Hatfield and the North Scheren is saai |
||
---|---|---|
De groep bestond slechts twee-en-een-half jaar en maakte in die periode twee albums. Jaren later werd dat aantal verdubbeld. Hatfield and the North is een sympathieke band middenin het chaotische Canterbury-scene-web, hier lijkt van alles en iedereen samen te komen in een achtbaan van namen en bands. Lees het verhaal over Hatfield and the North, de groep die ons onder anderen liet weten dat monteur Stoke in bad ging, dat het verder allemaal niets uitmaakte en dat scheren saai is.
‘Hatfield and the North’ ontstaat ergens halverwege 1972. Een groep
vrienden maakt samen muziek, de broers Miller, Phil en Steve en Pip Pyle en
Richard Sinclair. Leuk natuurlijk, maar geschiedkundig stroomt daarmee een
heel stuk van de zogenaamde Canterbury-scene door deze band. Phil Miller
(1949-2017/gitaar) begon in 1966, samen met broer Steve Miller
(1943-1998/keyboards), Pip Pyle (1950-2006/drums) en Jack Monck (1950-
/basgitaar) de groep Delivery. Monck vertrekt om onder anderen samen te
werken met Syd Barett (Pink Floyd), Fred Frith en Chris Cutler en Geoff
Leigh (alle drie Henry Cow). Hij wordt vervangen door Roy Babbington (1940-
/basgitaar, contrabas). Babbington kennen we meer van Nucleus en Soft
Machine. Nog weer later komen saxofonist Lol Coxhill en zangeres Carol Ann
Grimes (1944- /zang, percussie) bij de band. Lol Coxhill (1932-2012/saxen,
fluit, etc.) speelde met talloze musici, maar een van de eerste albums die
hij maakte was met onze landgenoot Jasper van ’t Hof. Daarop fenikste Delivery met een wisselend aantal mensen, waaronder oud-leden, maar ook Laurie Allen (drums/bekend van Soft Machine) en Didier Malherbe (saxen/fluit/bekend van Gong). De groep deed een paar optredens en kwam opnieuw bij elkaar voor een BBC-sessie. Delivery bestaat dan uit de Millers, Lol Coxhill, Roy Babbington, Pip Pyle en als zanger Richard Sinclair. Daarna vertrok Steve Miller om iets met Lol Coxhill te gaan doen, Miller hield namelijk meer van improviseren dan vaste structuren. Het duo maakt twee albums: ‘Coxhill/Miller/Miller/Coxhill’ (1972) en ‘The Story So Far…”/”Oh Really” (1974). Beide geweldige albums, met veel bijzondere, mooie en experimentele muziek. Het tweede album is alleen al onvergetelijk vanwege de parodie op Tubular Bells: ‘Tubercular Balls’. Roy Babbington gaat vanuit Delivery richting Nucleus en vervolgens naar Soft Machine. In plaats van Steve Miller treedt nu Richard Sinclair’s broer, Dave (1947- /keyboards) toe. Dave is bekend van Caravan en Matching Mole. In deze setting werd de naam veranderd in Hatfield and the North en kreeg de groep een platencontract bij Virgin Records. De groep doet een optreden in Frankrijk voor het programma ‘Rockenstock’ met als special-guest-star Robert Wyatt. Weer terug in eigen land stapte Dave Sinclair op. Op de keyboardkruk neemt Dave Stewart plaats. Dave Stewart (1950- /keyboards) heeft dan al een kleine carričre achter
de rug. Begonnen op zenventienjarige leeftijd in Uriel, de band met daarin
Mont Campbell (basgitaar, zang), Steve Hillage (gitaar, zang) en Clive
Brooks (drums). Hillage vertrok naar de universiteit. Het resterende trio
werd omgedoopt tot Egg. Egg maakte in eerste instantie twee albums:
‘Egg’(1970) en ‘The Polite Force’ (1970). Er was echter genoeg opgenomen
voor een derde, en ondanks het feit dat de band niet meer bestond, werkte
men samen aan ‘The Civil Surface’ (1974). In 2007 volgde ‘The Metronomical
Society’, een zogenaamde ‘Egg Archive’-release. En daarmee zijn we dan beland bij de band waar dit verhaal over gaat: Hatfield and the North. De naam is ontleend aan een verkeersbord aan de M1, hier zou dat de A1 zijn. Het bord, het eerste dat je tegenkomt als je Londen verlaat, geeft de weg naar het noorden (the north) aan en die weg loopt via Hatfield. Het bord is te zien op de hoes van de verzamel-lp, ‘Afters’, het album dat Virgin Records in 1980 uitbracht. Inmiddels is de ‘roadsign’ verwijderd en staat er een ander bord met alleen nog een verwijzing naar ‘the north. Voor zover de geschiedenisles. Hatfield and the North repeteerde in de Seagull pub in Southall, West London. De pub werd gerund door Alistair en Roz, vrienden van Sinclair. Sinclair: “Alistair used to run a music club called ‘Blueys’, formerly ‘The Beehive’, which is where the Canterbury Scene started – Alistair knew The Wilde Flowers, The Soft Machine and all those people.” Alleen die zin al verklaart het ontstaan van een “family tree”. Het eerste optreden van Hatfield and the North is op 19 januari 1973 in de North London Polytechnic. Er was nog niet echt een hele set met Hatfield-materiaal, dus werd er werk gespeeld dat Phil Miller had gecomponeerd voor Matching Mole. In zekere zin zijn Matching Mole en Hatfield and the North muzikaal verwant, zowel qua bezetting als qua muzikale uitingen. Andere muziekstukken van de Hatfields toen kwamen uit de tijd van Delivery. Tegen het eind van de periode van Delivery was de muziek daar nogal veranderd van bluesrock richting jazzrock. Ook waren de nummers langer geworden en de maatsoorten complexer. Die muziek paste prima in de nieuwe band. Zowel Pyle als Sinclair brachten helemaal nieuw werk in, zoals ‘Shaving is Boring’ in een 5/8-maat en ‘Fol de Rol’. Die laatste is volgens Sinclair in feite een vingeroefening voor de gitaar, maar kan hypnotiserend werken. Robert Wyatt en Alfreda ‘Alfie’ Benge, Robert’s partner, schreven de tekst erbij. Al met al leverde deze mix een bijzonder scala aan muziek op, van jazz tot rock, met invloeden van klassiek, maar ook zeer harmonische en melodische songs, van The Shadows en Spike Jones, Monty Python aan de ene kant, via de jazz van John Coltrane en Soft Machine richting de klassiek van Igor Stravinsky en de polytonaliteit en theateraanpak van Frank Zappa aan de andere kant. Een geweldige en zeer aangename cocktail voor het open oor zo. Bij optredens werden de diverse nummers al improviserend flink uitgerekt. Net als bij Soft Machine speelde Hatfield non-stop. Pyle: “It was partly because of only having to confront the apathy of audiences twice a night – once you walk on, and again when you finish playing. It was something Soft Machine and Matching Mole did (for the same reason), and I thought it was a good idea. Daarnaast speelde de band, ook al net zoals Soft Machine, zo hard mogelijk. Sinclair: “The continual maximum volume we played at affectively put an end to audible audience participation – the only got to shout “rubbish” once, usually at the end of the set!” In het najaar van 1973 werd het eerste album opgenomen. Naast het kwartet werden wat gasten gevraagd: Geoff Leigh (saxen, fluit), Jeremy Baines (pixiephone) en Robert Wyatt (zang op Calyx). Gegronde geruchten geven aan dat Gong's saxofonist/fluitist Didier Malherbe een saxsolo geeft ('Rifferama'), maar dat wordt nergens vermeld. Daar bleef het niet bij, aanwezig waren ook The Northettes. Dat gepast genoemde dames-trio-koor bestond uit Amanda Parsons, Barbara Gaskin en Ann Rosenthal. Ze zijn te zien in de binnenhoes. Amanda Parsons was de vriendin van Stewart en zong samen met of zonder hem in talloze bands als Egg, Henry Cow, Slapp Happy, The Ottawa Music Company, Clearlight, Gilgamesh en National Health. Stewart en Gaskin hadden in 1981 een hit met de song ‘It’s My Party (…and I Cry If I Want To)’. Dat nummer was ook al een hit in 1963 in de uitvoering van Lesley Gore. Ann Rosenthal bewandelt ongeveer eenzelfde bandweg als Parsons. Barbara Gaskin was eerder zangeres van Spirogyra, de Britse progressieve rock/folk-band. Gaskin over hun bijdrage: “Dave posted me very neatly-written parts to learn. They weren’t difficult as such, but they didn’t really make musical sense on their own. The astonishing and hugely rewarding thing was to sing the parts over the backing tracks in the studio and then hear them all played back together. It created a beautiful, often breathtaking and I think genuinely original effect.” Dank Dave Stewart. ‘Hatfield and the North’, het album, wordt uitgebracht op 1 maart 1974. Er staan vijftien muziekstukken op het album, zeven op lp-kant A en acht dus op lp-kant B. Net als bij de concerten lopen ze in elkaar over, waardoor je luistert naar twee lange composities. Opvallend, naast alle invloeden hierboven, is dat soms iedereen tegelijkertijd lijkt te soleren of een gelijk aandeel heeft. Sinclair’s bas wordt, beetje in stijl met het spel van Soft Machine’s Hugh Hopper, vaak als solo-instrument gebruikt dan als begeleidende bas en dan heb ik het nog niet over dat lekkere, stevige geluid. Het album is tegelijkertijd sfeervol, intrigerend, warm, complex, afwisselend. Er valt genoeg te beleven en het is dan ook, kortom, een fantastisch album. Na de release ging Hatfield samen met Virgin-stalgenoot Kevin Coyne op tournee, met soms in het voorprogramma het improviserende duo Lol Coxhill/Steve Miller. Coxhill speelde dan weer her en der mee met de Hatfields. Scheidingen en andere wegen zijn soms niet zo scherp als ze in de muziekpers lijken… Om Hatfield and the North wat te promoten, al werd dat van tevoren al als een illusie gezien, werd een single opgenomen: ‘Let’s Eat (Real Soon)’/’Fitter Stoke Has a Bath’. Die werd in 1974 uitgebracht, maar behalve een oplettende fan werd die nauwelijks gekocht. Bij een van de cd-rereleases werd de single achter het album geplakt. ‘Let’s Eat’ komt verder niet voor op een album, ‘Fitter Stoke’ zou later op het tweede album weer in bad gaan. BIj de cd-rerelease van Esoteric (2020) staan twee tracks van Virgin's lp-smapler 'V' als bonus op de cd: 'Your Majesty is Like a Cream Donut', incorporating 'Oh What a Lonely Lifetime'. Hatfield and the North deed enkele tournees door Europa en door toedoen van landgenoot Henk Weltevreden meerdere concerten in Nederland. Weltevreden hielp ook bands als Matching Mole en Henry Cow aan concerten. Hij had een open oor en geest en bracht zo enig perspectief in de bands die het vanwege hun ‘vreemde muziek’ niet makkelijk hadden. De relatie met Hatfield was een bijzondere en Weltevreden had er veel voor over om de band te horen spelen. Stewart: “He remains to this day the only person in the world to have transported a Hammond to a gig on a bicycle!” Ergens tussendoor speelde Hatfield samen met Gilgamesh, de band van vriend Alan Gowen. Gowen had een compositie gemaakt voor een dubbel kwartet, beide bands dus. Het stuk duurde rond de 25 minuten en was geweldig om te spelen. Een deel ervan werd later in Hatfield’s repertoire opgenomen. De samenwerking bleek een goede voedingsbodem voor toekomstige samenwerkingen waarbij beide groepen in elkaar overgingen. Maar daarover later meer. In januari en februari 1975 vonden de opnames plaats voor een tweede
album. Er werd snel gewerkt, want in maart lag het al in de winkel. De
werkwijze was overwegend hetzelfde als bij het eerste album, iedereen droeg
compositorisch bij en de meeste tracks lopen in elkaar over. In maart
verschijnt ‘The Rotter’s Club’ in een prachtig, nostalgische hoes, beetje in
de stijl van de jaren vijftig hoezen. Op de achterzijde komen de engelen (?)
van de voorganger nog even langs. Lp-kant A heeft zeven composities, lp-kant
B een korte intro, ‘Underdub’ , waarna de met twintig minuten lange
compositie ‘Mumps’, van Stewart volgt. Voor wat betreft de muziek is het
recept bekend en dat bevalt wederom uitstekend. Niet lang na verschijnen van het album was het voorbij met Hatfield and
the North. Dave Stewart vormde samen met Alan Gowen (Gilgamesj) National
Health. Phil Miller ging mee, bassist werd John Greaves (ex-Henry Cow) en
drummer… Pip Pyle. Later werd hij vervangen door Bill Bruford (bekend van
Yes en King Crimson). Tussendoor speelden ook nog vrienden als Richard
Sinclair, Mont Campbell, Neil Murray, Jimmy Hastings, Amanda Parsons en
Elton Dean (Soft Machine) mee. De originele line-up van Hatfield and the North kwam pas weer bij elkaar
in 2005. Dat betrof een reeks reünie-concerten. Eerder, 1990, was ľ van de
band voor een tv-optreden eenmalig al bij elkaar geweest. Stewart kon daar
niet bij zijn en werd vervangen door de Franse Sophia Domancich. Het zal
best leuk en aardig geweest zijn voor eenieder, maar het is het toch net
niet. Wat speelsheid, subtiliteit is afwezig. Mar dat is min mening, anderen
waren er blij mee. Hoe het klonk is te horen op het album ‘Live 1990’
(1993), dat verpakt is in een van de lelijkste hoezen ooit. Voor de fans van de originele Hatfields was er in zowel 2005 als 2006 een
aangename verrassing in de vorm van twee cd’s, ‘Hatwise Choice’ (2005) en
‘Hattitude’ (2006), albums boordevol “archive recordings 1973-1975” en
uitgebracht in eigen beheer. Je moest wel je antenne uit hebben staan,
anders wist je hier niets van. Beide cd’s zijn voorzien van uitvoerige
teksten en inkijkjes. Vaak zegt dat ook al iets over een band. Wat nog meer
zegt zijn alle opnames. Zoals bij veel, zo niet de meeste bands, vertellen
opnames van live shows veel meer over een band dan een gelikt studio-album.
“The songs might not be as slickly played as on the albums, but they often
sound much fresher.” Vroeger speelde bands live nog echt en zelf,
tegenwoordig loopt vaak een computer mee en hoef je eigenlijk niks meer te
doen dan te playbacken. Zelfs een computer gestuurd hologram trekt volle
zalen. Ik heb liever de muziek van vroeger, gespeeld door mensen met
emoties, soms met een foutje of even uit de maat, dat maakt niet uit,
daardoor wordt de muziek alleen maar levendiger. Dit even terzijde. De
tracks van ‘Hatwise Choice’ en ‘Hattitude’ bevatten opnames voor de BBC,
diverse concerten, waarvan veel in Nederland (Rotterdam, Amsterdam, Emmen,
Den Haag, Epe) en een tweetal demo’s. Niet alles klinkt auditief perfect,
maar ook dat maakt niets uit (zie boven). Hatfield and the North maakte, (te) kortdurend prachtige muziek. Net als het ‘roadsign’ verdwijnt de groep echter langzamerhand van het voetlicht. Gelukkig is er nog een handvol liefhebbers die de weg weet te vinden. Hopelijk draagt dit verhaal een beetje bij, al was het alleen maar om bevestigd te krijgen dat gewone monteurs ook in bad gaan of dat scheren saai is. |
||
tekst: Paul Lemmens, april 2022 plaatjes: © Virgin/Hatfield and the North/Code 90/B&C Records/Cuneiform Records/Esoteric Recordings citaten: boekjes bij Hatwise Choice/Hattitude |