uitgaven van het zevenkoppig monster. Dan heb je ook wat in huis.
‘Live in Vienna’ speelt zich voor het grootste deel af in Wenen, maar er
zijn ook tracks uit Kopenhagen, Rome, Milaan, Barcelona, Marseille, Florence
en Antwerpen. Ach, het ding moet een naam hebben tenslotte. Mexico speelt
zich echt af in Mexico, het Teatro Metropolitan, Mexico City, in een reeks
concerten van 14 tot 19 juli 2017. Voor de duidelijkheid krijgen we nog een
boodschap mee: “The presentation of audience applause, at the top and tail
of performances, is intentional; and in accordance with King Crimson
practice on live recordings. RF.” Je bezighouden met King Crimson is niets minder dan je storten in een jungle, gewapend met kapmes. Met slechts dertien studioalbums, maar in 2020 met aantal releases dat inmiddels op is gelopen tot voorbij de tweehonderdtachtig! Is het lastig uitvinden wat nu wel of niet de moeite waard is. Gelukkig snappen ze dat zelfs ook, daarom zijn er al sinds jaar en dag ‘gidsen’, een soort ‘King Crimson for dummies’ waaronder: ‘The compact King Crimson’ (1986), ‘The Young Persons’ Guide to King Crimson’ (1999), ‘The 21st Century Guide to King Crimson’(2005) en de al weer achterhaalde ‘The Beginner’s Guide to the King Crimson Collector’s Club’ (2000). Voor fans is er ‘The Great Deceiver’ (1992) met vier cd’s live-opnamen uit de periode 1973-1974. Mijn bescheiden advies is: ‘gewoon’ met de dertien studioalbums te beginnen, daarna kunnen de sluizen eventueel open. Na ruim vijftig jaar regeren heeft de Karmozijnen Koning zijn rijk danig uitgebreid en komt ondanks zijn leeftijd vaker dan ooit uit zijn kasteel. De onderdanen zijn trouw, de mederegenten kundig. Daarmee is hij populairder dan ooit. Regeren is vooruit zien, maar je soms ook even terugtrekken en de boel de boel laten. Het gaat allemaal op voor King Crimson. De band die zo anders was dat het opviel, vijftig jaar later zijn ze dat nog steeds. Er waren nogal wat reïncarnaties voor nodig, maar elke keer weer rees de band als een feniks uit de as van de vorige. Elke keer weer een stukje beter. Ik ben benieuwd hoe lang King Crimson nog gaat genieten van de laatste ‘editie’. De ‘vicar’, zoals de bijnaam van Fripp al een tijd is, is met zijn vierenzeventig jaar op leeftijd. Maar zolang hij zich nog jong voelt kan er veel. Fripp: “Hopefully, this KC will increasingly be heard and seen for what it is. And it is remarkable. The best band I’ve been in, musically, personally, professionally.” Laat de Karmozijnen Koning maar schuiven… |
||
tekst: Paul Lemmens, juli 2020 plaatjes: © Discipline Global Mobile/DGM Live/Deram/Voiceprint citaten: Uncut Ultimate Guide 2019 |