![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
Joni
Mitchell: 1975-1980 Joni's jazz |
||
---|---|---|
Eind jaren zeventig had Mitchell genoeg van de vaste songstructuren en helde steeds meer over naar jazz, maar ook daarin zette ze grote stappen. Mitchell werkte met musici uit Weather Report, maar ook ‘jazzcats’ als Herbie Hancock en Pat Metheny. Heel bijzonder is haar album ‘Mingus’, het laatste album van (jazz-)basgigant Charles Mingus. Lees het verhaal over de jazz-periode van Joni Mitchell met de vier albums die aanvankelijk niet zo gewaardeerd werden, maar inmiddels stuk voor stuk als haar beste werk gezien worden. Roberta Joan ‘Joni’ Anderson (1943- /zang, gitaar, piano) wordt
geboren in Fort Macleod, Alberta, Canada. Haar moeder, Myrtle
McKee was lerares, haar vader, William Anderson, vlieginstructeur
in de Royal Canadian Air Force. Gedurende de Tweede Wereldoorlog
verhuisde de familie vaak, maar aan het eind vestigden zij zich
uiteindelijk in Sasketoon, Saskatchewan. Vader werd daar
kruidenier. Toen ze negen jaar was kreeg Joni Anderson polio en
lag lang in het ziekenhuis. Een moeilijke en vervelende periode
waarin haar ouders haar nauwelijks opzochten. Blijkbaar was ze
niet het gemakkelijkste kind, maar werd ook veel aan zichzelf
overgelaten. Uit frustratie begon ze vanaf haar negende al te
roken (!) en dat zou ze stug blijven doen, pakjes per dag. School
ging niet heel best, dus na haar ziekte wilde Anderson alleen maar
met creatieve dingen bezig zijn, schilderen, dansen, zingen,
muziek maken. Er was één leerkracht, Arthur Kratzmann, die
Anderson wat beter begreep en haar stimuleerde gedichten te
schrijven. Op haar eerste album, ‘Song to a Seagull’ wordt hij dan
ook bedankt. Uiteindelijk hield ze op met de middelbare school en
hing rond met een groep mensen die het ook wel gehad hadden met de
maatschappij. Omdat die groep langzaam opschoof richting de
criminele kant, verliet ze die en begon uit verveling meer
aandacht te geven aan muziek. Country was populair en het liefst
wilde ze gitaar spelen. Dat was misschien een te grote vraag,
daarom kreeg ze van moeder een Ukelele. Daar zitten ook snaren op
tenslotte. Later kon ze zelf een gitaar kopen en leerde zichzelf
het werk aan van Pete Seeger. Door de polio had ze minder kracht
in haar linker hand en kon ze moeilijk de snaren op de frets van
de gitaar drukken. De oplossing was simpel, de spanning van de
snaren verlagen. Daardoor wordt de gitaar anders gestemd, maar het
werkte wel voor haar. Er zit hier een merkwaardige parallel met
die van Tony Iommi van Black Sabbath, andere reden, zelfde
oplossing. Misschien hadden die twee eens samen moeten spelen… Tussendoor was Anderson wel blijven optreden. Eenmaal bevrijd van de opleiding koos ze nu helemaal voor muziek. Ze vond een baantje in een koffiehuis in Calgary. Voor vijftien dollar per week zong ze daar voor allerlei gelegenheden, maar haar baan gaf Anderson te weinig voldoening. Daarop besloot ze naar Toronto te reizen om daar als folk-singer aan het werk te gaan. Tijdens die, toen driedaagse, reis schreef ze haar eerste echte song, ‘Day After Day’. Eenmaal in Toronto bleek dat Anderson, om te kunnen spelen in
bepaalde - de grotere - folk-clubs, een flink bedrag moest betalen
een de Muziekvakbond. Dat geld had ze niet. Dus regelde ze
noodgedwongen zelf optredens, bijvoorbeeld in kerken en
bijeenkomsten van de YMCA. Met en baantje op de afdeling
vrouwenkleren in een warenhuis en straatoptredens kon ze de huur
net betalen. Ze had echter niet gerekend op de ‘wetten van de
folk’: alleen de auteurs van een song mochten die spelen en
uitvoeren, de rest kon en mocht dat absoluut niet. Rare wereld. De
oplossing ligt meteen voor de hand: je eigen nummers schrijven. Na de gebeurtenis hierboven begon Anderson, zo vertelde ze later in interviews, pas echt te schrijven. Het waren vooral persoonlijke verhalen of zaken die haar raakten. Met vriendin Vicky Taylor kan ze dan alsnog spelen in een folkclub. Daar ontmoet ze Charles Scott ‘Chuck’ Michell. Mitchell is zowel onder de indruk van haar als Anderson’s spel en vertelt haar dat hij haar een vaste baan kan aanbieden als singer-songwriter in koffiehuizen in de Verenigde Staten. Het tweetal verlaat daarom Canada en begint samen op te treden. In juni 1965 trouwen ze. Anderson’s naam wordt dan Mitchell. Die naam houdt ze vervolgens aan, ook na de scheiding twee jaar later in 1967. Joni Mitchell, zoals ze nu heet, blijft na de scheiding optreden
in Amerikaanse folk-clubs. Haar songs worden meer en meer ontdekt
en door anderen uitgevoerd. Op een dag liep David Crosby de club
waar ze toen speelde binnen. Hij wist niet wat hij hoorde en vroeg
of ze mee wilde gaan naar Los Angeles. Daar werd ze aan alle
vrienden en bekenden van Crosby voorgesteld en regelde Crosby een
manager, Elliot Roberts. Roberts kende David Geffen en beide heren
deden hun best Mitchell onder te brengen bij een
platenmaatschappij. Dat lukte bij Warner. Haar albums zouden
uitkomen op het sublabel, Reprise. Crosby overtuigde de mensen bij
Reprise ervan alleen Mitchell met haar gitaar op te nemen, zonder
er de bekende en dan populaire folksaus over te gooien. Zo werd
‘Song of the Seagull’ (1968) werd Mitchell’s eerste album. Mitchell’s vierde album, ‘Blue’ (1971) wordt zonder uitzondering
gezien als haar beste werk. Op ‘Blue’ zingt Mitchell met
prachtige, verhalende teksten over al haar levens- en recente
reiservaringen. ‘Blue’ werd een enorm succes. Mitchell: “I have,
on occasion, sacrificed myself and my own emotional makeup,
singing 'I'm selfish and I'm sad', for instance. We all suffer for
our loneliness, but at the time of Blue, our pop stars never
admitted these things. At that period of my life, I had no
personal defenses. I felt like a cellophane wrapper on a pack of
cigarettes. I felt like I had absolutely no secrets from the world
and I couldn't pretend in my life to be strong." En zo zijn we in grote stappen in Mitchell’s historie aangekomen
bij de ‘jazz-periode’. Die begon in 1975 met het album ‘The
Hissing of Summer Lawns’, het gesis in/van het van zomergras. Met
de vorige albums had Mitchell al voorzichtig een afslag genomen in
haar muzikale pad, een band, meer elektrisch gaan spelen,
uitgebreider instrumentarium. Nu liep ze stevig door op dat pad.
Ze liet de muziek vrijer, minder gestructureerd verlopen en
gebruikte, naast de L.A. Express, een grote hoeveelheid musici uit
de wereld van de jazz en de rock. Die combinatie gaf haar album
een wat jazzrock-achtig geluid, precies die verandering die haar
voor oren stond. Even een opsomming. Op het album hoor je: Victor
Feldman (elektrische piano, keyboards, vibrafoon en percussie),
Joe Sample (elektrische piano, keyboards), Jeff ‘Skunk’ Baxter
(elektrische gitaar), Larry Carlton (elektrische gitaar), Robben
Ford (elektrische gitaar), Chuck Findley (hoorn, trompet, cornet),
Bud Shank (saxen, fluit, basfluit), Max Bennett (bas), Wilton
Fielder (bas), John Guerin (drums), een stukje opname van The
Warrior Drums of Burundi, James Taylor, Graham Nash en David
Crosby (achtergrondzang). De arrangementen werden geschreven door
Dale Oehler. Als je een beetje bekend bent met de L.A.-scene en de
jazzwereld weet je dat Mitchell hier de topmusici uit de stad
heeft gevraagd. Na het album ging Mitchell op tournee, deed mee aan de ‘Rolling
Thunder Revue’, met daarin participerend Bob Dylan en Joan Baez.
Ook was ze present bij het afscheidsconcert van The Band, ‘The
Last Waltz. Op het nieuwe album, ‘Hejira’ (1976) is Pastorius dus van de baspartij, sterker nog, zijn specifieke en meteen herkenbare geluid domineert de klank van het album behoorlijk. De naam, ‘Hejira’, is een Arabisch woord en betekent zoveel als “uit elkaar gaan”. Daar wist Mitchell inmiddels alles van. De titeltrack gaat dan ook over het vastlopen van haar relatie met Guerin. “Amelia’ is het verhaal over pilote Amelia Earhardt, de eerste vrouw die over de Atlantische Oceaan vloog, maar bij een poging om de wereld te vliegen verdween. Na anderhalf jaar werd ze dood verklaard. ‘Song for Sharon’ gaat over een vrouw die moet kiezen tussen vrijheid en huwelijk. Het is het verhaal van een jeugdvriendin, die eigenlijk zangeres wilde worden, maar trouwde met een boer. Daarna wilde ze een goede boerin worden, maar werd uiteindelijk toch zangeres. Mitchell: "I suppose a lot of people could have written a lot of my other songs, but I feel the songs on Hejira could only have come from me." Op het album hoor je op verschillende plekken Chuck Findley en
Tom Scott (saxen), Abe Most (klarinet), Victor Feldman
(vibrafoon), Larry Carlton (elektrische gitaar), Max Bennett
(basgitaar), Jaco Pastorius (fretloze basgitaar), Chuck Domanico
(contrabas), John Guerin – drums en Bobbye Hall (percussie) en
Neil Young (harmonica op 'Furry Sings the Blues'). “Als je platencontract bijna afloopt kun je wel wat
experimenteren”, is het idee achter Mitchell’s eerste dubbel-lp:
‘Don Juan Wreckless Daughter’. Was Mitchell op de vorige twee
albums al behoorlijk van het oude folkpad gedwaald, nu zette ze
nog een stap verder. Ze vroeg of Pastorius de baspartijen weer
wilde doen, maar die bracht dit keer bijna de hele Weather Report
mee. Op de ‘roekeloze dochter’ horen we uit de band dan ook Wayne
Shorter (sopraansax), Alex Acuńa (percussie), Manolo Badrena
(percussie) en Don Elias (percussie). Even hierbij opmerkend dat
die nooit tegelijk in Weather Report speelden. Je hoort op
percussie ook Airto Moreira (Miles Davis en Return to Forever) en
verder toch nog John Guerin (drums), Larry Carlton (gitaar) en
Michel Colombier (piano). In de achtergrondzang hoor je: Chaka
Khan (!), Glenn Frey (The Eagles) en J.D. Souther (schreef songs
voor The Eagles en Linda Ronstadt o.a.). De orkestarrangementen
zijn van Michael Gibbs. Daarmee heeft Mitchell weer een aardig
stel topmusici over de vloer. Daarmee kom ik bij het vierde en meest bijzondere in de Jazz
& Mitchell-reeks. Nadat hij zelf ‘Paprika Plains’ gehoord had,
nam niemand minder dan jazzcoryfee, bassist, componist en
schreeuwer Charles Mingus (1922-1979) contact op met Mitchell.
“Hij zou graag een album met haar maken.” Mitchell ging naar
Mingus thuis om over het plan te spreken. Samen met diens vrouw
Sue kwam er van alles langs in het gesprek. Sommige van die
gesprekken zijn opgenomen en later in het album gemonteerd. Mingus
zat toen al in een rolstoel, hij had ALS. Hij wilde een soort
vierluik maken, maar dat vond Mitchell niets. Mingus had wel
nieuwe composities en die humde, neuriede hij haar voor. Eén
compositie moest er zeker op: ‘Goodbye Pork Pie Hat’. Dat deed
Mitchell, ze nam het nummer op en maakte er een eigen tekst bij. Door het album op te bouwen als een collage met ‘rap’ is het meer
geworden dan ‘zomaar’ een nieuw Mitchell-album. Het is in feite
niet alleen hét afscheidsalbum van Charles Mingus, maar ook een
tijdsdocument, waardig en stijlvol gedragen door de muzikanten die
meespelen. Stel je ook eens voor Mingus én Pastorius bij elkaar,
een wereld van basverschil, maar twee giganten op het basterrein.
En de gesprekken tussendoor, toch niet bepaald alledaags, maar
geweldig om Mingus’ stem te horen. Na ‘Mingus’ volgde een tournee, de eerste in drie jaar tijd, met
een kleine, grote band; klein in bezetting, groot in namen.
Natuurlijk Pastorius (basgitaar) met daarnaast: Pat Metheny
(gitaar), Lyle Mays (keyboards/uit de band van Metheny), Michael
Brecker (saxen) en Don Alias (drums, percussie). Speciale gasten,
The Persuasions, zongen “Why Do Fools Fall in Love’ en ‘Shadows
and Light’. Het spektakel werd uitgebracht op een dubbel-lp:
‘Shadows and Light’ (1980). Op het album hoor je het concert uit
de Santa Barabara Bowl, september 1979. Later werd het concert
uitgebracht op videoband, laserdisc en ook op DVD (2003). De
meeste cd-versies moeten het doen met een gedecimeerd concert, dat
vanwege zogenaamd plaatsgebrek op het schijfje. ‘Black Crow’,
‘Don’s solo’ en ‘The Man in Paris’ zijn verwijderd, maar eerlijk
gezegd heeft ook niet alles de DVD gehaald. Sommige cd, dubbele,
brengen het hele concert. Mitchells’ oude vriend David Geffen, was inmiddels een eigen platenlabel begonnen, Geffen Records, en zorgde ervoor dat Mitchell’s albums op dat label zouden verschijnen. Nieuw label, nieuwe stroming. Vanaf haar volgende album, ‘Wild Things Run Fast’ (1982) keerde Mitchell terug of ging, het is maar hoe je het ziet, richting gestructureerdere songs, pop songs. Eigenlijk had ze weer genoeg van de jazz en zocht iets nieuws. Er doen nog wel jazzcats mee, maar de teneur is anders. Het is het laatste album ook met Guerin, de voorlopig nieuwe drummer is een bekende in Zappaland: Vinnie Colaiuta. Wayne Shorter zou nog wel even blijven hangen, hij zou blijven terugkeren op Mitchell’s albums. Mitchell zou nog meer en ook prachtige albums maken, in 2002 trok
ze zich terug uit de muziekwereld, maar verraste eenieder met
‘Shine’ (2007). De vier jazzalbums van Mitchell raakten in de tijd, zoals gezegd,
meer en meer gewaardeerd en songs, composities werden door andere
musici opgepakt. Jazzzangeres Cassandra Wilson legde het zo uit:
"I didn‘t think about jazz when I started listening to Joni. I
think everything we‘ve produced in America is jazz…because we‘ve
learned how to improvise." Ik vrees dat dat niet voor iedereen in
Amerika geld, maar ten aanzien van Mitchell is het een gepaste
geste, want improviseren deed zij eigenlijk al vanaf het begin.
Dat gesis uit het zomergras, bleek slechts een spreekwoordelijke
slang, het was eigenlijk niets meer of minder dan het zich
ontwikkelende geluid van Joni’s jazz. |
||
tekst: Paul Lemmens, juni
2021 citaten: Joni Mitchell's biografie afbeeldingen: © Elektra/Asylum, Warner |