De Oostenrijker Christian Fennesz houdt
van het jaren zestig gitaargeluid, maar dan wel ‘verstoord’ door
een reeks effectpedalen en een laptop met daarop
geluidbewerkingsprogramma’s.
Met zijn album ‘Endless Summer’ (2001) doorbrak Fennesz de
grenzen van de elektronische muziek door er melodielijnen aan
toe te voegen. Voor heel wat luisteraars ging er een wereld
open.
Fennesz maakte slechts een kleine reeks soloalbums, maar menig
album met anderen, zoals Peter Rehberg, Jim O’Rourke, Keith
Rowe, Mark Linkous en Ryuichi Sakamoto.
Lees het verhaal van Christan Fennesz, de man die de wereld van
elektronische muziek verrijkte met filmische, symfonische en
zelfs romantische geluiden.
Christian Fennesz (1962- /gitaar, elektronica, laptop, producer)
gaat meestal door het leven met alleen zijn achternaam, Fennesz.
Al in zijn kindertijd, hij was toen rond 8, 9 jaar, begon hij
gitaar te spelen. Na zijn middelbare school studeerde hij gitaar
en etnologische muziek. Net als zovelen speelde hij in een
bandje. De “underground rockband” Maische bestond naast Fennesz
uit Harald Adrian (basgitaar, blaasinstrumenten) en Siegfried
Schmid (drums, percussie, zang). Hun eerste album, ‘In Gold’
(1990) werd uitgebracht in eigen beheer. Het is een lp in een
witte hoes met over de opening een gekleurde A4 geplakt. Op het
album is Christof Kurzman (saxen, sampler) te gast. Het tweede
album, ‘Brand’ (1992), opgenomen in Wenen, ligt in het
verlengde. Gast hier is Max Nagi (bariton- en altsax), Fennesz
is nu de man van de samples. De term “underground rockband” komt
natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. De muziek die
Maische laat horen is onderzoekend, vrij, experimenteel, maar
kent ook songs met vaste structuren. Beide albums zijn niet of
nauwelijks verkrijgbaar.
Nadat Maische uiteen is gevallen gaat Fennesz solo verder. Hij
is inmiddels fan van techno en onder de indruk van de vele
mogelijkheden die sampling, maar ook computerprogramma’s bieden.
Het zet hem aan om verder te experimenteren en de laptop te gaan
gebruiken als onderdeel van zijn instrumentarium. De aanpak
vraagt wel om een andere spelbenadering. In plaats van de
diverse effectpedalen op de grond te zetten komen die nu naast
de laptop op een tafel te staan. Soms ligt de gitaar ernaast,
net zoals de van Fred Frith (Henry Cow) bekende “the guitar
laying on the table approach”. Fennesz staat of zit achter de
tafel en stuurt het geluid afkomstig uit zijn gitaar door de
pedalen en de laptop.
Het eerste resultaat van Fennesz’ geluidsonderzoeken is de
instrumentale, 12” single ‘Instrument’, uitgegeven door Mego.
Mego is een Weens technolabel, opgezet in 1994 door Ramon Bauer,
Peter Meininger en Andreas Pieper. In 1995 verliet Meininger
Mego en werd verangen door Peter ‘Pita’ Rehberg. Fennesz zou
later enkele albums met Rehberg maken.
Op ‘Instrument’ staan vier tracks, respectievelijk genummerd van
1 tot 4. Met het album gaat Fennesz een flinke stap verder
vergeleken met Maische. Hier weinig referenties van drums of
structuren, maar veelal geluiden die niet te plaatsen zijn, soms
repetitief, soms ‘zwevend’. Ondanks dat wordt je – tenminste als
je je ervoor openstelt - de muziek ingezogen. Alle abstracte
geluiden hebben iets magisch, hypnotiserends. Je luistert op een
andere manier, kleine geluidjes, ruisen, kraken, trillen en
stiltes komen in deze opzet naar de voorgrond en worden daarmee
belangrijker.
De hoes van ‘Instrument’ is verzorgd door de Oostenrijkse Tina
Frank. Frank, professor grafisch design aan de universiteit van
Linz, is bekend geworden door haar hoezen en ontwerpen voor
experimentele muziek.
‘Instrument’ werd in 2002 gebundeld met ander werk van Fennesz
en als ‘Field Recordings 1995:2002’ uitgebracht op Touch. Touch,
een Engels label, werd opgericht in 1982 door Mike Harding en
Jon Wozencroft. De laatste verzorgt tevens de vormgeving en
andere visuele uitingen. Touch wordt vanaf 1999 de
uitgeversbasis voor Fennesz, maar dat wil niet zeggen dat hij
geen albums voor andere labels maakt. ‘Field Recordings’ bestaat
uit opnames voor Mego, Ash International en Mille Plateaux. Maar
er staat ook nieuw en bewerkt werk op. Het is tot nu toe Fennesz
enige ‘verzamelaar’, maar dan ook, gezien het gebodene, weer
niet.
Fennesz’ eerste album is ‘Hotel Paral.lel’ (1997) voor Mego. De
hoes is opnieuw van Tina Frank. ‘Hotel Paral.lel’ is niet minder
dan een statement, want tot dit album was het niet gebruikelijk
in de wereld van de radicale, elektronische muziek dat er een
‘groove’ en nog erger, een melodie’ in de elektronische geluiden
te horen was. Fennesz rekent daar mee af. Natuurlijk horen we
hier ook vergaand geruis en gekraak, maar dan, in ‘Nebenraum’,
zowaar een – overigens – prachtige melodie. ‘Blok M’ laat na
onderzoekende geluiden een heuse beat in vierkwartsmaat horen.
Die beat wordt weliswaar aangevallen door vervormde
gitaargeluiden, maar toch, hij is er wel. In ‘Fa’ gebeurt dat
ook. Het is een donker geluid als drums uit de verte of een
soort hartslag onder de geluiden door. Zo zijn er meer
verrassingen te horen op Fennesz’ eerste album. De laatste
track, ‘Aus’, laat al meer de richting horen die Fennesz uit zou
gaan. ‘Aus’ heeft donkerdere klanken over soms fragmentarische
ritmiek en abstracte geluiden. Prachtig laatste nummer.
Misschien dat daarom Tina Frank er een video bij maakte. Op een
van de re-releases van dit album (remaster, 2007) komt die video
als bonus bij de cd.
Een kleine stap verder, maar voor sommigen een grote, is ‘Plays’
(1998), een vinyl single op lp-snelheid (33 1/3). Op de single
staan twee tracks: ‘Paint it Black’ en ‘Don’t Talk (Put My Head
On My Shoulder)’. Die eerste kennen we van Eric Burdon en nog
meer van The Rolling Stones, de tweede van The Beach Boys. Maar
verwacht geen meezingbare popsongs hier. De songs worden aan
flarden getrokken en de auditieve rafels voorzien van ruis en
andere geluidsbewerkingen. Ergens hoor je op de achtergrond een
loop waarin je de tekst ‘paint it black’ kan herkennen.
Eenzelfde benadering geldt het prachtige Beach Boys-lied. Zelfs
als je beide songs goed kent roepen de Fennesz’ versies geen
enkele herkenning op ook, het zijn composities op zichzelf
geworden. Zelfde titel weliswaar, maar dat is dan ook het enige
dat rest. Inmiddels worden ze gezien als een hommage aan, maar
uiteindelijk zijn ze in feite Fennesz’ “originals”.
In 1998 is Fennesz in Nederland te vinden, Gallery Keller, Den
Haag. Daar treedt hij op met zijn twee platenbazen, Mike Harding
(Touch) en Peter Rehberg (Mego). Ash International, een
zelfstandige platenmaatschappij, maar met een publicatielijn
naar Touch, brengt een éénzijdige vinylverslag uit. Het is een
van de vele samenwerkingen die Fennesz op zijn muziekpad
aangaat. Teveel om hier allemaal op in te gaan.
Fennesz’ volgende solo-release is een 3”, mini-cd-single: ‘Il
Libro Mio – Recherchen zum Manierismus’ (1998). De compositie
van net iets meer dan twintig minuten, verdeeld in vier delen,
is bedoeld voor een chorografie van Bert Gstettner. Hij maakte
die ter ere van het werk van de 15e Eeuwse Italiaanse schilder
Jacopo Carrucci, oftewel Pontormo. “Het is mijn boek”, de
vertaling van de titel, is veel experimenteler en
ontoegankelijker dan ‘Hotel Paral.lel’. De dans zal, moet haast
wel, net zo experimenteel geweest zijn als de muziek. Maar
ondanks dat alles heeft Fennesz’ muziek hier iets dat je wil
blijven volgen, een spanningsboog vol details.
'plus forty seven degrees 56' 37" minus sixteen degrees 51'
08"'. Het is een aanduiding, de coördinaten, van een plek hier
op aarde. Als je gaat inzoomen op waar dat is kom je terecht in
de achtertuin van Fennesz. Het is precies de plek waar het
gelijknamige album opgenomen is met daarbij ook geluiden uit de
directe omgeving. Ze werden ingevoerd in zijn laptop en aldus
bewerkt tot wat we nu kunnen horen. Het is Fennesz’ tweede
album, uitgebracht op Touch met een hoes van Wozencroft.
Wozencroft laat in de meest van zijn hoezen afbeeldingen zien
van de natuur om hem heen. Zo is de afbeelding met trekker op
‘Field Recordings’ ook van hem. Vaak bestaat zijn werk uit
landschappen, wandelpaadjes, velden, bossen of elementen
daaruit. Het reflecteert het contrast tussen technologie, de
muziek op het album, versus de natuur, de afbeeldingen op de
hoes. Wozencroft doet dat voor alle releases op het Touch-label.
Het maakt het label meteen herkenbaar.
Op de voorkant van 'plus forty seven degrees 56' 37" minus
sixteen degrees 51' 08"' komt een trein ons op een wat mistig en
verlaten station tegemoet, op de binnenzijde staan twee
afbeeldingen van grotere hoogte, een van een bosrijk gebied, de
ander van een boer die met zijn trekker hooibalen binnenhaalt.
De muziek daarentegen is donker, vol met laagjes compacte
geluiden, opdoemende en weer verdwijnende ritmemotieven en…
‘drones’. Er is geen vertaling voor dit woord. ‘Dreun’, de
letterlijke vertaling doet het woord geen recht, immers een
dreun is even, kort, terwijl een drone voortduurt en voort
blijft duren. Je kunt in de muziek uit Fennesz’ achtertuin
verdwalen als je je laat meeslepen door alle ruis en vervormde
gitaartonen. Soms kom je tot de ontdekking dat deze muziek
gewoon ‘mooi’ is, voor wat dat dan ook betekent. Net als op
‘Instrument’ zijn er geen titels aan de diverse tracks, op de
hoes staan ze zelfs niet eens vermeld. Misschien maar goed ook,
want deze muziek heeft niets met tijd, maar vooral met zijn.
Na allerlei samenwerkingen, waaronder die met Werner
Dafeldecker, Christof Kurzman, Peter Rehberg, Jim O’Rourke, Oren
Ambarchi en Keith Rowe brengt Fennesz in 2001 voor Mego zijn
derde album uit: ‘Endless Summer’. Het zou zijn meest bekende
album worden. De hoes is weer van Tina Frank. Kort kwam het
album uit in een hoes met zonsondergang van Wozencroft, maar
latere edities grijpen toch weer terug naar de hoes van Frank.
‘Endless Summer’ werd, naar zeggen van Fennesz, redelijk
primitief opgenomen met laptop, gitaren, effectpedalen, een
microfoon (Shure M57) en nieuwe software voor de laptop:
Max/MSP. Met dat laatste programma zou Fennesz blijven werken.
Het is een geluidsbewerkingsprogramma op basis van
visuele/grafische vormen. Het is ontwikkeld door Max Matthews,
vandaar de naam ook. Met ‘Endless Summer’ sloeg Fennesz een
nieuwe weg in: “I think I was inspired at that time, it was a
good period of my life and ideas came so easily. Many of my
colleagues, the people around me, were doing really abstract
electronic music – melody was forbidden. I didn’t agree with
that at all, I wanted to bring back things I’d been fascinated
with in the past, [...] I wanted to combine that with new
digital technology Max/MSP.” (citaat, Red Bull Music Academy,
2008). De Editions Mego website melt het als volgt: "Endless
Summer brought the guitars more to the front, the electronics
shimmered more, and the melodies shined more brightly.” En dat
is precies wat het album doet, zonder Fennesz’ uitgangspunt te
verliezen, want nog steeds hebben we te maken met
abstracte/experimentele elektronische (gitaar-)muziek, alleen
iets toegankelijker. Het leverde hem veel bewondering op, ook
door mensen die nog nooit met dit soort muziek bezig geweest
waren. Hij sloeg daarmee een brug tussen twee werelden. Met de
titel verwijs hij naar een gelijknamige documentaire over
surfen, je zou het je zomaar kunnen voorstellen bij deze muziek.
Hij wist toen overigens niet dat The Beach Boys een
verzamelalbum hadden met exact dezelfde titel. Dat Fennesz fan
van die band en hun geluid was, was al duidelijk geworden met
‘Plays’.
Er zijn van ‘Endless Summer’ verschillende edities in omloop, de
remaster met twee extra tracks: ‘Badminton Girl’ en ‘Endless’ en
de 2lp-versie met daarop ‘Ohne Sonne’ en ’47 Blues’. Die laatste
twee stonden alleen op de Japanse versie. En dan is bij het
vinyl nog toegevoegd een vier minuten langere versie van ‘Happy
Audio’. Er is een Japanse versie waar alle vier de bonustracks
op staan, maar dan weer wel de kortere versie van ‘Happy Audio’.
Het is wat met al die releases.
‘Live in Japan’ (2003) werd aanvankelijk alleen in gelimiteerde
cd-editie in Japan uitgebracht door Headz 10/Dat-1, later (2008)
echter ook op vinyl, maar daarvoor moest de ruim 43 minuten
lange track wel in twee delen gesplitst worden. ‘Live in Japan’
is opgenomen op 9 februari 2003 in Shibuya Nest. Fennesz laat
één lange improvisatie horen met herkenbare elementen van diens
vorige albums. Het is niet het naspelen van zijn ‘greatest
hits’, nee, het is een nieuw onderzoek naar geluid en werken met
de laptop. Vergeleken met ‘Endless Summer’ is ‘Live in Japan’
losser, vrijer, maar ook vaak dichter en donkerder. Tegen het
eind wordt de muziek bijna vrolijk en eindigt met enkele
herkenbare gitaargeluiden en ruis. De opname komt direct van de
mixer, er is dus geen publiek te horen.
Naast een reeks van samenwerkingen komt al in 2004 een nieuw
soloalbum uit: ‘Venice’, Fennesz’ vierde. Nu hij zijn weg
gevonden lijkt te hebben gaat hij daar op ‘Venice’ mee verder.
Een deel van het album is daadwerkelijk in Venetië opgenomen,
een deel in Wenen. Kijk je naar de hoes dan weet je meteen dat
die van Wozencroft is. Spreek je maker en albumnaam snel achter
elkaar uit, dan zeg je bijna twee keer hetzelfde met een minieme
klankverandering. Het zegt iets over de muziek op het album. De
openingstrack ‘Rivers of Sand’ is typisch Fennesz, maar klinkt
bijna als een symfonie. Het zou zo de openingstrack van een film
kunnen zijn. Bijzonder is dat Fennesz dit album niet helemaal
solo doet. Op ‘Circassian’ speelt en componeert Burkhard Stangl
mee, op ‘Laguna’ draagt die bij met zijn gitaar. Stangl is net
als Fennesz Oostenrijker en idem bezig met gitaar en elektronica
in de ‘wereld’ van de elektro-akoestische improvisaties. Wie
daar dan langzamerhand ook in terecht gekomen is, is zanger
David Sylvian. Hij vindt een Fennesz een gelijkgestemde geest en
werkt regelmatig met hem samen. Op ‘Transit’ is zijn unieke en
meteen herkenbare stem te horen. Ondanks het succes van ‘Endless
Summer’ is ‘Venice’ Fennesz’ meest verkochte fysieke album.
Misschien wel omdat dit een menselijk album is? Op de site van
Touch staat het zo: "Venice is the true heir to that album’s
ascendant pop. Venice is not as unabashedly poppy as its
predecessor (the lack of Beach Boys references can attest to
that), but still mines much the same vein. It was marked by
critics at the time as a move away from the relatively robotic
music spawned by the IDM craze of the late nineties. Instead,
its melodic, emotive tracks foresaw an electronic music that
could be purely human.”
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van ‘Venice’ werd er
in 2014 een uitgebreide versie als download aangeboden. Aan het
begin en aan het eind zijn twee tracks toegevoegd: ‘The Future
Will Be Different’ en ‘Tree’.
Na ‘Venice’ werkte Fennesz opnieuw samen met talloze andere
musici en maakte daarmee diverse albums. Zijn volgende soloalbum
komt vier jaar na ‘Venice’ uit: ‘Black Sea’ (2008). De
vinylversie kwam als eerste, de cd twee weken later, maar dan
wel met een andere hoes en twee tracks meer. De wat sombere hoes
is van Wozencroft, maar die moet je meer zien in het geheel van
natuurfotografie dan verklarend voor het album. Kijkend naar de
tijden zijn de composities op ‘Black Sea’ langer geworden, maar
zijn niet gesplitst en lopen in elkaar over. Daarmee wordt het
in feite één, lang werkstuk. ‘Glide’ is live opgenomen in
Parijs. Fennesz trad daar op met de Nieuw Zeelandse Rosy
Parlane. Parlane verhuisde naar Oostenrijk en hij bracht enkele
albums uit voor Touch. Op ‘The Colour of Three’ is een door
Anthony Pateras geprepareerde piano te horen die door Christoph
Amann (technicus van Amann Studios) opgenomen werd. Pateras
krijgt voor zijn bijdrage compositie-credits. Op ‘Back Sea’ zijn
veel gitaren te horen, maar geen enkel klinkt zoals we die
kennen. Soms klinkt het instrument als ruis, soms als een
compleet orkest. Voor ‘Black Sea’ werkt Fennesz nu ook met
‘lloopp’. Het is een uitbreiding van max/SMP: ”.. essentially,
ppooll is a modular network of max patches with an internal mode
of communication”, aldus de website. Tegenwoordig heet het
programma ppooll (!?).
‘Black Sea’ kent een enorme rijkdom aan klankkleuren, geluiden,
ontwikkelingen en experimenten. Je blijft het album geboeid
volgden. Fennesz heeft al vanaf de start zo zijn manier om je
als luisteraar te vangen in zijn web en het is moeilijk je
daarvan los te scheuren.
Heel wat muziek van Fennesz komt als download of op vinyl, maar
in 2011 was er gelukkig nog een EP (extended play) op CD: ‘Seven
Stars’. De EP werd uitgebracht door Touch met een hoes van
Wozencroft en is opgenomen in de inmiddels bekende studio Amann.
Op ‘Seven Stars’ staan vier composities, samen ongeveer twintig
minuten. Op het titelnummer speelt Steven Hess mee op drums. Het
gemangelde jaren zestig gitaargeluid in ‘Liminal’ is bijna een
nostalgisch soort romantiek, een ode aan een voorbije tijd. Maar
die tijd is voorbij en er wordt geknaagd aan de muzikale
randjes, het geluid wordt verstoord. ‘July’ is in contrast
daarmee een Fennesz die de grenzen opzoekt, hier weer de
donkere, experimentele geluiden die we nog kennen uit zijn
begintijd. ‘Shift’ is zonder meer filmisch, uitermate geschikt
voor landschappen. Het slotstuk, ‘Seven Stars’ sluit aan bij de
opening, langzaam, romantisch, mooi, slome drums. Prachtig en
ook al iets voor een film, maar dan eerder richting Film Noir.
‘Seven Stars’ is een korte, maar zeer welkome aanvulling op
Fennesz’ solowerk.
Het volgende soloproject komt pas in 2012 met de soundtrack
voor de film ‘AUN, the beginning and the end of all things’ van
regisseur Edgar Honetschläger. De film gaat over de
geschiedenis van de mensheid en diens zoektocht, queeste zo je
wil, naar zijn toekomst. Bij zijn vorige albums, net zoals bij
zijn vele samenwerkingsprojecten, had Fennesz al blijk gegeven
van een haast filmische, symfonische aanpak van zijn muziek.
Zeker niet alledaags, maar zeker menselijk in een fascinerend
mooi geluidslandschap. Het is dan ook niet vreemd dat Fennesz
gevraagd werd muziek voor een film te maken. De soms breed
uitwaaierende gitaarklanken in echo’s gehuld worden gedragen
door allerlei geluiden die niet meteen duidelijk te herleiden
zijn. De gitaar staat hier weer meer op de voorgrond en de
nummers, het is filmmuziek, zijn overwegend kort. Honetschläger
koos tevens ervoor drie stukken van Fennesz en Ryuichi Sakamoto
in de soundtrack op te nemen: ‘Aware’, ‘Haru’ en ‘Trace’. Die
staan ook op het duoalbum ‘Cendre’ (2007). De klanken van de
vleugel passen wonderwel goed in de ambience die Fennesz hier
creëert. In het cd-boekje is een flink aantal filmbeelden
opgenomen zodat je een indruk krijgt van de beelden waarbij
Fennesz zijn muziek maakte. Je ziet dan meteen dat de film niet
alleen over techniek gaat, maar ook over natuur en een vorm van
spiritualiteit.
Onverwacht luxueus is ’17.02.12’ (2013), uitgebracht door Song
Cycle Records. Het is een box met daarin 2lp’s, 2 dvd’s, 1 cd en
een 12 pagina’s tellend lp-formaat boek. De titel verwijst naar
de opnamedag, het gaat hier om een optreden, opgenomen in Museo
Marini in Florence op 17 februari 2012 ter gelegenheid van de
eerste editie van “International Feel”. De box werd uitgebracht
in een gelimiteerde oplaag van 500 stuks. Separaat werd alleen
de muziek uitgebracht op 2 lp’s met een andere hoes. Op de dvd’s
staan respectievelijk de film ‘Die Symphonie Der Großstadt’ van
regisseur Walter Ruttman met muziek van Fennesz en een reeks
foto’s van het optreden en de omgeving, gemaakt door Dario
Lasgni. Op de cd horen we vooral muziek uit de film ‘AUN’, maar
omdat het live is, is dat slechts bij benadering. Hier geen
korte stukken, maar vier delen, respectievelijk ‘part 1’ tot en
met ‘part 4’ genoemd. De aanprijzing van de box is helder: “This
opulent boxset features documentary evidence of the spellbinding
show in the form of two LPs and CD, featuring the one-man
symphony orchestra rendering a hypnotic, convective and richly
evocative soundtrack from his guitar and improvised electronic
treatments. We shouldn't need to tell you, but it's really quite
special and thoroughly recommended to fans of Fennesz's noisy
romanticism.” Dat maakt alles meteen duidelijk toch?
Pas zes jaar na het vorige studio-album, ‘Black Sea’, komt een
volgende: ‘Bécs’ (2014), spreek uit als “baeetch”. ‘Bécs’ is de
Hongaarse naam voor Fennesz’ thuisstad Wenen. Als eerste herken
je onmiddellijk de hand van Tina Frank in de hoes en daarmee
lijkt Fennesz terug te keren naar ‘Endless Summer’ (2001). Het
zouden broer en zus kunnen zijn, maar de goede luisteraar
ervaart dat anders. ‘Endless Summer’ was indertijd een schok
voor luisteraars van muziek aan het verre eind van de
elektronische muziek omdat er melodische lijnen te horen waren.
Het werd vervolgens een heuse hype en heel wat collega’s gingen
Fennesz’ pad op. Sterker nog, die richting werd korte tijd zelfs
zo populair dat sommige mensen die muziek al niet meer konden
horen. Fennesz laat op ‘Bécs’ horen wat hij de afgelopen jaren
al vaker liet horen, elektronische klanken als ondergrond voor
heldere, zweverige gitaarklanken. Het geeft de als vaak ‘kil’
omschreven muziek een extra dimensie, namelijk die van warmte en
menselijkheid. Fennesz is daar een meester in en kan zijn
composities prachtig uitbalanceren al dan niet met een verstild
of juist daverend slotakkoord. Dat alles is te horen op ‘Bécs’:
“Bécs is not just an album or a series of songs, it's a world to
inhabit, a landscape ripe with sounds, songs and that esteemed
Fennesz signature”, aldus Editions Mego. Klopt allemaal, maar
toch blijft die eindeloze zomer maar door het hoofd spoken,
want, hoe mooi dit album ook is, er was al zoiets…
Op ‘Bécs’ treden enkele gastmusici aan: Cédric Stevens
(modulaire synthesizer, die grote kasten), Werner Dafeldecker
(bas), Martin Brandlmayr (drums) en Tony Buck (drums).
‘Mahler Remix’ (2014) is een optreden uit het Radiokulturhaus in
Wenen in mei 2011. De naam geeft al aan dat we hier te maken
hebben met iets van de Weense componist Gustav Mahler
(1860-1911). Fennesz wilde zijn stadgenoot eren met een
uitvoering van diens muziek, maar dan wel op eigen wijze.
Fennesz maakte samples van Mahler’s stukken en gebruikte die
voor zijn voorstelling. Daarbij werd hij ondersteund door de
Berlijnse, visueel kunstenaar Lilevan: "The aesthetics of the
image are not to be found in its beauty, density and
completeness, but in its transparencies and potentials."
Het gesponsorde werkstuk werd slechts drie keer uitgevoerd, in
Wenen dus en verder in Carnegie Hall, New York en The Istanbul
Boruson Art Centre in Istanbul, Turkije. In Europa moeten we het
doen met een 2lp-uitvoering (Touch Records), de cd-versie is
alleen in Japan uitgebracht op Commmons. De warme, wollen hoes
is van Jon Wozencroft.
Het optreden voor 230 mensen was op zijn minst bijzonder te
noemen: Fennesz:"It was incredibly difficult to work with music
that was already perfect. I have the greatest respect for the
composer, but ultimately could not improve the music. I only had
to pick out parts here and there." Vervolgens werd Mahler’s
muziek bewerkt met effectapparatuur, loops, laptopprogramma’s en
uiteindelijk ook door gitaarklanken die op hun beurt verscheurd
werden tot dissonanten. Zo had je Mahler nog niet eerder
gehoord. Maar er gebeurde hier, live, wel iets. The Vienna
Review (citaten in het stukje hiervoor komen daar vandaan)
schreef dat de twee in het zwart gehulde heren bezweet bogen
voor het publiek dat staande een ovatie bracht. Dank heren in
zwart.
Overigens werd een deeltje van het optreden – later – gebruikt
voor ‘Liminality’ en die staat op ‘Bécs’.
Na het Mahler-project wordt het wat stiller rondom Fennesz. Hij
werkt nog wel met anderen, maar de hoeveelheid werk die er
eerder liet horen werd minder. Pas in 2019, vijf jaar later dus,
laat Fennesz solo weer van zich horen met ‘Agora’. Het album is
opgenomen in 2018. Fennesz: : “It’s a simple story. I had
temporarily lost a proper studio workspace and had to move all
my gear back to a small bedroom in my flat where I recorded this
album. It was all done on headphones, which was rather a
frustrating situation at first but later on it felt like back in
the day when I produced my first records in the 1990s. In the
end it was inspiring. I used very minimal equipment; I didn't
even have the courage to plug in all the gear and instruments
which were at my disposal. I just used what was to hand.”
We horen naast Fennesz: Katharine Cecilia Fennesz (stem), Mira
Waldmann (stem) en de veldopnamen van Manfred Neuwirth. Het
album telt maar vier composities, elk rond de twaalf minuten. De
eerste heet toepasselijk ‘In My Room’. En wat er uit die kamer
komt is typisch Fennesz, maar dan toch weer met een ander
accent. Hier ligt de nadruk minder op de gitaar, maar meer op de
opbouw van klanken. Zonder enige twijfel haalt Fennesz hier uit
met zijn rijke palet aan klangfarben. Het nummer opent met diepe
bastonen om over te gaan in een aanhoudende drone. Daaronder de
donkere tonen van een ritmisch patroon. Langzaamaan ontvouwt het
werk zich en gefascineerd blijf je dan weer luisteren.
‘Rainfall’ moet je vooral lezen/horen als het dichte ruisen van
elektronica en de sterk vervormde klanken van Fennesz’ gitaar.
Ook hier een prachtige opbouw van klanken en ritmiek, maar dat
alles onder een flinke sluier, tegen het eind houdt de regen op
en is het nummer afgelopen. In ‘Agora’ is nauwelijks een gitaar
te herkennen. Deze compositie bestaat vooral uit lagen
elektronische geluiden. ‘We Trigger the Sun’ sluit weer mooi aan
op het openingsnummer, na een rustige opening, gitaren, maar ook
weer die donkere ritmiek en sluiers van geluid. Tussendoor
klinken nog synthesizer-glissando’s. Dit album grijpt gelukkig
niet terug op ‘Endless Summer’ of ‘Bécs’, maar slaat weer een
andere, nieuwe (?), richting in. Fennesz neemt de tijd voor zijn
soloalbums, het volgende zal nog wel even op zich laten wachten,
maar voorlopig mogen we blij zijn met de ontwikkeling die zich
aandient op ‘Agora’.
Dat elektronische muziek mooi, filmisch en zelfs romantisch kan
zijn wisten sommige liefhebbers van het genre al wel. Fennesz,
met een voorliefde voor de jaren zestig gitaarmuziek, zorgde er
zo ongeveer in zijn eentje voor dat een veel groter publiek dat
nu ook kon ontdekken. ‘Endless Summer’ was indertijd hét album
dat menig oor opende. Het staat nog steeds, maar je kunt je nu
al moeilijk voorstellen wat een betekenis daaraan toen gegeven
moest worden. Fennesz stond niet stil en ging onverdroten door
met zijn klankverkenningen. Je geraakt met zijn muziek in een
fascinerende wereld die moeilijk in woorden te vatten is.
Misschien komt “romantische, filmische ruis” een beetje in de
richting. Je zou er zo wel nieuwsgierig naar kunnen worden,
toch?