![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
George Duke Bevrijde fantasieën |
||
---|---|---|
Dat jazz niet dood was, maar alleen vreemd rook bewees hij in Zappa’s band. George Duke stond al snel bekend om zijn funky bijdrage en bebop-geluiden en veranderde en passant Zappa’s muziek behoorlijk. Andersom was de invloed waarschijnlijk groter. Al in de periode zijn vroege albums had George Duke een voorkeur voor Braziliaanse muziek. Dat zou leiden tot zijn meest succesvolle album ooit: ‘A Brazilian Love Affair’ (1979). Voordat George Duke aan die affaire toe was had hij al een reeks albums uitgebracht op het Duitse (!) MPS-label. Ze zijn grotendeels gebundeld als ‘My Soul’. Lees het verhaal over de beginjaren van George Duke, die hij begon met – naar eigen zeggen – zijn slechtste album ooit.
George M. Duke (1946-2012) is geboren in San Rafael, Californië. Zijn
moeder, Beatrice, houdt wel van muziek en neemt de kleine George, hij is dan
vier jaar, mee naar een concert van Duke Ellington. Dat heeft ze geweten: "I
don't remember it too well, but my mother told me I went crazy. I ran around
saying 'Get me a piano, get me a piano!'" Dat gebeurt niet meteen, maar
vanaf zijn zevende jaar volgt Duke pianolessen in de plaatselijke
Baptistenkerk. Het Art van Damme Quintet had net voor SABA het eerste album opgenomen.
Op de terugweg gingen de heren van SABA/MPS, Hans Georg Brunner-Schwer
(eigenaar van SABA) en Baldhard G. Falk (MPS Records) langs de Jazz
Workshop; een jazzclub Op het bord buiten stond dat binnen het Les McCann
Trio speelde. Maar daar bleek dat er geen trio maar kwartet op het podium
stond. Bij navraag bleek dat McCann ziek was en was vervangen door het
George Duke Quartet. Een nieuwe groep met vooral jonge muzikanten. Al snel
bleek dat zij – muzikaal gezien - iets te vertellen hadden en, misschien nog
wel belangrijker, dat ze vooral veel plezier hadden in dat wat ze deden. Een
contract was snel gesloten. Het kwartet moest net zo snel de studio in, want
de vliegtickets van de heren van de platenmaatschappij waren al geboekt. In
zes uur moest het gebeuren! De sessie verliep niet vlekkeloos, mede omdat er
geen geschikte piano gevonden kon worden. Die van de studio was net kapot
of, zoals men zei, ‘gemold door een rock ’n roll band’… Nou valt dat wel mee, maar een hoogstandje is het ook niet. Een goede start is het zeker. Het is een honderd procent jazzalbum met alleen akoestisch instrumentarium. Het album werd in eerste instantie op SABA uitgebracht, maar vijf jaar later, na enkele successen van Duke, opnieuw en dan op het hoofdlabel MPS. MPS staat voor: ‘Musik Produktion Schwarzwald’, maar de afkorting werd later gebruikt als ‘Most Pefect Sound’. Bij de verzamelbox, ‘My Soul’, werd dit album niet toegevoegd, met als opmerking dat het nogal anders was dan de rest. Het is een keus zal ik maar zeggen. Na het album bleef Duke optreden met zijn trio. Hij deed dat vooral in de Half Note Club. Een bekende club bij de jazzcats. Daar is het ook niet vreemd dat die opstaan en mee gaan doen of afspraken maken om later met hun instrument terug te keren. Zo stonden vibrafonist Bobby Hutcherson, trompettisten Dizzy Gillespie en Kenny Dorham en tenorsaxofonist Harold Land met het trio op het podium. Daarnaast werkte Duke een aantal maanden in de band van Don Ellis. Trompettist Ellis staat, althans binnen de jazz, bekend als de man van de afwijkende maten. Geen vierkwartsmaten bij hem, maar wel (3 2/3)/4 of 21/4. Duke kon toen nog niet weten hoe goed die ervaring voor hem zou zijn. Ellis maakte in deze periode enkele albums voor MPS. De drummer die op die albums speelt is ene John Guerin. Een naam om te onthouden. Op enig moment wordt Duke gebeld door Falk met de opmerking dat de Franse violist Jean-Luc Ponty naar Amerika zou vertrekken om daar wat opnames te maken. Duke wilde maar al te graag zelf ook iets opnemen met “the world's greatest contemporary jazz violinist”, zoals hij hem omschreef. Ponty kwam terecht in ‘Thee Experience’ en speelde na de pauze mee met het George Duke Trio. Thee Experience was een club waar het grootste deel van het publiek bestond uit (rock-)muzikanten, uit allerlei bands of groepen. Niemand keek raar op dat na een tijd een gitarist het podium opliep om mee te doen. Dat was Frank Zappa die recent zijn band, The Mothers of Invention, had ontbonden. Na de sessie vonden er over en weer gesprekken plaats. Het leidde op korte termijn tot twee bijzondere albums en de deelname van Ponty op Zappa’s album ‘Hot Rats’ (1969). Het eerste album is: ‘The Jean-Luc Ponty Experience with the George Duke Trio’ (1969). Live opgenomen in ‘Thee Experience’. Tenminste, dat is dan de tweede versie. De eerste was opgenomen in Donte’s Jazz Club met Heard op bas en Al Cecchi op drums. Die opname bleef om onduidelijke redenen op de plank liggen. Het uiteindelijke – echte - album zou uitgebracht worden op Pacific Jazz Records (net als die van Ponty hieronder). Dick Bock van die platenmaatschappij leek het wellicht beter als de opnames nogmaals zouden plaatsvinden, maar dan in een meer rock-gerichte club. Ponty vond het niets, maar Duke zag er wel wat in, maar dan moest er wel een goede piano zijn. Bij aankomst bleek dat er alleen een elektrische Fender Rhodes stond. Duke had nog nooit elektrisch gespeeld. Duke: “I was pissed. Dick had invited all the LA heavies (aanwezig waren onder anderen: Zappa, Quincy Jones, Cannonball Adderley, Gerald Wilson) so, I knew I had to be on anyway. Jean-Luc and I had developed a buzz on the West Coast because of our high intensity progressive jazz style. Dick Bock was convinced that our brand of jazz could get over to an opened-minded rock audience. He was right! I took on the challenge of playing the Fender Rhodes with ferocity.” En dat is te horen. Op ‘The Jean-Luc Ponty Experience with the George
Duke Trio’ horen we Ponty (1942- /elektrische viool), Duke (elektrische
piano), Heard (bas) en Dick Berk (1939- /drums). Er staan vijf tracks op het
album, van Ponty, ‘Contact’ en Duke, ‘Foosh’, elk een; twee uit Ponty’s
Europese verleden: ‘Pamukkale’ van de Duitse pianist Wolfgang Dauner,
‘Starlight, Starbright’ van Fransman Jean Bernard Eisinger en tot slot de
‘hit’ van Herbie Hancock: ‘Cantaloupe Island’. Het is een echt jazzalbum uit
deze periode, met elektrische instrumenten, dat wel. Je hoort wel al de
snelle, watervalstijl van Duke. Ponty speelt weliswaar elektrisch, maar nog
zonder vervorming. Een mooie sessie. ‘King Kong, Jean-Luc Ponty plays the Music of Frank Zappa’ (1970) is het
tweede resultaat van de ontmoeting in Thee Experience. Het album geeft ons
precies wat de titel beloofd. Op het menu: ‘King Kong’, ‘Idiot Bastard Son’,
‘Twenty Small Cigars’, ‘How Would You Like To Have A Head Like That’, ‘Music
For Electric Violin And Low Budget Orchestra’ en ‘America Drinks And Goes
Home’. In de tijdelijke band voor deze opname treffen we naast Ponty een
soort vaste kern aan, bestaande uit: John Guerin (drums), George Duke
(elektrische piano) en Wilton Felder (bas). Daarnaast en meestal alleen voor
‘Music For Electric Violin And Low Budget Orchestra’: Ernie Watts (alt- en
tenorsax), Buell Neidlinger (bas), Donald Christlieb (fagot), Harold Bemko
(cello), Arthur Dyer Tripp III (drums), Gene Cipriano (Engelse hoorn, hobo),
Jonathan Meyer (fluit), Arthur Maebe (hoorn), Vincent DeRosa (hoorn), Gene
Estes (vibrafoon), Milton Thomas (altviool) en Ian Underwood (tenorsax).
Underwood dirigeert dit, het langste, stuk van het album. Zappa, aanwezig in
de studio, speelt alleen mee, maar kort, op de enige compositie die niet van
hem is, ‘How Would You Like To Have A Head Like That’. Ponty had inmiddels een zeer kleine bijdrage geleverd aan Zappa’s tweede soloalbum ‘Hot Rats’ (1969). Hoe dan ook, zowel Duke als Ponty hadden indruk gemaakt op Zappa en ze zouden allebei later terugkeren in verschillende van diens bands, soms tegelijkertijd. Duke speelde van begin 1970 tot halverwege 1975 in Zappa’s bands, met hoogtepunten als: ‘200 Motels’ (1971), ‘Waka/Jawaka’ (1972),’The Grand Wazoo’ (1972), ‘Roxy and Elsewhere’(1974), ‘You Can’t Do That on Stage Anymore, volume 2, The Helsinki Concert’(1988). Maar Duke speelt op tientallen albums en losse tracks. Ponty speelde kort in 1970 met Zappa en in de 1973-band. Het duidelijkst te horen is hij op ‘Road Tapes, Venue #2. Opgenomen in 1973 in Finland en uitgebracht in 2013. Duke is daar ook van de partij. Ponty levert ook bijdragen op ‘Over-Nite Sensation’ (1973) en ‘Apostrophe(‘)’ (1974). Een heel opmerkelijke bijdrage is te horen op ‘Return Of The Son Of Shut Up 'N Play Yer Guitar’ (1981), op het stuk ‘Canard Du Jour’ begeleidt hij de Bouzouki spelende Zappa op baritonviool. Een niet alledaags geluid zo samen. Duke ging tussen de bedrijven solo aan de slag. Voor SABA maakte hij twee albums: ‘Solus’ (halverwege 1971) en ‘The Inner Source’ (eind 1971). Die zouden separaat uitgebracht worden. Alleen werd SABA opgeheven in omgezet in MPS. Het zorgde voor de nodige vertraging. Het zorgde er ook voor dat de albums samengevoegd werden tot een dubbelalbum: ‘The Inner Source’ (1973). ’Solus’ is het eerste eigen album waarop Duke elektrische piano’s speelt. Rhodes en Wurlitzer. De ervaring in Thee Experience had daar zeker bij geholpen. Even tussendoor: Op het moment dat Duke het album opnam speelde hij in Cannonball Adderley’s groep als vervanger voor Joe Zawinul. Dat zou hij nog even blijven doen, parallel aan zijn werk bij Zappa. Een van de meest bijzondere albums met deze groep is ‘The Black Messiah’ (1971). Alom geroemd, nergens te koop. Het is een live-opname in The Troubadour, Hollywood met Walter Brooker (bas), Alvin Battiste (klarinet), Buck Clark (conga’s), Nat Adderley (bugel), Roy McCurdy (drums), Mike Deasy (gitaar), Airto (Percussie), Ernie Watts en Cannonball Adderley natuurlijk (saxen). Duke speelt in deze groep zowel gewone, als elektrische piano. ‘Solus’ is een album in kleine bezetting met Heard (bas) en Berk (drums). ‘Solus’ laat zich beluisteren als een jazz-album, maar vanaf het allereerste nummer ‘Au-Right’ stopt Duke een flinke dosis funk in zijn muziek. Als je Duke’s solo’s van Zappa’s muziek kent weet je wat je mag verwachten. ‘Solus’ is tevens een van die albums waarop de Fender Rhodes prachtig klinkt. De albums in de ‘My Soul’-cd-box worden regelmatig opgevoerd als referentiealbums voor dat zo typische Rhodes-geluid. Heerlijk. Op diens eigen site maakte Duke nog melding van het feit dat op al deze albums Baldhard G. Falk als producer wordt genoemd: “I feel I should mention that on all my LP's for SABA and MPS, that Baldhard G. Falk is listed as producer. I want to clear this up once and for all. He did NOT produce these recordings musically. He did keep track of the budget, pay the bills, secure the LP covers, etc. He's a great music lover that gave me my first shot, never got in the way musically, and was always extremely supportive. He was one of the good guys that was also supportive outside the music arena, and my mother liked him too.” Op ‘My Soul’ is die omissie rechtgezet: “All tracks produced by George Duke, recordings supervised by Baldhard G. Falk.” Dat ‘The Inner Source’ later is opgenomen hoor je meteen. Het zou in die zin inderdaad een separaat album moeten zijn. Het album is rijker aan ideeën, maar ook qua geluid. Duke voelt zich sterker en ook dat is te horen. Hij experimenteert nog meer met geluiden, zoals in ‘Nigerian Numberuma’, waarin hij de Wurlitzer laat klinken als een percussieinstrument. Desalniettemin klinkt ‘The Inner Source’ als een prachtig jazzalbum met veel pianosolo’s, maar ook bijdragen van derden op een aantal tracks. Zo speelt Amanda Peroza op percussie. Peroza speelde in Santana en had zich al in het gehoor gespeeld. Er zijn ook bijdragen van James Leary (contrabas met strijkstok bespeeld), Jerome Richardson (saxen, fluit), Luis Gasca (trompet, bugel). Niet heel onbelangrijk is dat Duke op dit album voor het eerste en laatst trombone speelt, zijn ‘eerste’ instrument. De wegen van musici zijn soms grillig. ‘Faces in Reflection’ (1974) is, naar Duke’s eigen zeggen, het album waar
hij voor het eerst laat horen wat hij wilde laten horen. Eigenlijk zou het
album alleen ‘Faces’ heetten, maar er was al een rockgroep met zo’n album.
Inmiddels is Duke vele ervaringen rijker door het werk bij Adderley en
Zappa, is hij gaan zingen en heeft geleerd zich veel meer te uiten: “Yeah,
man. Jazz, man, you know what I mean? This is Be-Bop, Even though you think
it doesn't sound like that…” (Be-bop Tango, 1974). Op ‘Faces in Reflection’
is de funk meer aanwezig, maar ook Duke’s ‘zang.’Die is dan nog vooral
woordloos. Datis meteen te horen in ‘The Opening’. Heard is nog steeds de
bassist, drummer is Leon Ndugu Chancler (1962-2018 ). Die laatste zou na
deze opnames naast vervolgalbums met Duke ook gaan werken met Weather Report
en Santana. Op ‘Feel’ (1974) zet Duke nog een stap verder richting funk en
synthesizergebruik. De muziek is daardoor een mix van jazzrock/fusion, soul
en funk. De openingstrack, ‘Funny Funk’ maakt dat meteen duidelijk. ‘Love’,
de tweede track gaat meer richting rock, maar dat komt vooral door de
gitaarsolo van ene ‘Obdewel’l X’ Die laatste kennen we beter onder zijn
eigen naam; Frank Zappa. Deze ‘mystery man’ keert terug op ‘Old Slipper’.
Door de naam van dat nummer zou je bijna denken dat het een Zappa-compositie
is, maar het is een nummer van Duke. Hij bewerkte dat voor tenorsaxofonist
Joe Henderson voor een van diens albums. Duke zingt op ‘Love’ en op twee
anderen. Eigenlijk is dat nieuw, hij zong al wel op het vorige, maar dat was
meer woordloos, ‘scatten’. Nu heeft hij echt teksten geschreven. Maar met
tien nummers totaal blijft de zang nog beperkt en is dit album vooral
instrumentaal. De bezetting is vergelijkbaar met die van het vorige album.
Heard en Chancler als ritmesectie en Duke op een groter scala aan keyboards.
Gasten zijn Airto (percussie) en Flora Purim (zang). Die laatste twee liepen
toch rond in de studio waar Duke bezig was met zijn opnamen en natuurlijk
waren ze bereid even mee te doen. ‘The Aura Will Previal’ (1974) zou je kunnen zien als de broer of zus van
‘Feel’. Chancler is gebleven, maar Heard is vervangen door Alphonso ‘Slim’
Johnson (1951- ), iemand met ook een Weather Report/Santana
achtergrond/toekomst. Airto keert terug voor wat percussie (twee tracks).
Nieuw is de plek voor meer zang en niet alleen van Duke zelf, maar ook van:
Gee Janzen, Kathy Woehrle en Leon Chancler. Nog meer Zappa-elementen kom je tegen op ‘I Love the Blues, She Heard Me Cry’ (1975). Je zit in Zappa’s band en die stempel drukt zwaar. Dat was in de vorige albums al te horen, maar op dit album bereikt dat zo’n beetje het hoogtepunt. Ook al staan er geen Zappa-composities op ‘I Love the Blues, She Heard Me Cry’, een groot deel van de bijdragen komt van Duke’s collegamusici uit Zappa’s: Tom Fowler (bas), Bruce Fowler (trombone) Janet Ferguson-Hoff (zang), Ruth Underwood (marimba, percussie) en twee anderen met Zappalinkje: Johnny ‘Guitar’ Watson en Emil Richards (marimba). Dank Zappa. Verder zijn te horen Chancler (drums), Lee Ritenour (gitaar), Byron Miller (bas), George Johnson (gitaar, een van de twee broers Johnson), Airto (percussie), Purim (zang), Daryl Stuermer (gitaar, uit de band van Jean Luc Ponty en op weg naar Genesis), John Wittenberg (viool) en achtergrondzangers: Chris Norris, Debra Fay, Donna Correa, Larry Robinson, Ndugu (Chancler), Pat Norris en Roger Dollarhide. Niet iedereen doet op alle tracks mee, maar duidelijk is wel dat Duke het trio ontgroeit is. Dat gold al voor experimenteren in muziekrichting en orkestratie. Duke had er zelfs een naam voor: “I used to call my music Multi-Stylistic. I grew up listening to all kinds of music, and I didn't see why I should be kept in a box musically. I felt, and still feel, that there is intrinsic worth in all forms of music, even the simpler forms. I've always wanted to bring cultures and music together - you know, make a nice stew. In the end, Frank Zappa was responsible for breaking down my musical elitism. I will always owe him a tremendous debt of gratitude for that!” This was the most diverse record I had recorded to date. It was totally against the rules, but you know, I was young, adamant, and black! I wanted to do it my way. This record was recorded at the end of my tenure with Zappa.” Onverwacht werd het nummer ‘Someday’ een kleine hit. Je snapt meteen waarom. De wat zachte falsetstem van Duke, een lekker ritme, korte pianosolo en gelikte opname. Dat gaat er wel in. Door ‘Someday’ raakten meer mensen geïnteresseerd in Duke. De markt groeide. Dat kwam goed uit, want hij was net uit Zappa’s band. De wereld lag aan zijn voeten en het duurde niet lang voordat hij daar successen kon oogsten. Maar eerst nog twee albums voor MPS, of toch maar één? ‘Liberated Fantasies’ (1976) is het laatste album in de ‘My Soul’-set.
Echter Duke nam later nog een album op voor MPS, ‘The Dream’ (1978), een
soloalbum, maar had inmiddels een nieuw contract getekend met Epic Records
en zag liever dat die dit album uitbrachten. In Duitsland, Nederland en
Australië werd het alsnog uitgebracht door MPS, in Amerika inderdaad door
Epic, maar dan als ‘The 1976 Solo Keyboard Album’ (1982) én een andere hoes.
Later volgde Europa lasnog. Er is vervolgens weinig gedaan met ‘The Dream/
The 1976 Solo Keyboard Album, in 2004 werd het op cd uitgegeven door Wounded
Bird Records. Nog voor dit album was George Duke een band begonnen met Billy Cobham
(drums). Alphonso Johnson sloot zich hier bij aan. Later werkte Duke veel
met bassist Stanley Clarke; de Clarke/Duke Project. Met dit ‘project’ had
hij een hit ‘Sweet Baby’ (1981). Langzamerhand groeide Duke ook in zijn aanpak als producer. Een regelrechte doorbraak kwam met zijn werk voor de band ‘A Taste of Honey’. De single van het album ‘Sukiyaki’ (1981) werd een nummer één hit in vele Dans-Hitlijsten. Na de hit stond Duke’s telefoon roodgloeiend. Daarna produceerde hij werk van onder anderen Jeffrey Osborne, Deniece Williams, Anita Baker, Rachelle Ferrell, Everette Harp, Gladys Knight, Melissa Manchester, Barry Manilow, The Pointer Sisters, Smokey Robinson, Seawind, en Take 6. In 1988 was hij ‘musical director’ voor het Nelson Mandela Tribute Concert in Wembley Stadion, Londen en verving tijdelijk bassist Marcus Miller’s plek als ‘musical director’ voor NBC’s Sunday Night Session. Ook was hij jurylid voor de Independent Music Awards. Voor al zijn werk ontving hij een enorme rij aan prijzen en awards. In 2002 zette Duke zijn eigen platenlabel op: Bizarre Planet Music. In 2013 verscheen zijn laatste album, ‘Dreamweaver’. Het is een hommage aan zijn vrouw, Corine, zij overleed het jaar daarvoor (2012) aan kanker. Het paar was meer dan veertig jaar bij elkaar en gold als ‘one of the great marriages of the music world’. Duke zelf overleed aan jaar na ’Dreamweaver’, in 2014 aan leukemie. Hij was toen zevenenzestig jaar. Bij een verhaal schrijven over George Duke ontkom je niet aan de invloed van Zappa. Dat geldt zeker voor de muziek in Duke’s beginperiode. Maar dat Duke veel meer kon heeft hij overduidelijk bewezen in de periode daarna. Een keyboardspeler met visie, vaardigheid en kennis. Was hij in het begin nog aarzelend over het werken met synthesizers, later werd hij zelf een toonaangevend synthesizerspeler. De beginperiode voor MPS-periode zou je met terugwerkende kracht als de basis kunnen zien voor Duke’s latere succes. Hier leert hij met vallen en opstaan zijn eigen weg vinden, letterlijk zijn eigen stem, maar ook de mix van muzieksoorten. Soms staan ze hier nog teveel naast elkaar in plaats van in elkaar overgaan. Aan de andere kant maakt het de muziek in de ‘My Soul’ set boeiend, juist omdat die nog niet zo gestroomlijnd is. Daarmee is het niet alleen een ontdekkingsreis voor hem, maar ook voor ons. De naam van zijn laatste album in het doosje zegt het allemaal, in feite is ‘My Soul’ de weerslag van George Duke’s ‘bevrijde fantasieën’. |
||
tekst: Paul Lemmens, augustus
2020 plaatjes: © Saba/MPS/World Pacific citaten: georgeduke.com |