![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
Caravan Met een oor op de grond... |
||
---|---|---|
Caravan maakte een mix van jazz, pop, klassiek, beetje soul en wat psychedelische tintjes. Hun muziek is precies dat wat men nu omschrijft als ‘the Canterbury Sound’. Die benaming lijkt ondertussen bekender dan de muziek van Caravan zelf. Net als zoveel andere groepen was er een grote doorstroom in Caravan. Dat leidde tot heftige ‘twists & turns’. Dat ze na het eerste album plotseling zonder platencontract zaten was wel het minst belangrijke. Caravan’s hoogtepunt ligt, met de kennis van nu, in die begintijd, zo tot 1975, de zogenaamde ‘Deram/Decca’-jaren. Lees het verhaal van een band die te vaak in de schaduw stond van Soft Machine en misschien wel te lieve muziek maakte?
Ergens in 1964 wordt The Wilde Flowers een echte band. Na veel samen
spelen vonden Kevin Ayers (zang); Brian Hopper (gitaar, saxen); Richard
Sinclair (1948- /gitaar, zang); Hugh Hopper (bas, saxen) en Robert Wyatt
(drums) het tijd om de groep een naam te geven. Die werd gekozen met een
klein ‘eerbetoon’ aan schrijver Oskar Wilde. In maart 1965 nam The Wilde
Flowers enkele nummers op als ‘Memories’ en ‘She’s Gone. Kort daarna verliet
Ayers de groep om samen met Daevid Allen (gitaar, zang) The Soft Machine te
beginnen. Ook alweer een naam van een boek trouwens. Ayers werd opgevolgd
door een kamergenoot van hem: Graham Flight, maar die bleef niet lang.
Sinclair vertrok vanwege de studie, waarop Wyatt de rol van ‘lead’-zanger op
zich nam. Richard Coughlan (1947-2013/drums) werd de nieuwe drummer. Beide
Hoppers, Wyatt en Coughlan doen mee aan het ‘Melody Maker Rock/Folk Contest’
en nemen daarom nog enkele nummers op. Caravan speelde vooral in de thuisplaats Whitstable, Kent. Dat is in de buurt van Canterbury. Maar daar bleven ze niet lang. Hun oude vrienden van The Soft Machine zitten al in Amerika, op tournee met Jimi Hendrix. Zoiets wilden zij ook wel. Succes haal je niet in een klein plaatsje, dus vertrok de groep naar Londen en regelde een optreden in de dan bij een ‘alternatief publiek’ populaire Middle Earth Club. Die naam is ontleend aan de boeken van Tolkien. Met de geleende apparatuur van The Soft Machine konden ze daar goed uit de voeten. Caravan nam een demo op een presenteerde die aan Island Records, maar de tape kwam voorlopig niet verder dan de receptie. Toevallig werd Hastings gebeld door ene Tony Cox, iemand die bezig was producer te worden en de groep had in Middle Earth had gehoord. Hij zag wel iets in de groep. Cox had een dealtje met Ian Ralfini, de muziekuitgever van Robbins Music. “Of ze een demo hadden?” Nou, die hadden ze wel, maar “… die lag bij de receptie van Island.” Voortvarend belde Cox naar Island om de tape te krijgen, maar zijn telefoontje schudde de mensen daar vooral wakker. De tape werd niet opgestuurd. Dus ging Hastings zelf maar om het ding op te halen. Dit keer kon hij wel met de directeur, Chris Blackwell, in gesprek. Blackwell vond de muziek goed, maar vroeg tevens: “Who is the crap singer?” Dat bleek Hastings hemzelf te zijn. “Dan halen we stem toch weg, een instrumentale groep als The Nice is nu heel populair!” Nee, dat was niet het pad van Caravan. Uiteindelijk kreeg Hastings de demo terug. Na een concert in The Beehive in Canterbury (!) werd na afloop in de auto van Cox een contract getekend met zowel Cox als Ralfini. Ralfini was inmiddels gekoppeld aan het Amerikaanse Verve Records, een label dat in Amerika inmiddels ook ‘pop’-artiesten voerde als Frank Zappa & the Mothers of Invention en The Velvet Underground. Deze onderafdeling van MGM Records had net voet aan wal gezet in Engeland en zocht daar pop-artiesten/bands. Caravan was de eerste groep die tekende voor het label. Met het nieuwe contract kregen de heren Caravan een voorschot van elk zeven Pond. Te weinig om van te leven en een oefenruimte te huren. Bovendien wilde niemand iets verhuren aan als onbetrouwbaar gezien langharig volk. Toch vond men een ruimte, het dorpshuis, een deel van de kerk, in Graveney. Binnen werd geoefend, buiten geleefd in daar opgezette tenten. Richting de winter werden de tenten verplaatst naar binnen, totdat het ook daar te koud werd om nog maar iets te doen. In 1968 vonden de eerste opnames plaats in Advision Studios, Londen. Dat
is in de periode voor alle handige techniek. Opnames waren weinig anders dan
registraties van een ‘live’-concert in de studio. Heel soms werd er wel eens
iets over gedaan, maar dat was vooral lastig en moeilijk, dan liever het
hele stuk in één keer opnieuw opnemen. Omdat Caravan de meeste stukken voor
het eerste album al lang speelde was opnemen in één keer niet zo’n groot
probleem. Gelukkig mocht de groep opdraven bij het BBC-programma ‘Color Me Pop’ en gingen de – schaarse- optredens gewoon door. Ralfini had door het hele gebeuren het idee dat de groep een eigen manager nodig had, niet eens ten onrechte in zo’n situatie. Dat werd Terry King. Voortvarend bracht hij Caravan bij Decca onder de aandacht en kon er bijna meteen een goede deal sluiten in de vorm van een meerjarencontract. De groep werd uitgebracht op Decca’s eigen label, maar later op hun redelijk nieuwe, progressieve label: Deram. Vandaar de benaming, de ‘Decca/ Deram-jaren’. In september zit Caravan in de studio’s om opnames te maken voor een
tweede album. Door de ervaringen met Cox besluiten ze het allemaal zelf te
regelen. Dat werd een beetje een zootje omdat: “Everyone wanted their
instrument to be the loudest.” Dat werkt uiteindelijk niet, dar kwamen ze
snel achter. Door alle optredens zat de band pas weer begin februari 1970 in de
studio. Net zoals bij het eerste album werd de muziek in één ‘take’
opgenomen en in die zin live in de studio gespeeld. Die opnames leidden tot
het tweede album met de wat suggestieve titel; ‘If I Could Do It All Over
Again I Do It All Over You’ (1970). Maak het verhaal af en kleur de
plaatjes. Ook al zo aardig: zelfs de technicus, Robin Sylvester, staat met een
fotootje op de hoes, dat komt niet vaak voor. Kort voordat het album
verscheen bracht Decca een single uit: ‘Hello, Hello/‘If I Could Do It All
Over Again I Do It All Over You’. Dat was voldoende om her en der beschreven
te worden. De single kwam zelfs in de Top20 en leidde tot een optreden voor
hét programma van die tijd, BBC’s ‘Top of the Pops’. Opnames voor het derde album begonnen in september 1970. Dit keer was
producer David Hitchcock aanwezig. Hitchcock was de man achter de schermen,
de man die Decca overtuigd had Caravan een contract aan te bieden. Hitchcock
is bekend van zijn werk voor Genesis, Camel en Curved Air. Net als eerder
werden de diverse songs en tracks door iedereen aangeleverd en aan elkaar
gesmeed als groepswerk. Hastings had voor de eerste twee albums nogal wat
werk verzet, dit keer deed hij het iets rustiger aan. Voor de som der delen
maakte het niet uit. Een van eerste songs die ze opnamen was ‘Group Girl’,
later werd de naam ietsje aangepast in ‘Golf Girl’. De ‘Group Girl’ is
niemand minder dan Richard Sinclair’s toekomstige vrouw Trisha, maar in de
song heet ze ‘Pat’: “Her name was Pat and we sat under a tree. She kissed
me…” Net als eerder was de amuse een single: ‘Love to Love You/Golf Girl’
(1971). Die werd uitgebracht in februari, in april volgde het album in de
prachtige, sprookjesachtige roze, grijze hoes van Anne Marie Anderson.
Ondanks die mooie hoes en de prachtige muziek kwam noch de single noch het
album in een of andere hitlijst. Ondanks dat, gerechtigheid komt altijd na
afloop, is ‘In the Land of Grey and Pink’ het bestverkochte album, platina
inmiddels, van Caravan én met terugwerkende kracht het populairste. In
interviews noemt zelfs Hastings dit als zijn favoriete Caravan-album. Helaas werden alle beloften rondom het nieuwe album niet waar gemaakt, te weinig promotie, te weinig geïnvesteerd in de groep. Het potentiële succes werd in de kiem gesmoord. Het gaf spanningen in de groep, die liepen zo hoog op dat Dave Sinclair opstapte. Plotseling zat hij bij Robert Wyatt, die net uit Soft Machine gegooid was en bezig was met Matching Mole (elders op de LemonTree): "I felt the whole thing was going a bit stagnant ... I wanted to play with other people, but had to accept that with Caravan it was either all or nothing." (citaat: Wikipedia). Eerder al had Dave Sinclair meegewerkt op Wyatt’s soloalbum ‘And of an Ear’ (1970). Er lag al een lijntje. Sinclair’s vertrek had een enorme impact. Vanwege zijn specifieke geluid
en vele solo’s was hij niet alleen moeilijk te vervangen, maar was ook de
best ontwikkelde muzikant in Caravan. Maar de Caravan trekt verder. Neef
Richard nodigde daarom Steve Miller (1943-1998/keyboard) uit om eens te
komen meemusiceren. Miller speelde op dat moment in de band Delivery, een
meer jazz dan rockband. Het werkte, maar meteen werd duidelijk dat de impact
nog groter was, het geluid van Caravan veranderde, ging meer richting jazz
in plaats van de vaak wat luchtige en soms zelfs grappige rock. Het was een
richting die Richard Sinclair ook graag op wilde gaan, maar dat zagen
Hastings en Coughlan minder zitten. Tweespalt in de band. Ondanks dat ging
men moedig voorwaarts en even moedig de studio in voor een volgend album. De
jazz leek te gaan winnen, want naast de bijna standaard-bijdrage van Jimmy
Hastings speelde nu ook Lol Coxhill (1932-2012/sopraansax) mee. Coxhill was
een bijzonder iemand die graag grenzen afbrak of verlegde. Zijn terrein was
eerder de free- of geïmproviseerde jazz dan de jazz met enige structuur. Dat
zegt al genoeg. ‘Waterloo Lily’ wordt zowel het openingsnummer als de naam voor het album
dat uitgebracht wordt in 1972. De titeltrack gaat over een nogal gezette
dame die zichtbaar voluit uitgestrekt ligt in de binnenhoes. Het Jan Steen
aandoende kroegtafereel op de buitenhoes is van William Hogarth, een Engelse
schilder die leefde van 1697 tot 1764. Zijn werk is regelmatig te zien op
lp-hoezen, maar vooral die van klassieke muziek. Wat ook opvalt is de
‘scheiding’ in credits, voor het eerst staan er twee nummers op naam van één
persoon (Miller). ‘Waterloo Lily’, de song, klinkt nog als een vertrouwd
nummer, maar daarna gaan we toch echt het jazzpad op met de twee tracks van
Miller. Met ‘Songs and Signs’ komt de klassieke Caravan weer in beweging.
Na het album ging de band op tournee door Europa, stond op het
jazzfestival (!) van Montreux en in opnieuw in de studio van de BBC. In juli
was het plotseling afgelopen. Miller verliet de groep en werd gevolgd door
Richard Sinclair. Die begonnen samen Hatfield & the North. Hastings en
Coughlan hielden Caravan aan de gang, maar dan wel met een heel stuk minder
jazz. Voor de nieuwe leden werd een soort auditie gehouden. Stuart Evans
werd kort de nieuwe bassist, maar werd na een tournee opgevolgd door John
Perry (1947- /basgitaar). Derek Augstin werd de nieuwe keyboardspeler, maar
die vertrok bij de eerste opnamen voor een nieuw album, zijn geluid was niet
‘Caravan’-genoeg. Hij werd verrassend vervangen door oudgediende David
SInclair. Die had zijn ‘wilde’ experimenten gehad en keerde terug op het
nest. Eerst was dat alleen voor een tournee door Frankrijk, daarna voelde
het weer als vanouds en bleef hij. De enige nieuwkomer die blijkbaar wel een
plek gevonden had was Geoffrey Richardson (1950- /altviool, gitaar, fluit). De orkestarrangementen van de laatste twee albums vielen goed in de
smaak. Martyn Ford en John Bell hadden zeker op ‘For Girls Who Grow Plump in
the Night’ goed werk verricht. Ford was zelfs zó tevreden dat hij een
concert wilde doen met Caravan én een symfonieorkest. Iedereen was
enthousiast, dus ging men aan de slag het idee te realiseren. Decca wilde
meteen ook maar opnames van het geheel maken met het oog/oor op een album
van het geheel. Vooraf aan het evenement tourde Caravan door Engeland. Op 28
oktober stond de groep in Theatre Royal, Drury Lane, samen met The New
Symphonia. Caravan op een verhoging, het orkest aan weerszijden daarvoor.
Door de voorafgaande tournee en de complexiteit van de opbouw was er weinig
tijd samen te oefenen. Naar eigen zeggen, twee keer vier uur. In Theatre
Royal viel een en ander ook nog niet mee. De groep speelde te hard voor het
orkest, dus moesten de speakers niet alleen zachter, maar ook heel anders
gericht worden, in ieder geval zo dat het geluid niet over de hoofden van de
strijkers heen gestort kon worden. Simon Ford dirigeerde het geheel, de
arrangementen en keuzes werden gemaakt door Simon Jeffes. Die laatste zou je
kunnen kennen van zijn Penguin Cafe Orchestra. Het deel voor de pauze was
Caravan solo, na de pauze band met orkest. ‘Caravan & the New Symphonia’ werd in april 1974 uitgebracht. Op het album kwamen alleen de stukken na de pauze, die mét orkest dus. De voorzijde van de hoes is gesierd met een wat surrealistische afbeelding, op de achterkant staat een foto van de band met orkest. Bij de ‘re-issue’ op cd in 2001 bleek dat niet alleen de volgorde anders was dan we tot dan toe hadden aangenomen, maar er ook meer was. Kregen we plotseling vijf nummers extra waaronder het lange ‘A Hunting We Shall Go’. Vroeger gingen die niet op een lp natuurlijk en een dubbel-lp was blijkbaar teveel gevraagd. ‘Caravan & the New Symphonia’ is een prachtig album, het werd in 1974 dan ook lovend besproken, maar… het werd geen succes. Op een of andere manier werd dat Caravan - onterecht - onthouden. Het leidde opnieuw tot fricties. Perry had tussen een paar tournees door al eens gespeeld met Rupert Hine voor diens band Quantum Jump, nu speelde hij er meer en meer en besloot dan maar helemaal over te stappen. Hij werd vervangen door Mike Wedgwood (1950- /basgitaar, congas). Wedgwood had voldoende ervaring opgedaan in Curved Air, dus hij kon snel de basplek invullen, op tijd in ieder geval voor een festival in Tunesië en de daaropvolgende reeks concerten in België en Nederland. Terug in eigen land ging Caravan, ondanks het uitblijven van succes, toch
maar weer de studio in voor een volgend album, maar de groep brak wel met
hun manager, King. Er moest toch iets gebeuren. Caravan tekende een contract
met BTM, de maatschappij van Miles Copeland, inderdaad de broer van The
Police drummer Stewart. BTM had ook bands als Curved Air, Black Sabbath en
Renaissance onder hun hoede. BTM regelde eerst een concert in Fairfield
Hall, Croydon en liet dat opnemen. Caravan, de band zelf, had immers nog
geen echt eigen live-album, ja met orkest, maar dat is anders, toch? Vreemd
genoeg, nou ja, eigenlijk ook weer niet, bleef het concert tot 2002
onuitgebracht. In 2002 verscheen het op cd: ‘Caravan at the Fairfield Halls,
1974’. BTM bleek, achteraf en later, niet de meest stabiel club tot grote
frustratie van de diverse bands. Black Sabbat werd er zelfs een tint zwarter
van. Zoals zo vaak in muziekland, als je denkt dat dat het goed gaat, gaan de
problemen op de loer liggen. Sinclair had nauwelijks iets geschreven voor
Caravan en hij voelde zich meer en meer een ‘studiomuzikant’ die werk van
anderen speelde. Ja, hij schreef werk, samen met John Murphy, maar dat was
meer bedoeld voor een eigen album. De drukke tournee van Caravan had vaste
bandschrijver Hastings weinig rust gegund, waardoor hij nauwelijks tijd had
gevonden nieuw werk te schrijven. Sinclair had dat wel, maar… Er werd wat
overlegd, met het gevolg dat de stukken van Sinclair/Murphy voor het nieuwe
Caravan-album gebruikt gingen worden. Zo werd bijna heel kant twee van de lp
‘Cunning Stunts’ (1975) één lang nummer: ‘The Dabsong Conshirtoe’. Het
werkstuk van het Sinclair/Murphy. Kant één bestaat uit andere werk van
hetzelfde duo, van Hastings en ook Wedgwood. De afsluitende track van
lp-kant B is van Richardson. ‘Cunning Stunts’ (afgeleide van stunning cunts
natuurlijk, hahaha wat een grap) liet met het lange werk een overeenkomst
zien met ‘Nine Feet Underground’. ‘Stunning Cunts’ was het laatste album voor Decca. Het contract was afgelopen en aangezien het succes toch vooral uitbleef koos Caravan, overigens allemaal in goede vrede, voor een andere club. Dat werd de platenmaatschappij van Copeland, net als het management BTM genaamd. Toen klonk het nog goed. Dave Sinclair werd vervangen door een collega uit Liverpool met de oh zo Nederlandse naam: Jan Schelhaas (1948- /keyboards). Met die groep werd ‘Blind Dog at St. Dunstans (1976) opgenomen. Echter
zonder Sinclair was Caravan opnieuw Caravan niet meer. Dit keer waren de
gevolgen erger, de liedjes korter en minder spannend, de langere orgelsolo’s
waren weg en vervangen door een piano en het ‘synthetisch geluid’ van een
synthesizer. ‘A major turn for the worse” (AllMusic). Daar hebben ze gelijk
in, deze ‘turn’ was niet de handigste. De naam, Caravan, staat nog wel op de
hoes, maar na ‘Cunning Stunts’ is het een enorme overgang en een
tegenvaller. Dat vond Wedgwood ook en hield het voor gezien. Hij werd kort
vervangen door Dek Messecar (?/basgitaar, zang). Met hem werd het voorlopig
laatste album opgenomen met de bijna uitdagende titel: ‘Better By Far’
(1977), maar eigenlijk wisten ze donders goed dat dit album lang niet het
niveau van weleer haalde. Door gerommel bij BTM werd dit album uitgebracht
op Arista Records. Daarna viel de groep uit elkaar en is de eerste periode
ten einde. De eerste, want drie jaar later volgt er alsnog een nieuw album
en zo blijft de Caravan een beetje doorsjokken. Met drummer van het eerste uur, Coughlan gaat het niet best, hij raakt langdurig ziek en overlijdt in 2013. Tijdens zijn begrafenis in Canterbury liet de band weten dat “his unique style of playing and wonderful character will be sorely missed." Hij was, samen met Hastings, het langst zittende groepslid en zo iemand wordt zeker gemist. Naast nieuwe albums worden er in de jaren enkele interessante compilatiealbums uitgebracht, zoals ‘Where But For Caravan Would I?: An Anthology (2000), maar veel interessanter is: ‘The World is Yours-The Anthology 1968-1976’; een 4-cd box met boek, foto’s en enkele onbekende opnamen. Met de 9cd-box ‘The Decca/Deram Years, an Anthology 1976-1975’ heb je in één klap al het boeiende werk van Caravan in huis. Bijna elke cd heeft bonustracks, die weliswaar al vaak te vinden zijn op de tweede anthologie, maar in deze set zit ook het live concert uit Fairfield Halls en alle opnamen voor de BBC. Het succes van Caravan kwam eigenlijk pas nadat ze, muzikaal gezien, over
het hoogtepunt heen waren, Vreemd dat een groep die zo’n boeiende muziek
maakt in de tijd dat ze die maakten niet populair werd en een groep als Soft
Machine wel. Zelfde wortels en achtergrond, zelfde start en in aanvang zelfs
vergelijkbare muziek. Waar het aan ligt? Ik zou het niet weten, maar wel dat
Caravan veel meer gewaardeerd mag worden. In 19070 lieten ze ons al weten
dat ‘With an Ear to the Ground You Can Make It’, misschien hadden ze met hun
oren nog dichter bij de grond moeten gaan liggen? Dat gezegd hebbende, nu
maar gauw op stap naar het Land van Grijs en Roze! |
||
tekst: Paul Lemmens, april
2021 plaatjes: © Verve Forecast/Deram/Decca/Universal Music |