![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
Anton
Webern Strenge stilte |
||
---|---|---|
Anton was de zoon (de enige die in leven bleef) van Carl von Webern en Amelie Geer. De familie had haar wortels in de Oostenrijkse aristocratie; de familie Weber von Webern, en had in die hoedanigheid een eigen kasteel in Salurn. Moeder Amelie speelde behoorlijk piano en zong; zij was degene die Anton de liefde voor muziek bijbracht. Vader, mijningenieur Carl von Webern, werd in 1884 te werk gesteld in Klagenfurt. Anton krijgt piano- en cellolessen en speelt later in de vrije tijd cello in het plaatselijke orkest. De middelbare school doorloopt hij met vakken als Latijns, Grieks, Duits, wiskunde en filosofie. In 1902 gaat de familie naar Wenen en Anton naar de Universiteit aldaar om musicologie te studeren bij Guido Adler. Hij specialiseert zich in de complexe polyfonie van de Middeleeuwse Nederlandse componisten en behaalt zijn doctoraal met een thesis over Heinrich Isaak (1906). In 1904 schrijft hij een van zijn eerste werken: “Im Sommerwind’; een idylle voor orkest. Vanaf 1904 wordt Webern leerling bij Arnold Schönberg. Schönberg zou bekend worden vanwege zijn vooruitstrevende twaalftoonsyteem; de 'groep' om heen heen - Webern en later Alban Berg - als de Tweede Weense School. In 1908 schrijft Webern zijn eerste officiële werk: Passacaglia, Op. 1 – een stuk voor groot orkest. Het is nog een traditioneel klinkend stuk, hij beschouwt het meer als een soort 'meesterproef' als afsluiting van de leerschool bij Schönberg. Inmiddels is Webern getrouwd en is het tijd inkomsten te genereren, we leven immers aan het begin van vorige eeuw, dus de man moet aan den arbeid. In 1908 wordt hij dirigent van het orkest van Bad Ischl; een behoorlijk goed gezelschap, maar wel voornamelijk gericht op operettes. Ondanks het feit dat Webern daar een gruwelijke hekel aan had zou hij vergelijkbaar werk nog twaalf jaar blijven doen. In 1911 vertrekt hij naar Berlijn om weer met Schönberg te werken. Die samenwerking wordt door de oproep voor de dienstplicht, halverwege de Eerste Wereldoorlog (1915), beëindigd. Vanwege zijn slechte ogen wordt Webern daar weer uit ontslagen in 1916. Ondanks deze ‘storing’ in zijn leven heeft hij nog enkele werken gecomponeerd, zoals de Sechs Stücke für grosses Orchester, Fünf Sätze für Streichquartett en Fünf Lieder nach Gedichten von Stefan George en de Zwei Lieder für mittlere Stimme und acht Instrumenten nach Gedichten von Rainer Maria Rilke. De zes stukken voor orkest zijn duidelijk geïnspireerd op Schönberg’s Fünf Orchesterstücke (1909). In zijn werken beheerst Webern het idee van ‘klangfarben’, zoals door Schönberg beschreven in zijn Harmonielehere (1911). Hij doet dat misschien zelfs wel beter dan zijn leermeester. Het oproepen van klanken door vorige of het ‘doorgeven’ ervan is precies dat wat Schönberg beoogde. Webern blijkt er een ware (toon-)kunstenaar in. Tussen 1913 en 1915 schrijft Webern drie stukken die horen tot de
meest sterke als het gaat om dat ‘schilderen met klanken’: Sechs
Bagatellen für Streichquartett, Fünf Stücke für Orchester en Drei
kleine Stücke für Violoncello und Klavier. Het bijzondere is
enerzijds de zeggingskracht van de stukken, anderzijds de duur,
beter gezegd, de beperking ervan in tijd. Van de drie genoemde
werken, die alle drie bestaan uit diverse onderdelen, duurt de
langste(!) één minuut en eenentwintig seconden; de kortste slechts
drieëntwintig seconden. De Vijf Stukken voor orkest komen samen
uit op net geen vier minuten! Als je dan nog naar de benamingen
van de onderdelen kijkt: Sehr ruhig und zart; seher langsamn und
äussert ruhig, fliessend, äussert zart, dan wordt duidelijk dat we
met bijna minimale muziek – en dan niet bedoeld in de stijl van
bijvoorbeeld Steve Reich – te maken hebben. Zacht, verstild bijna,
het gaat om de veranderende klanken. Je moet heel geconcentreerd
luisteren, want het stuk is zo voorbij. Webern is duidelijk iemand
van 'in de beperking herkent men de meester'. Zijn strengheid als
het gaat om het toepassen van de regels is bijna wiskundig te
noemen, iets dat bijna botst met zijn liefde voor de natuur, die
vaak lak heeft aan regels. Echter, sommige componisten kunnen in
een paar seconden meer vertellen dan anderen in één uur. Tussen 1914 en 1926 werkt Webern alleen maar met vocalen in zijn werk en gebruikt teksten van dichters/schrijvers als Georg Trakl, Goethe en Hans Bethge. Opvallend is dat hij liederen kiest die gaan over de natuur of een sterk religieus karakter hebben. In het begin overheerst de natuur, in later werk juist de religie. In 1920 verhuist de familie Webern naar Mödling, een plaats buiten Wenen. Om in leven te blijven moet hij allerlei baantjes aannemen, niet tot zijn grote satisfactie. Daar komt in 1927 verandering in als hij dirigent/adviseur van moderne muziek, verbonden aan de Weense Radio. Ook werkt hij met de Singverein; een groep zangers gespecialiseerd in het zingen van meesterstukken als bijvoorbeeld de Achtste Symfonie van Mahler. Jammer genoeg duurt dat niet lang, want al in 1934 roeren rechtse politici zich en wordt steeds meer muziek in de ban gedaan; ook die van hem. Zijn muziek is dan blijkbaar al van het ‘rechte pad’ gedwaald. Rond 1922 komt Schönberg op het idee van het twaalftoonsysteem,
ook wel de Dodecafonie genoemd. Bijzonder is dat in 1919 ene
Joseph Hauer in Wenen ook al op dat idee gekomen was. Schönberg
had daar echter geen weet van en ging er uiteindelijk met de wat
twijfelachtige eer vandoor. Webern’s eerste publieke succes – tot nu toe werden zijn werken
in achterafzaaltjes en door B-orkesten gespeeld – was in 1938 en
niet eens in zijn geboorteland. Das Augenlicht, für gemischten
Chor und Orchester mit Worte von Hildegard Jone werd voor het
eerst gespeeld tijdens het London Festival of het International
Society for Contemporary Music (wat een mondvol). Daarna richt
Webern zich in de afwisseling naar instrumentale stukken op
bijvoorbeeld piano en strijkkwartet. Zijn laatste werken zijn twee Kantata’s en de Variationen für Orchester. Alle drie zijn ze meer uitgesproken dan de werken ervoor. In zijn laatste Kantate lijkt Webern zelfs terug te grijpen op de Middeleeuwse Nederlanders als het gaat om de vorm. Had Webern het al niet breed, vanaf het moment dat Hitler aan de macht is, wordt het nog erger. Zijn muziek wordt verboden en bestempeld als 'Entartete Musik', maar ook als 'Cultureel Bolshevisme'. Schönberg zag de dreigende Nazi-bui al hangen en verliet spoedig het land. Vriend Berg overlijdt in 1938, waardoor Webern in een muzikaal isolement terecht komt. Hoogst merkwaardig is dat Webern, die de Nazi-politiek scherp veroordeelde, later een brief schrijft aan het nieuwe regiem met de boodschap dat de nieuwe staat geschapen is door een unieke man (Hitler). Wellicht heeft hij de brief onder dwang geschreven, maar het heeft hem (toen) veel problemen bespaard. De actie rijmt niet met de persoon Webern. In 1945 naderen de Russen Wenen en vlucht Webern met zijn vrouw naar Mittersill bij Salzburg. Later volgt het resterende deel van de familie; zijn enige zoon is dan al omgekomen aan het Oostfront. Later, op 18 september, genietend van de rust en de nacht en het vooruitzicht op een mooie, nieuwe baan in Wenen, steekt Webern, om de familie niet te hinderen, buiten een sigaret op. Dat had hij beter niet kunnen doen, want een Amerikaanse legerkok ziet het op dat moment verboden vuur en schiet; Webern overleeft het niet. De decennia na de oorlog wordt Webern door veel componisten
gezien als de belangrijkste. Als radicaal componist, vaak
verdergaand dan zijn leermeester, was hij voor velen, bijvoorbeeld
Pierre Boulez, Luigi Nono en Karlheinz Stockhausen, een voorbeeld
op weg naar nieuwe muziek. Ondanks zijn ‘populariteit’ meteen na
de oorlog is nu nog slechts een kleine groep geïnteresseerd in
Webern. De muziek blijkt te moeilijk, te lastig, te intensief
misschien? Vreemd, want we leven in een tijd van korte
spanningsbogen, het zou ideale muziek zijn voor nu. Maar het zal
de stilte wel zijn, die is soms beangstigend, de kracht daarvan
wordt schromelijk onderschat. Maar dat is eigenlijk een verhaal
voor bij John Cage, de meester van de stilte. Over de kok, Raymond
Norwood Bell doen meerdere verhalen de ronde. De ene is dat hij
door zijn schietpartij zo van slag was dat hij in een
psychiatrische kliniek belandde en zich vijf jaar later het leven
benam, de ander is dat hij zo van slag was dat hij zich vergreep
aan de alcohol en stierf als gevolg van die verslaving; je schiet
dan ook niet iedere dag een componist neer tenslotte. |
||
tekst: Paul Lemmens, maart
2013 afbeeldingen: © Sony |