Claude
Debussy: Prélude à l’après-midi d’un faune Een lome namiddag met gevolgen |
||
---|---|---|
Debussy’s werk, ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ (1894) duurt nog geen tien minuten, maar wordt gezien als het hoogtepunt van het muzikaal ‘impressionisme’, een term overigens waar Debussy een hartgrondige hekel aan had. 'Prélude à l'après-midi d'un faune' werd een stuk populairder door de gedanste uitvoering (1912) van Vaslav Nijinsky. Kwam dat door de muziek, de dans, of meer door de masturbatiebewegingen van Nijinsky aan het eind en de ophef, het schandaal, dat daaruit voortkwam? Hoe dan ook, de moderne, klassieke muziek begint in 1894 met ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’. Dat roept natuurlijk om een verhaal, een om te lezen op warme, broeierige dagen. Claude Debussy (1862-1918) had muziek in zijn hoofd, veel muziek. Vanaf 1876 had hij vooral liederen met pianobegeleiding gecomponeerd en een paar kleinere orkestwerken, zoals ‘Damoiselle Élue’ voor koor en orkest (1887) en ‘Fantasie pour piano et orchestre’ (1898). Debussy was een man van eenvoudige komaf. Claude Achille Debussy werd geboren boven de porseleinwinkel die vader toen dreef, maar al gauw zwierf die zo’n beetje van de ene baan naar de andere. Debussy was als kind niet naar school geweest, gebruikelijk in die tijd, en had nauwelijks leren lezen of schrijven. Later haalde hij dat in en las alle boeken die hij maar kon vinden en werd aldus een belezen man met kennis van de literatuur van dat moment. In 1890 schreef hij ‘Cinq Poèmes de Baudelaire’ en inmiddels had hij ook het gedicht ‘L'après-midi d'un faune’ van Stéphane Mallarmé gelezen. Dat gedicht triggerde hem enorm, niet zozeer vanwege de inhoud, als wel het woordgebruik dat hem letterlijk als muziek in zijn oren klonk. Precies de bedoeling ook van Mallermé. Het is dan ook niet heel vreemd dat hij dat gedicht gebruikte als basis voor een muziekstuk. Maar voordat dat klaar was, was er al van alles mee gebeurd. Debussy begon in 1892 aan het werk. Als je goed naar de titel lijkt, ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’, dan lees je aan het begin het woord ‘Prelude’, dat zoveel inhoudt als: ‘inleiding tot’ of ‘voorspel’. Zo is het stuk bekend geworden en tot de dag van vandaag gespeeld. Je zou verwachten dat er nog iets na zou moeten komen en dat was in eerste instantie ook de bedoeling. De twee andere beoogde delen, ‘Interludes’ en ‘Paraphrase finale’ maakte hij nooit af. Dat is typisch Debussy, hij worstelde vaak met zijn muziekstukken omdat hij zichzelf niet wilde herhalen. Dan was het in zijn optiek niet meer interessant en schoof hij stukken terzijde om wellicht ooit nog eens op te pakken, maar dat gebeurde zelden. De ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ blijft daarmee een op zichzelf staand stuk muziek. Het is ook af en vertolkt het gedicht in zijn geheel. Het is zeker, volgens Debussy zelf, géén orkestwerk, géén symfonisch gedicht en zeker géén programmamuziek, het is, precies zoals hij het zag, zijn muzikale visie bij het gedicht van Mallarmé. Niet meer, niet minder. Stéphane Mallarmé (1842-1898) was leraar Engels en zeker geen rijk man. Leerkrachten zijn in de historie nooit goed betaald. Desondanks hield Mallermé zogenaamde ‘salons’ in zijn eigen woning. Die bijeenkomsten stonden bekend als Les Mardistes, simpelweg omdat ze altijd op dinsdagavond waren. Het waren samenkomsten voor liefhebbers van kunst, literatuur, poëzie, muziek en filosofie. Mallermé kende persoonlijk schilder Manet en de schrijvers Zola en Hugo en componist Debussy. Mallarmé vond dat zijn wat abstracte gedichten suggesties bij de lezer zouden moeten kunnen opwekken. Daarvoor maakte hij gebruik van de muzikaliteit van de volgorde van de woorden, de klanken er van, die op die manier op de lezer inwerken en zo allerlei beelden oproepen. In 1876 schreef hij het gedicht ‘L’après Midi d’un Faune’. In die namiddag gebeurt er nogal wat, of eigenlijk ook weer niet. Een ‘faun’ is een niet bestaand wezen, half mens (het bovenlijf),
half bok (benen met hoeven) en afkomstig uit de sagen, verhalen
uit het Romeinse rijk. Op zijn hoofd heeft hij twee niet al te
lange hoorns. Vaak bespeelt de faun een dubbelloops fluit, maar
hij werd/wordt net zo vaak afgebeeld met een panfluit. Een faun is
meestal vriendelijk, behulpzaam, maar in de Middeleeuwen werd een
faun, door zijn bokkenpoten met hoeven, gezien als de
personalisatie van de duivel. Welnu, de vriendelijke versie van
een faun ontmoet twee nimfen. Nimfen komen uit de Griekse
mythologie, het zijn lieflijke, vriendelijke wezens die houden van
dansen en zingen. Nimfen zorgen voor de natuur en komen overal in
die natuur voor. In eerste instantie waren ze onsterfelijk, in
jongere verhalen worden ze vaak even oud als dat deel van de
natuur waar ze voor zorgen, bijvoorbeeld een boom. In de historie
worden ze afgebeeld als jonge, naakte vrouwen met heel lang haar
met daarin een bloemenkrans of -slinger. Soms hadden ze een schelp
in hun hand, het symbool voor water. Al met al zijn zinnelijke
wezens, waar menig faunhart van op hol kon slaan. Het is nodig iets van het gedicht te weten om Debussy’s compositie in het goede perspectief te plaatsen. In zijn ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ komt de sfeer ervan helemaal tot zijn recht, van de betoverende fluitmelodie aan het begin tot de warme, zinnelijke, transparante klanken die erop volgden. In de klanken en de tot dan vreemde combinaties van muziekinstrumenten zie je bijna de zon die door de bladeren van de bomen schijnt en het beekje dat door zo lustig kabbelt. Je snapt wel waarom het werk tot het impressionisme wordt gerekend, maar Debussy was wars van ismen en indelingen in hokken. Dat was iets voor schilders, omdat die ‘vaststaande’ werken maakten, werken waar je uren naar kon kijken en die daarbij niet verandereden. Muziek is per definitie impressionistisch, vond Debussy, muziek is er alleen op het moment zelf, nu is die er en nu is die weer weg, vervlogen in indrukken, impressies. Debussy ontdekte Mallermé’s gedicht in 1887 na het lezen van een recensie ervan in ‘La Vogue’. Onder indruk van Mallermé’s spel met woorden begon hij drie jaar later, eerder had hij geen tijd, met een bewerking ervan. De bedoeling was muziek te schrijven bij het gedicht, dat daarover heen gedeclameerd zou moeten worden. Maar op een of andere manier vorderde hij daar nauwelijks mee. Twee jaar later pakte hij het anders aan en besloot er een suite in drie delen van te maken, maar ook die pakte niet goed uit. Met de prelude bleek hij in feite alles al gezegd te hebben en wist met geen mogelijkheid daar nog iets nieuws, anders aan toe te voegen. Dat had vooral met zijn karakter te maken. In 1893 speelde hij de pianoversie van het stuk voor vrienden, die het een bijzonder werk vonden. In 1894 was hij klaar met de orkestratie ervan. De declamatie was daarbij gesneuveld, uiteindelijk bleef alleen zijn muziek. Net als het gedicht is het een suggestief kleurenpalet waar Debussy mee werkt. Hij koos bijvoorbeeld voor een kleiner ensemble, bestaande uit: drie fluiten, twee hobo’s, Engelse hoorn, twee klarinetten, twee fagotten, vier hoorns, twee harpen, twee crotales (een serie, kleine, gestemde bekkens op een ‘rek’) en strijkers. Afwezig zijn de ‘lawaai-instrumenten’, zoals Debussy het toen omschreef, als percussie en het grootste deel koperblaasinstrumenten, zoals trompetten en trombones. ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ laat zich beluisteren als een ongrijpbaar stuk, er gebeurt van alles, maar er zit geen kop of staart aan, geen opbouw zoals we kennen van de ‘normale’ klassieke muziek. Als je intensiever luistert komt je herkenbare delen tegen, kleine bouwstenen, terugkerende motiefjes en een spel met instrumenten. Zo staan de houten blaasinstrumenten tegenover de meestal luidruchtige hoorns en die weer naast de harp. Het is een subtiel kleuren, soms vederlicht en dan verdwijnt de kleur om plaats te maken voor een ander palet. Opvallend, voor die tijd, is de prominente plek die de klarinet inneemt. De luisteraar wordt als het ware meegenomen in de beweging van de muziek en daarmee ‘betoverd’. Die betovering begint meteen al met die bedwelmende fluitsolo, het stuk muziek waarvan componist/dirigent Pierre Boulez zei: "the flute of the faun brought new breath to the art of music." Met dat fluitstuk begint de moderne, klassieke muziek. De eerste publieke voorstelling was op 22 december 1894. Het orkest werd gedirigeerd door Gustave Doret (1866-1943), de fluitist die de toon zette: Georges Barrère (1876-1944). Barrère was op dat moment nog student aan het conservatorium en had een free-lance-positie in het orkest van de Société Nationale de Musique, het orkest van deze avond. Barrère zou een mooie carrière tegemoet gaan, er werd zelfs werk aan hem opgedragen, waaronder het opmerkelijke ‘Density 21.5’ – een werk voor solo fluit - van Edgard Varèse. Er was met argusogen uitgekeken naar het concert. Debussy was
niet de makkelijkste man in omgang en had, toen al, zo zijn eigen
mening over van alles en nog wat, maar zeker over muziek. Zijn
vrienden hadden de pianoversie gehoord en hielden hun hart vast.
De verwachtingen waren dus gespannen. De spanning nam toe nadat de
Société Nationale de deuren voor dit concert opende voor het grote
publiek. Dat was nog nooit eerder gebeurd. Niet alleen het publiek was enthousiast, ook Mallermé kon zijn vreugde niet verbergen. Na de première, waar hij op uitnodiging van Debussy was, schreef hij hem een brief: “Ik kom net van het concert, diep geraakt. Het wonder! Jouw verbeelding van L’après Midi d’un Faune dissoneert niet met mijn tekst, integendeel, die gaat veel verder, echt, in nostalgie en licht, met finesse, sensualiteit en rijkdom. Geen enkele kleur zou dat zo hebben kunnen doen. In bewondering schud ik je hand, je Mallermé.” Claude Debussy was ‘gearriveerd’. ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ werd de volgende dag opnieuw uitgevoerd en al vrij snel door André Messager op concertprogramma’s geplaatst, bijvoorbeeld die van Vaudeville en Châtelet. Vanaf 1895 stond het op de programma’s van alle orkesten in Frankrijk. In 1902 werd ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ voor het eerst gespeeld in Amerika. Daar dirigeerde Georges Longy The Boston Orchestral Club. In 1913 werd het werk opgenomen in Le Société des Concerts du Conservatoire de Paris, het conservatieve bolwerk was eindelijk om. Dat moest ook wel, want een jaar eerder, 1912, was er een
balletuitvoering geweest met de muziek van ‘Prélude à l'après-midi
d'un faune’. De dan populaire danser Vaslav Nijinksy had zelf de
choreografie geschreven. De kostuums en decor werden gemaakt door
Léon Bakst, een Russische schilder en lid van het Ballet Russes
onder leiding van Sergei Diaghilev. Het decor is als grote
afbeelding hierboven geplaatst. Nijinksy danste in een strak
zittend, wit pak met vlekken richting zijn benen en voeten. De
afbeelding van hem in dat pak werd gebruikt voor het
programmaboekje en siert inmiddels menig album van Debussy. De
nimfen, het waren er wel meer dan twee, dansten zeker niet in hun
blootje. Dat was voor die tijd ongehoord natuurlijk. Ze hadden
daarom een bijna folkloristische jurk aan, lange gewaden met
diverse patronen daarop. Wel waren de armen bloot en hadden de
dames lang haar. Voor die tijd was het wellicht genoeg om de
zinnen te prikkelen. Meer opvallend waren hun niet traditionele
balletbewegingen. Nijinksy was het duidelijkst in waar het hier om
ging, zijn suggestieve, masturberende bewegingen aan het eind van
het stuk maakte nogal wat tongen los. Het droeg alleen maar bij
aan meer bezoek. Zo werkt dat, toen en nu. In 1895 bewerkte Debussy zijn ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’
tot een stuk voor twee piano’s, maar die is lang zo mooi niet als
de orkestversie. Je mist eigenlijk de betovering van de fluit en
de instrumentatie. Er zijn meer dan honderd opnames gemaakt van de ‘Prélude à
l'après-midi d'un faune’, sommigen al vroeg in de vorige eeuw, de
allereerste is 1922. Debussy was toen al overleden, hij heeft dat
niet meer mee kunnen maken. De uitvoering was door het Orchestre
des Concerts Lamoureux onder leiding van Camille Chevillard.
Relatief kort na de eerste uitvoeringen van het werk is het er een
van wie je bijna mag aannemen dat die dicht bij het origineel
blijft. Toch is het in die zin verrassend, want het stuk duurt net
iets meer dan zeven minuten. Acht jaar later is het werk al
langer. De ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ wordt in maart 1927
opgenomen door het Philadelphia Orchestra onder leiding van
Leopold Stokowski. Stokowski maakt er een ruime negen minuten van.
Dat is de vrijheid van de dirigent, een dirigent die het werk
wellicht nooit eerder gehoord heeft. Debussy is nooit in Amerika
geweest, al stond het tot drie keer toe op zijn programma. Een
volgende opname (1930) is die van het Orchestre des Concerts
Straram onder leiding van Walther Straram, met als fluitspeler
Marcel Moyse. In 1940 maakt Stokowski met ‘zijn’ Philadelphia
Orchestra een nieuwe opname en komt dat tot bijna elf minuten! Een
benadering die vaker voorkomt en -recent - soms tot opmerkingen
leidt dat het stuk wat Viagra nodig heeft. Aan de andere kant, het
is nu eenmaal en warme, broeierige en daardoor slome middag, dan
ga je niet in een fiks tempo los. Ik hou wel van dat langzame,
mits transparant uitgevoerd en dat doet Stokowski zeker. Na ‘Prélude à l'après-midi d'un faune’ ging Debussy onverdroten
door met het uitdiepen van zijn muziek, dat leidde in vogelvlucht
via ‘Trois Chansons de Bilitis’ (1898) en de ‘Trois Nocturnes’
(1898) naar wat misschien wel Debussy's meesterwerk voor orkest
is: ‘La Mer’ (1905). Dat hij de geschiedenis van de muziek had
veranderd kon hij toen niet bevroedden, maar hij wist wel at het
werk anders was dan alle andere werken van dat moment. De
‘Musicien Français’, zoals hij zichzelf noemde had daarmee een
mooie balans gecreëerd in het dan veelal Duits dominante
muzieklandschap, oftewel een lome namiddag met gevolgen. |
||
tekst: Paul Lemmens, juni
2021 afbeeldingen: © Andante/EMI/Deutsche Grammophon/Decca/Warner Classics/Naxos/e.a. |