Captain Beefheart/Don van Vliet "Mijn hoofd is mijn enige huis, behalve als 't regent" |
||
---|---|---|
Beefheart maakte een reeks albums die onderling behoorlijk verschillend zijn in klank, bezetting en sterkte. Telkens weer moest hij op zoek naar een nieuw label. Na een commerciële knieval kwam hij sterk terug met de laatste drie albums. Vliet/Beefheart was allesbehalve een makkelijk heerschap. Hij kon behoorlijk agressief en intimiderend zijn en maakte van zijn bandleden een soort sekteleden inclusief een nieuwe naam. Lees het verhaal van componist Captain Beefheart, opgehemeld door de een, verguisd door de ander en na zijn plotselinge terugtrekking uit de muziekwereld uiteindelijk misschien zelfs succesvoller als kunstschilder. Don Glen Vliet (1941-2010/zang, mondharmonica, sopraansax) is de
zoon van Alonzo Vliet (tankstation eigenaar) en Willie Sue
Warfield. Vader Vliet had in de familielijn voorouders afkomstig
uit Nederland, vandaar de naam. Donny bleek kunstzinnig en won op
zijn negende een prijs, uitgeschreven door de Los Angeles Zoo,
voor zijn boetseerkunst. Zowel dierentuin als het omringende
Griffith Park hadden een enorme aantrekkingskracht op de jongen.
Vliet trok zich vooral terug op zijn kamer en wilde het liefst
ongestoord zijn gang gaan. Een tijdlang werkte hij als leerling
van een oudere kunstenaar, Rodrigues, maar ouders waren niet heel
blij met de gang van zaken, omdat kunstenaars nu eenmaal
nauwelijks iets verdienden en ze vaker een beetje ‘vreemd’ waren.
Rond Vliet’s dertiende verhuisde de familie naar Lancaster in de
Mojave Desert met, om de hoek, Edwards Air Force Base. Vader kreeg
in Lancaster een baan als broodbezorger. De verhuizing had impact
op Vliet’s kunstzinnig werk. Daar ontdekte hij de muziekwereld en
met name die van de blues en jazz, denk aan Howlin’ Wolf, Robert
Johnson, John Coltrane, Thelonious Monk en Ornettte Coleman. In
Lancaster waren bandjes als The Omens en The Blackouts actief. In
die laatste speelde Frank Zappa (1940-1993/gitaar, zang, drums) de
drums, in de eerste speelde Alexis ‘Alex St. Clair’ Snouffer
(1941-2006/gitaar) en Jerry Handley (?/gitaar, basgitaar). Het
waren allemaal scholieren van de Antelope Valley High School in
Lancaster. Niet tot ieders genoegen. Zappa verveelde zich en Vliet
was vaker afwezig om zijn vader, nadat die een hartaanval gehad
had te helpen met de broodbezorging. Beide vrienden slaagden
echter op een of andere manier voor het eindexamen. In de vrije
tijd luisterden ze naar hun favoriete singletjes. In Vliet’s huis
was het druk, zowel grootmoeder als Vliet’s vriendin, Laurie
Stone, woonden er. Eenmaal thuis riep Vliet zijn moeder om een
Pepsi Cola. Een fenomeen dat door Zappa is vastgelegd in een van
zijn songs: ‘Why Doesn't Someone Give Him A Pepsi?’. Zappa nam
Vliet’s eerste zangpartij op tape op: ‘Lost in a Whirlpool’. De
song is te horen op een van Zappa’s cd’s: ‘The Lost Episodes’
(1996). Begin jaren zestig werkte Zappa in Paul Buff’s PAL Studio in Cucamonga. Nadat hij de studio van Buff had gekocht gaf Zappa de studio een andere naam: Studio Z. In studio Z. woonde en werkte Zappa. Vaak was zijn vriendin er, soms ook medemusici en soms Vliet. Vliet had zijn naam inmiddels officieel aangepast in Don van Vliet. Dat ‘van’ was volgens hem authentiek en hoorde dus in zijn naam. Zappa ontwikkelde samen met Van Vliet een plan voor een film: ‘Captain Beefheart versus the Grunt People’, een volgens Zappa – cheap high-school play annex teenage movie’. Enkele songs uit deze periode zijn ‘Metal Man Has Won His Wings’ en “I Was a Teenage malt Shop’. De naam Captain Beefheart, afkomstig van Zappa, wordt hier voor het eerst genoemd. Waar de naam precies vandaan komt is in geschiedkundige nevelen gehuld. Eén verhaal is die van Van Vliet’s oom Alan, die urineerde met de badkamerdeur open. Als Laurie, Don’s vriendin, langsliep mompelde hij altijd iets over zijn geslacht in de zin van “what a beauty, it just looks like a fine beef heart…”. Een andere verhaal is dat van Beefheart, zo noemen we hem voortaan, een slachtpartij van pelikanen zag en dat feit “put a beef in my heart…” En derde verklaring, ook van Beefheart, is dat de naam komt door de maatschappij om hem heen: “A beef in my heart against this society...” Hoe dan ook, Van Vliet nam de nam over en gebruikte die voortaan als zijn artiestennaam. Nadat de politie in inval in Studio Z. gedaan had wegens
vermeende pornografie – een gevalletje van justitiële uitlokking –
ging Studio Z. dicht en werd later afgebroken om de weg te
verbreden. Zappa ging zijn wegen en Beefheart ging aan de slag als
stofzuigerverkoper met als prachtige en dubbelzinnige slogan:
“This thing sucks”. Dat is de reden ook dat Beefheart regelmatig
met een stofzuiger onder zijn arm opduikt op foto’s. Dat los van
het feit dat hij, net als Zappa, hield van de raketvormige
modellen met die prachtige, chromen sierranden. Nu Beefheart zijn stem luid en duidelijk liet horen dacht oude
bekende Alex Snouffer dat die stem heel geschikt was in een
bluesband. Snouffer was, net als Beefheart, van de blues. Snouffer
werd Alex St. Clair, soms St. Claire. Samen begonnen ze The Magic
Band, een ‘desert blues band’. Naast beide heren bestond de groep
uit Jerry Handley (bas), Doug Moon (?/gitaar) en Paul Blakeley
(?drums). Die laatste kwam uit B.C. & the Caveman, een groep
met daarin Mark Boston (bas) en Bill Harkleroad (gitaar). Die
namen duiken binnenkort in dit verhaal opnieuw op. Rond 1964 trad
de band vaker op en werd vaak aangezien voor een Engelse bluesband
(!). In 1965 trad The Magic Band op in The Hollywood Palladium.
Het leverde een grote groep fans op en zelfs een fanclub en dat
nog voordat de groep een platencontract had. Dat kon nu niet meer
lang duren. Begin 1966 mocht de groep een contract voor twee singles tekenen
bij A&M (Herb Alpert & Jerry Moss) Records. Klinkt weinig,
maar zo werkte dat: eerst singles en bij succes een album. De
eerste single, nog in glorieus mono, is ‘Diddy Wah Diddy’/’Who Do
You Think You’re Fooling’. De producer is David Gates. Gates
zouden we later leren kennen van de band Bread. ‘Diddy Wah Diddy’
klinkt als een typische jaren zestig single, bluesy, heldere
gitaren, pakkend met mondharmonica solo. Beetje Rolling
Stones-achtig zelfs. Alleen die bas, die was anders, voller,
heftiger. Gates had dat geluid direct in de mixconsole opgenomen
om zo de stijl van Bo Diddley te krijgen. De song was eerder een
hit van Diddley. Werkte goed! Op de single speelt Mortensen niet
mee, die was opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. St.
Clair speelt drums, Rich Heper speelt samen met Moon gitaar. Om de
single te promoten werd een kort filmpje opgenomen, daarop zien we
Blakeley weer achter het drumstel. We zien hem ook op diverse
foto’s die voor de singlehoes gemaakt werden. Beide singles, aangevuld met één teruggevonden track, ‘Here I Am,
I Always Am’, werden uitgebracht als ‘The Legendary A&M
Sessions’ (1984). Het verloren nummer past prima bij de andere
vier, Beefheart is hier wel iets expressiever in zijn stemgebruik.
Gelukkig keerde de magie snel terug en kreeg de groep een
contract met Buddah Records. Tussendoor was er wel een en ander
veranderd. Beefheart had de blues wat meer losgelaten ten faveure
van de jazz. Blakeley, die alleen van de blues was, was daarom nu
echt opgestapt. Hij werd vervangen door John ‘Drumbo’ French
(1948- /drums, percussie). French was iemand die buiten de
(muziek-)kaders dacht en was daarmee een essentiële bouwsteen in
de muziek van The Magic Band. De groep trok naar Los Angeles om
daar een eerste album op te nemen. Gary Maker zou het album
produceren en vervolgens manager worden. In die laatste
hoedanigheid bracht hij de groep in contact met Ry Cooder (1947-
/gitaar). Cooder was op dat moment al een uitstekend bluesgitarist
en kon een mooie bijdrage leveren aan het geluid. Dat deed hij,
maar het liep niet zoals verwacht. Maker werd nog voordat er één
opname plaatsvond aan de kant geschoven en Cooder had het niet
echt naar zijn zin in de groep. Hij is dan ook op geen enkele foto
rondom het album te zien. De sfeer tijdens de opnames was niet
heel best. Beefheart manifesteerde zich als een sterke leider en
ontsloeg Moon omdat die zijn hoofd niet bij de muziek had. Handley
kreeg hetzelfde te horen, maar wist nog op tijd bij te sturen. Wie
nu wat speelde is slechts gissen. Beefheart voegde de bas-marimba
toe aan zijn muziekinstrumenten en behalve de genoemde musici zijn
Russ Titelman (gitaar), Taj Mahal (percussie), Milt Holland
(drums) en – als meest bijzondere – Dr. Samuel Hoffman (Theremin)
te horen. Omdat Cooder de meeste ervaring had leidde die de
opnamesessies. ‘Safe as Milk’ (1967) het eerste album van Captain Beefheart and
his Magic Band, is met de oren van nu vooral een blues-album, maar
een dat soms uit de bocht vliegt, bijvoorbeeld in een song als
‘Electricity’ waar Beefheart flink uithaalt met zijn stem. ‘Zig
Zag Wanderer’ is echt een ‘halverwege jaren zestig nummer’ qua
klangfarben en ‘drive’. ‘I’m Glad’ is een prachtig nummer, maar
meer in Doo-Wop-stijl, maar ja, dat was ook de basis van menig
Zappa’s track. Die muziek was populair bij de heren. ‘Dropout
Boogie’ is een lekker heavy nummer met overstuurde (fuzz) gitaren.
‘Electricity’ is hét nummer dat het meest opvalt en aan de basis
staat voor de muziek die we in de toekomst zouden gaan horen. De
korte, hakkerige gitaren, Beefheart met een wat vervormde stem,
wat vrijer drumwerk, (tempo-)wisselingen binnen het nummer en dan
nog het effect van de Theremin (een elektronisch muziekinstrument)
met glijdende klanken. Compleet tegengesteld is het daaropvolgende
nummer ‘Yellow Brock Road’, het is nog net geen countrymuziek.
Maar met ‘Abba Zaba’ vervolgen we de weg ingezet met
‘Electricity’. Duidelijk is dat The Magic Band meer kon dan blues
spelen. Hoe dan ook, kort nadat het album op de markt was keerde de band (1967) terug naar de studio om een tweede album op te nemen. Het idee was een dubbel-lp, half live, half studiowerk. Er is van alles opgenomen en nooit afgemaakt. De beste delen van de sessies zijn uitgebracht als ‘The Mirror Man’ (1971) en op cd als ‘The Mirror Man Sessions’ (1999). Op de eerste staan vier tracks, op de cd negen. Cooder was na zijn wat mindere ervaringen niet meer van de partij. Zijn afscheid kwam na een mislukt optreden in voorbereiding voor het komende Monterey Festival. Beefheart had podiumvrees, last van zijn hart, al dan niet onder invloed van LSD, en ‘zag’ in het publiek een meisje die veranderde in een vis waarbij de bubbels uit de mond kwamen… Hij stapte zo van het podium en viel bovenop Krasnow. Dat was genoeg voor Cooder. Hij werd eerst vervangen door Jerry McGhee en die op zijn beurt weer door Jeff Cotton (1949- /gitaar). Cotton was een bekende van French en een uitstekend muzikant. De magie hield de groep in haar greep, niet alleen voor wat
betreft de muziek, ook het uiterlijk werd aangepast. Beefheart had
vaker een uniform aan, Fez op de kop en een zonnebril op de neus,
de langharige Cotton kwam vaak in een baljurk inclusief boa.
Anderen kregen ook langer haar, baarden, en lampenkappen als
hoeden. De betovering hing letterlijk om de groep heen. Terug in Amerika gebeurt er van alles rondom de groep. Buddah liet weten niet meer verder te willen met The Magic Band en wilde vervolgens de recente tapes niet afstaan. Beefheart werd opgepakt om onopgehelderde redenen en zat enige tijd in de cel. Kort na zijn vrijlating duikt de groep onvoorbereid een studio in om opnames te maken. Die draaiden vooral om de al eerder opgenomen songs voor het tweede album, maar die moesten dus wel allemaal opnieuw. De nieuwe opnames waren niet helemaal perfect, maar de groep had geen tijd, er moest een al afgesproken tournee in Engeland gedaan worden. Producer/manager Krasnow nam daarop de tapes van de tweede sessie, mixte die, voegde er wat leuke effecten aan toe en bracht het album uit op zijn eigen, nieuwe label Blue Thumb Records onder de naam: ‘Strictly Personal’ (1968). De hoes? Een papieren hoes met postzegels van de bandleden (!). ‘Mirror Man’ was op dat moment nog niet uitgebracht door Buddah
Records, dat album zou drie jaar later volgen met een verslag van
de onvoltooide sessies. Daarmee werd ‘Strictly Personal’ het
tweede album van His Magic Band. Niet alle nummers die voor het
tweede album bedoeld waren, zoals ‘Tarotplane’, staan hierop. Wel
andere, kortere versies van ‘Safe as Milk’ en ‘Kandy Korn’. Van de
‘Mirror Man Sessions’ horen we hier andere versies van ‘Trust Us’,
‘Beatle Bones ‘n’ Somkin’ Stones’ en Gimme Dat harp Boy’. ‘Mirror
Man’ keerde terug als ‘Son of Mirror Man – Mere Man’. Het grootste
deel is in stijl met de ingezette ontwikkelingen naar een wat
vrijer geluid, experimenten met geluid ook, maar de dikste wortel
ligt nog diep in de blues. De opnames zijn niet allemaal van
superieure kwaliteit, het rammelt af en toe, maar dat heeft ook zo
zijn charme. Duidelijk is wel dat de gitaren een grotere rol
hebben en hun eigen rag spinnen al dan niet met slides. Met al dat gerommel werd het tijd voor een album zoals Beefheart het voor oren had. Enter: schoolvriend Zappa. Zappa had net twee eigen labels opgezet, Bizarre, voor zijn eigen werk en Straight voor andermans werk. Hij bood Beefheart een album aan op dat laatste label. Beefheart kreeg helemaal de vrije hand in zijn aanpak. Beefheart wilde een live-opname, waarop Zappa voorstelde de band op te nemen als een soort ‘fieldrecording’. Hij nam iedereen mee naar een landhuis en plaatste overal microfoons zodat iedereen van alles live kon opnemen. De Magic Band stond op diverse locaties in het huis. Die band was trouwens alweer anders. Opnames begonnen nog met Gary ‘Magic’ Marker, maar al snel werd die vervangen door Mark Boston (1949- /basgitaar). Ander nieuw leden waren oude bekende Bill Harkleroad (1949- /gitaar) en Vliet’s neef Victor Hayden (1948-2018/basklarinet). Beefheart bracht vriendin Laurie Stone mee, zij is – lachend – te horen op ‘Fallin Ditch’. Niet dat ze zo op het album genoemd worden, want niet alleen de kleding van de bandleden was ‘outrageous’. Beefheart bedacht andere namen voor zijn groepsleden. Hayden werd The Mascara Snake, Harkleroad: Zoot Horn Rollo, Mark Boston: Zoot Horn Rollo, John French: Drumbo en Jeff Cotton: Antennae Jimmy Semens. Iets van een initiatie in de sekte? Beefheart stelde – volgens zijn eigen verhalen– het hele werk in acht uur samen, al spelend op een piano; een instrument dat hij niet eerder bespeeld had. Bandleden vertelde later dat er zo’n jaar aan het album gewerkt was en stukken al eerder gespeeld waren. Maar de pianostukken waren wel vaak de basis. French nam ze mee, analyseerde ze en schreef arrangementen uit voor de andere bandleden. De groep werkte acht maanden in het landhuis onder Spartaanse omstandigheden. Er waren maar twee slaapkamers en iedereen zat een beetje boven op elkaar in de ruimte. Beefheart was dominant aanwezig en kleineerde zijn bandgenoten vaak zo lang totdat ze in huilen uitbarsten. Over de sessies is uitgebreid geschreven. John French schreef in zijn lijvig boek ‘Through the Eyes of Magic’ (2010) over de omgang met Beefheart, Harkleroad schreef ‘Lunar Notes’ (1998) met daarin ook al een uitgebreid verhaal over de spanningen tussen Beefheart en bandleden. French beschreef ze als sektarisch, ‘Mansonesque’ (naar Charles Manson). Men mocht volgens de geldende regels het huis niet verlaten en repetities duurden veertien uur lang. Omdat French geen ‘aardbei’ kon spelen werd hij van de trap geduwd met de woorden “ga een stuk wandelen”. Hij werd vervolgens ontslagen en vervangen door Jeff ‘Fake Drumbo ‘ Bruschel. Drumbo’s naam kwam niet meer voor op de hoes. Geweld kwam regelmatig voor volgens de verhalen. Je snapt niet dat men dat allemaal zo pikte. Er was geen geld voor eten en nadat bandleden waren overgegaan dat eten dan maar te stelen werden ze opgepakt en gevangengezet. Zappa betaalde de borg zodat iedereen weer vrij was. Gaandeweg sloop bij Beefheart de twijfel in het hart. Waarom koos
Zappa niet voor een echte, professionele studio, wilde Zappa van
hem profiteren of hem wegzetten als een ‘weirdo’? De irritaties
liepen op en Beefheart weigerde zijn partij op te nemen in het
landhuis. Daarop verhuisde de groep naar de studio om daar in
vier-en-een-half uur alles in één keer op te nemen. Overdubs waren
nauwelijks nodig. Beefheart weigerde zijn partij in de
opnameruimte van de studio in te zingen. De muziek werd keihard
aangezet en met het geluid dat hij nog kon horen door de
studioramen zong/declameerde hij zijn teksten. Dat liep niet
altijd even synchroon en geeft het album een bijzondere lading.
Zappa: “, "It was impossible to tell him why things should be such
and such a way. It seemed to me that if he was going to create a
unique object, that the best thing for me to do was to keep my
mouth shut as much as possible and just let him do whatever he
wanted to do whether I thought it was wrong or not." Nog een noot: Zappa’s eigen Mothers of Invention spelen mee op ‘The Blimp ‘. Daarop citeert Cotton de tekst, terwijl Zappa een tape met opnames van zijn band, ‘Charles Ives’ afspeelt. Eén en éen is ‘The Blimp’. Het werd verder nergens vermeld, het grappige feit kwam later bovendrijven. ‘Trout Mask Replica’ is een album dat zijn/haar gelijke niet kent. Het is net of het van een andere planeet komt. Het is een mix van allerlei stijlen van freejazz tot blues en van rock tot avant-garde. Niets lijkt samen te hangen, tegelijkertijd is het een gestructureerd album. Verwarrend, moeilijk te vatten. Gitaren vechten/vlechten, glijden (slide guitar/glass finger guitar), drums verzorgen polyritmisch een ondergrond. Beefheart gaat tekeer als een volgeling van Ornette Coleman en toetert overal doorheen met zijn sax en zingt, declameert, roept in allerlei toonaarden. Surrealistisch was een woord dat vaak opdook om dit album te beschrijven. Het was voor velen een voorbeeldalbum, want met name ‘Trout Mask Replica’ maakte duidelijk dat de grenzen in de rock nog ver opgerekt konden worden. John Peel, toch al een fan, omschreef het zo: “If there has been anything in the history of popular music which could be described as a work of art in a way that people who are involved in other areas of art would understand, then Trout Mask Replica is probably that work." Dank John. Wellicht daardoor was het alleen in Engeland ‘populair’ en stond een week in de albumlijst met een-en-twintig als hoogste positie. In Amerika was toen niemand onder de indruk. Terugkijkend in de historie wordt ‘Trout Mask Replica’ het magnum opus of hét signatuuralbum van Beefheart genoemd. In 2011 werd het, wellicht daarom, opgenomen in de United States National Recording Registry, de Amerikaanse database voor alles wat belangrijk is in de opgenomen historie van het land. Om ’Trout Mask Replica’ te verkopen gaf Beefheart menig interview daarin rondstrooiend met verhalen. Maar goed dat de # nog niet bekend was, want zijn ‘feiten’ rammelden aan alle kanten. Zo vertelde hij dat hij Harkleroad en Boston hun instrument had leren spelen, dat niemand drugs gebruikte en dat hij zelf een half jaar zonder slaap gedaan had, levend op fruit. Beefheart wist heel goed hoe je een product moest verkopen…. In het verlengde van ‘Trout Mask Replica’ bracht Straight/Reprise Records ‘Lick My Decals Off, Baby’ (1970) uit. Enkelen vinden dit laatste album zelfs nog beter. In stijl doet het niks onder voor ‘Trout Mask Replica’, al is de bezetting, opnieuw, anders. De van de trap af gegooide French was voor zijn arrangementswerk vervangen door Harkleroad, maar kort voordat de opnames voor het album begonnen keerde French terug in de groep. Na alle verhalen snap je daar niets van, maar blijkbaar vond hij in de muziek iets dat hij nodig had. Naast Harkleroad, Boston en French was de Magic Band een bijzondere drummer/percussionist rijker, de ex-Zappa/Mothers of Invention drummer Art ‘with the green moustache’ Tripp (1944- ). Op dit album was hij nog niet ‘gedoopt’ met een bijnaam. De titel, ‘Lick My Decals Off, Baby’, kom van Beefhearts weerzin tegen platenmaatschappijen, de labels oftewel decals konden net zo goed verwijderd worden. Een reden ook om het album zelf te produceren. Op ‘Lick My Decals Off, Baby’ staat voor het eerst ‘THE Magic Band’, in plaats van ‘His Magic Band’ Blijkbaar was er toch iets veranderd aan de verhoudingen. Op het album staan vijftien, meest korte tracks. Eenmaal door ‘Trout Mask Replica’ heen en gewend aan die stijl is dit er een van hetzelfde pak, al lijkt er meer structuur in te zitten. Aan de andere kant is het ook een stuk heftiger. Het album deed het – opnieuw – het best in Engeland met zelfs een, korte 20e plek in de albumlijst; de hoogste notering ooit voor een Beefheart album. Door allerlei licentierechten kon ‘Lick My Decals Off, Baby’ niet op cd uitgebracht worden, dat lukte voor het eerst in 1989. Niet dat het nu stormliep met de verkopen, integendeel, maar de diehard fans waren er blij mee. 1972 is een goed Beefheart-jaar in de zin van twee albums in dat
jaar: ‘The Spotlight Kid’ en ‘Clear Spot’. Ze horen een beetje bij
elkaar ook, maar de oplettende lezers zien weer verschillen, zo
staat op ‘The Spotlight Kid’ alleen Beefheart’s naam op de hoes,
bij ‘Clear Spot’ staat The Magic Band er weer bij. Was het eerste
een soloalbum dan? Waarschijnlijk niet. Het zijn beiden
‘makkelijke’ albums vergeleken met de vorige twee, de muziek een
stuk toegankelijker, simpeler zelfs. Beefheart: “I got tired of
scaring people with what I was doing ... I realized that I had to
give them something to hang their hat on, so I started working
more of a beat into the music". De bandleden denken daar iets
anders over. Er werd geen geld verdiend, er was niets te eten en
men was afhankelijk van giften en voedselbanken. Met een
eenvoudiger aanpak hoopte men wat meer succes te hebben en zo wat
geld te kunnen verdienen. Dat de nummers wat langzamer waren kwam
door het feit dat Beefheart nooit met de groep wilde oefenen en
met snelle muziek zijn teksten niet meer wist of kwijt kon. Eigenlijk was ‘Clear Spot’ het ook allemaal net niet. Mooi, maar te ‘eenvoudig’ voor een Beefheart album en zelfs de hoes was eerder al beter gedaan. De lp was verpakt in een plastic ‘tas’ met daarbij een karton met foto en info. De Duitse band Faust had dat concept bij hun eerste album beter doordacht, daar was alles transparant. ‘Clear Spot’ werd ook al niet gewaardeerd door de bandleden. Zowel French als Harkleroad vonden het een vreselijk album: “We hated it!” Enig succes kwam uit onverwachte hoek, de song ‘Her Eyes Are A Blue Million Miles’ werd gebruikt voor de Coen Brothers film ‘The Big Lebowski’ (1998). Het kon echter nog erger. Onder leiding van Andy DiMartino maakte Beefheart twee albums voor Mercury Records. In Engeland werden die uitgebracht door Virgin Records. ‘Unconditionally Guaranteed’ (1974) leidde zelfs tot een breuk met de band. Die bestaat dan uit Alex St. Clair (terug), Harkleroad, Boston en Tripp. Opnieuw verliepen de voorbereidende sessies vol agressie, maar na het horen van het album was iedereen duidelijk dat het dit niet was. De groep verliet Beefheart, of sterker nog, ze ontsloegen hem en gingen zelfstandig verder als Mallard. Beefheart was – later – ook in mineur en vroeg kopers van dit en het volgende, ‘Bluejeans & Moonbeams’ (1974) ze te retourneren en het geld terug te vragen. Waar ‘Unconditionally Guaranteed’ nog enigszins gaat, gaat ‘Bluejeans & Moonbeams’ te ver het commerciële pad op. Je mag je zelfs afvragen of ‘Bluejeans & Moonbeams’ wel een Beefheart & Magic Band-album is. Alle oude bekenden zijn afwezig en er lijkt een ‘sessiegroep’ in het korte leven geroepen te zijn: Dean Smith (gitaar, slide), Michel Smotheman (keyboards, zang) en Ty Grimes (percussie). Op ‘The Captains Holiday’ speelt Beefheart niet eens zelf mondharmonica, maar een anonieme studiomuzikant. Fans noemde de groep op dit album cynisch ‘The Tragic Band’. Het enige goede aan het album, volgens Beefheart, is de hoes die gemaakt is door Victor Hayden/The Mascara Snake. Veel dieper kon Beefheart niet vallen. Na ‘Bluejeans &
Moonbeams’ zat hij zonder band en met allerlei contractuele
verplichtingen. Beefheart tekende alles wat onder zijn neus gelegd
werd en was daarmee in een onontwarbaar web beland. Als de nood
het hoogst is, is de jeugdvriend nabij. De tournee liep niet heel plezant. Beefheart bleek moeite te hebben teksten te onthouden en had stukken papier op het podium liggen als ‘reminder’. Ook had hij moeite met de strak georganiseerde band van Zappa. The Mothers zijn wel magisch, maar heel anders dan The Magic Band. Naarmate de tournee vorderde begon Beefheart meer en meer, ‘live on stage’ te tekenen. Dat waren spotprenten van Zappa. Logisch dat die er niet blij mee was. Hij vroeg na de tournee Cohen de zaken met Beefheart verder te regelen en ging door met zijn eigen muziek. Beefheart vroeg oude bandleden terug om met hem het toegezegde album te maken. Daarbij had hij vakkundige musici/arrangeurs nodig. Dus staan John French en Jeff Moris Tepper weer bij hem in de studio. French zorgt voor van alles en nog wat en heeft daarmee de rol terug die hij altijd al had. Nieuw, maar al bekend van ‘Bongo Fury’ is ex-Mothers slide-gitaar-speler Denny Walley (1943- /gitaar, slide). Helemaal nieuw is John Thomas (?/orgel, piano). Deze groep nam songs op voor een nieuw album: ‘Bat Chain Puller’. Alleen… dat kwam er niet, tenminste, niet tot 2012. De reden? De zakelijke ruzie tussen Zappa en Cohen. Zappa had ontdekt dat Cohen minder netjes met zijn geld was omgesprongen, had hem ontslagen en een rechtszaak aangespannen. Cohen op zijn beurt had beslag laten leggen op de studio, de tapes enzovoorts. In afwachting van een uitspraak van de rechter kon Zappa, noch Beefheart bij hun tapes. Bij Zappa leverde dat een aantal albums op die bekend zijn als de ‘crisisalbums’ (Studio Tan, Sleep Dirt en Orchestral Favorites), bij Beefheart leverde dat vooralsnog een groot probleem op. Had hij een nieuw en goed album, zat het op slot. Zappa won later de rechtszaak, maar toen had Beefheart de meeste tracks al uitgebracht op ‘Shiny Beast’ en was het minder zinvol het nog eens over te doen. Pas in 2012 zag het origineel bedoelde – en vaak als bootleg uitgebrachte – album het levenslicht. Toch alsnog een beste ear-opener! Beefheart had ondertussen zijn contractuele puinhoop geordend en
een nieuwe deal gesloten met Warner Bros, nota bene de club waar
Zappa net afscheid van genomen had onder het motto, "Warner Bros
Sucks". ‘Shiny Beast (Bat Chain Puller)’ (1978) bracht in ieder
geval Beefheart weer terug op het juiste auditieve pad. Voor het
album nam hij songs die hij geschreven had voor ‘Bat Chain Puller’
opnieuw op, vandaar de subtitel. Hij haalde tevens enkele oudjes
van stal, zoals ‘Ice Rose’ dat voorheen door het leven ging als
‘Big Black Baby Shoes’ en stamde uit de tijd van ‘Strictly
Personal’. ‘Suction Prints’ was nog over van de opnames rondom
‘Clear Spot’ en was bekend als ‘Pompadour Swamp ‘. Meteen schreef
Beefheart vier nieuwe songs. Niet alles verscheen op dit album,
sommige tracks zouden opduiken op de twee nog komende albums, ‘Doc
at the Radar Station’ en ‘Ice Cream for Crow’. De muziek op ‘Shiny
Beast’ klinkt modern, maar gaat eigenlijk terug tot Beefheart’s
prilste beginperiode. Meer de blues, gecombineerd met rock/pop,
experimenteel en toch toegankelijk. Met bijna dezelfde band maakte Beefheart in 1980 ‘Doc at the
Radar Station’ en net als het vorige album was die verpakt in een
hoes geschilderd door Van Vliet. En net als het vorige is het een
soort verzamelalbum met restwerk uit de ‘Bat Chain Puller’ sessies
en recenter werk. Fowler doet nog mee op één track, ‘Run Paint
run’; Gary Lucas (1952- /gitaar, hoorn) doet dat op twee: ‘Flavor
Bud Living’ en ‘Best batch Yet’. French is alom aanwezig en speelt
zelfs gitaar, slide, basgitaar en marimba. Qua sound klinkt ‘Doc
at the Radar Station’ als een logisch vervolg op ‘Shiny Beast’ en
vormt in die zin, samen met het laatste album, ‘Ice Cream For
Crow’, een drie-eenheid. ‘Ice Cream for crow’ (1982) is Beefhearts laatste officiële
album. Het past in de auditieve rij van de vorige twee. Eigenlijk
zou dit album gevormd worden door delen van het originele ‘Bat
Chain Puller’ album, maar Zappa, die nu de rechten daarover terug
had, raadde dat af, veel tracks waren al uitgebracht en het album
alsnog uitbrengen zou volgens hem niets toevoegen. Daarop
componeerde Beefheart toch maar nieuw werk. Beter maar, want ‘Ice
Cream for Crow’ is een heel sterk album. Mike Barnes die een
biografie over Beefhearts schreef noemde het “een voorgerecht voor
een hoofdgerecht dat nooit meer kwam.” Mooi omschreven. Beefheart
had zijn vorm met de vorige twee albums hervonden en ‘reed op de
toppen van de golven’. Dat vonden er meer, ook John Peel was terug
in het commentatorhok en sprak van “een van Beefheart’s beste
albums”. Grappig is dat het in Engeland dan ook opdook in de Uk
Album Charts, twee weken, met als hoogste plek de 90e. Maar toch,
hij was er weer en dat met – alweer – een nieuwe band: Tepper,
Richard ‘Midnight Hatsize’ Snyder (?/basgitaar, marimba,
altviool), Gary Lucas en Cliff Martinez )1954- /drums, percussie).
Feldman doet her en der mee, grote afwezige is French. Kort na het album gaf Beefheart aan te willen stoppen met muziek
omdat hij te goed was geworden op zijn sopraansax.. Hij wilde zich
voortaan helemaal richten op zijn schilderkunst. Gary Lucas, dan
al enige tijd zijn manager ook, probeerde hem vaak over te halen,
maar slaagde daar niet in. Beefheart, nu weer Van vliet trok zich
terug in de Mojave Desert en richtte zich inderdaad alleen nog tot
het schildersdoek, met succes! De schilder Van Vliet is/werd vaak
meer gewaardeerd dan de zanger/dichter/muzikant Captain Beefheart.
Het leverde hem exposities op, boeken, lezingen en uitnodigingen
om zijn gedichten/teksten voor te dragen. Nadat Captain Beefheart zich had teruggetrokken uit de
muziekwereld kwamen er talloze albums, cd’s, bootlegs en
compilaties op de markt. Sommige zijn hierboven al beschreven,
andere interessante die ik graag wil noemen zijn: ‘I’m Going To Do
What I Wanna Do (Live at my Fathers Place’1978)’, een 2cd
live-registratie afkomstig van een radiouitzending. Dat is de
groep met daarin Feldman, Fowler, Williams en Tepper. Een
prachtige set in alle opzichten is ‘Grow Fins: Rarities
(1965-1982), een 5cd box met 112 pagina’s tellend boekwerk. De set
bestaat uit oud- en livewerk uit ’s mans hele œvre. Cd1 zijn
vooral demos’ uit de begintijd (1965-1967) en twee tracks van
optredens in de Avalon Ballroom 1967. Cd2 heeft werk uit 1968,
live in Cannes en Kidderminster. Cd3 en cd4 zijn de verrassende
snoepjes met de Trout Mask House Sessions 1969. Dat zijn de
opnames gemaakt in het gehuurde landhuis. Essentieel luisteren!
Cd4 is aangevuld met beeldmateriaal, te zien via een PC. De vijfde
cd is een verzameling tracks van 1969 tot 1981, livewerk, demos;
en ‘worktapes’. In de ‘canon van Beefheart’ is ‘Grow Fins’ een
niet te missen onderdeel. Don van Vliet/Captain Beefheart heeft met een heel eigen stijl en
zeker een eigen aanpak een heel eigen plek in muziekland
gecreëerd. Er is niets anders en niemand anders die zo speelde,
zong, declameerde, schreeuwde en muziek liet horen die nauwelijks
iets met elkaar te maken leek te hebben. Leek, want in feite was
alles heel goed doordacht en ingestudeerd. Dat maakt Beefheart’s
muziek extra interessant, het was niet zomaar random muziek, er
zat een visie achter. Niet iedereen kon daarin meegaan, maar zelfs
die mensen voelden wel aan dat hier iets heel bijzonders aan de
hand was. Beefheart heeft de waardering voor zijn werk pas
achteraf gekregen. “Logisch”, zou hij zeggen, want hij was zijn
tijd ver vooruit en leefde in zijn eigen wereld: “Mijn hoofd is
mijn enige huis, behalve als ’t regent.” |
||
tekst: Paul Lemmens,
oktober 2021 afbeeldingen: © Buddah/Blue Thumb/Straight/Reprise/Virgin/WarnerBros/Revenant/Rhino/VAULTernative Records/Zappa Records/Edsel/MLP |