![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
---|---|---|---|
![]() |
![]() |
![]() |
Aaron Frazer Moderne nostalgie |
||
---|---|---|
‘Introducing… Aaron Frazer’ heet het album, maar sommigen kenden hem al als drummer en zanger bij Durand Jones & the Indications, die andere band met flinke wortels in het verleden. De presentatie van ‘Introducing…’ is helemaal in stijl, roze voorkant, de zwartwit-foto met tegelvloer op de achterkant. Hoeveel jaren vijftig kun je aan? De eerste zin op de website van Durand Jones is dat zij “… aren’t looking backwards”, maar het is bij Jones én Frazer een en al terugkijken en vooral luisteren. Of toch niet helemaal? Tijd voor een verhaal, de toekomst ligt immers in het verleden besloten.
Durand Jones (?/altsaxofoon) studeert aan de Indiana University en
ontmoet daar Blake Rhein (?/gitaar) die geluidstechniek studeert. Jones is
druk met een project met blazers dat opgenomen wordt door Rhein. Het
verloopt allemaal nogal hectisch. Er is een zanger nodig en die is er niet.
Rhein zet daarom Jones aan te gaan zingen. Die speelt eigenlijk alleen sax.
Zingen? Om wat te ontspannen laat Rhein Jones ‘45s’ horen uit zijn
collectie; veel soul, doo-wop, begin jaren zeventig funk. Al snel sluit
mede-geluidstechniek-student Aaron Frazer (1979- /drums, zang, piano) aan.
Ze wisselen singles uit en gaan samen op zoek naar meer en andere. Het
blijft niet bij luisteren alleen, na luisteren worden instrumenten opgepakt
om samen eens iets te proberen. Het drietal wordt uitgebreid met Kyle Houpt
(?/basgitaar) en Justin Hubler (?/orgel, elektrische piano). In de kelder
van de opleiding is een studio waar ze terecht kunnen. De techniek én de
kennis is er. Met veel plezier en enthousiasme worden zo genoeg nummers
opgenomen om een album te vullen. En dat gebeurt. Tijdens het verzamelen van
singletjes was al opgevallen dat één label, Colemine, wel heel vaak in de
collectie voorkwam. Ze benaderen dat label dan ook en die zien wel iets in
de groep. Het album is in feite al klaar, gemaakt voor 452,11 dollar en een
krat bier. In 2015 brengt Colemine de eerste single uit van Durand Jones &
the Indications; ‘Smile/Tuck ’n Roll’. Vergelijkingen worden gemaakt met
Jackie Wilson en Marvin Gaye. Dan weet je het wel. Maar denk ook breder,
Stax, Motown, de muziek van de Mizell-brothers, Blaxploitation. Als invloed
wordt ook de muziek van Abba genoemd. Na de single volgt snel het album: ‘Durand Jones & the Indications’ (2016). Het wordt uitgebracht in zo’n heerlijk nostalgische Blue Note aandoende hoes: Een blauwe foto van Jones, groot op de voorkant, daarboven een zwart vlak met de naam van de band in het lettertype ‘Cooper Black’. Dat is een veelgebruikte letter in de jaren vijftig en zestig. Nostalgie alom hier. Maar het past allemaal wel. Het album is een grote ode, een retro-reis, aan die geweldige muziek van toen. Veel soul inderdaad, met lekker veel blaaswerk van gastmusici: Alexander Young (tenorsax); Christian Allmending (trompet) en Steven Banks (baritonsax). Rhein kiest voor het gitaargeluid uit die periode, dat extra wordt benadrukt door dat van Hubler’s Hammond-orgel. Op ‘Smile’, het nummer van de single, zingt Anastacia Talley mee als achtergrondzangeres. Jones is de ‘belangrijkste’ zanger, maar wordt op enkele afgewisseld door Frazer. De song ‘Is It Any Wonder’ zingt hij met een prachtige falsetstem, falsetto of in het Nederlands, kopstem. Zo’n stem die je op veel doo-wop songs tegenkomt, maar ook bij bijvoorbeeld Barry Gibb (denk maar aan Saturday Night Fever), Justin Timberlake en Prince. Zo’n falset komt niet heel veel voor, maar valt wel enorm op. Frazer ontdekt zijn stem en de liefde voor zingen op een speciale manier: . “When I got my driver’s license, I could be in a car where nobody would ever hear me, and it had something so liberating. As a kid you do not have a lot of privacy and freedom and having a moving box where no one can hear you was great! I think I learned to sing by singing along to a lot of the early Black Keys albums.” (citaat: nbhap.com) Maar wat Frazer hier doet is geen doo-wop. Het is een stuk eigentijdser, maar dan met een ‘vintage-twist’. Het is een heerlijk langzaam nummer met blazers en Fender Rhodes elektrische piano. Tijdloos en geschikt voor ‘close-dancing’, voor wie weet hoe dat nog moet. Voor Jones, die zijn sax in de kast heeft gezet is het helemaal anders: “Did I expect to do this shit once I got out of college? Hell no. Totally not. But this is what God is telling me to do – move and groove. So I’m gonna stay in my lane.” (citaat: durandjonesandtheindications.com). Het album kent hoofdzakelijk rustige nummers, maar die zijn niet - wat tegenwoordig blijkbaar de norm is - zo glad of gepolijst. Beetje rauw en scherp aan de kantjes, precies voldoende om deze muziek net even anders te maken dan het gros. Ondanks dat was het album niet heel succesvol, maar er werd langzaamaan meer en meer over de groep gesproken. Reden genoeg voor Colemine het album twee jaar later (2018) opnieuw uit te brengen. Het werd een jaar later gevolgd door het tweede album: ‘American Love Call’ (2019). Er is één wijziging in de bezetting, Hubler is vervangen door keyboardsspeler Steve Okonski (?/keyboards). Dit keer werd het album opgenomen in een goede studio met talloze gastmusici. Het zijn vooral strijkers en blazers. De arrangementen zijn van Fraser en Jay Bryan Flatt; de opnametechniek is deels in handen van Rhein, die ook tekende voor het hoesontwerp. Producer is Fraser. De groep houdt alles liefst zoveel mogelijk in eigen handen. Het album is enerzijds iets gelijkmatiger qua zang dan het eerste,
anderzijds meer samenzang. Durand: “Right now it’s heading into a more sweet
sound. Many of the times when I sang for the record I kept getting the
comments “too dynamic” or “too much velocity.” [It’s a] much different style
of singing from the first album and what it took to sing those songs each
night. So I had to change my approach and method. At first I felt a little
discouraged because it was tough! But then [I would be] listening to Irma
Thomas and [hearing] her not letting any genre trip her up. So I took the
challenge.” (citaat: needletothegroove). De teksten zijn niet die van de jaren vijftig, de liefde en/of het liefdesverdriet. Meerdere teksten gaan over het Amerika van deze tijd, zoals ‘Morning in America’. Er is nog veel dat daar niet oké is en veranderd moet worden. Daarmee kom je op het gebied van de maatschappijkritische teksten en dat is een heel andere ingang. Het pleit voor de groep dat ze dat aangaan, anderzijds zijn er genoeg musici uit het verleden te vinden die minstens net zo kritisch waren, zoals Gil Scott-Heron, Curtis Mayfield, Isaac Hayes. Op de achterzijde van het album zie je Jones en Frazer geleund tegen een ‘old-school-car’, een Pontiac. Of dat een teken is/was? De song ‘Morning in America’ werd uitgebracht als single, met op de B-kant ‘Cruisin’ to the Park’. ‘Cruisin’ (wij kennen het van Cruisin’ with Ruben & the Jets natuurlijk), is met je auto, al dan niet opgepimpt, met één hand aan het stuur de ander om de nek van je liefje, rondjes rijden zonder gericht doel. Het doel is vooral: “kijk eens wat een mooie auto ik heb” en “kijk eens wat een knappe vrouw naast me zit”. Het nummer werd geadopteerd door al die rondjesrijdende liefhebbers en zelfs voorzien van bijpassende clip die je meteen teleporteert naar het verleden. Al vanaf de eerste klank van het glockenspiel ben je verkocht. ‘Cruisin’ to the Park’ wordt meerstemmig gezongen met vooral de stem van Frazer op de voorgrond. Het is een van de mooiste nummers en dat staat dan niet op het album! Ene BigVic schrijft bij de clip op YouTube: “Congrats! If you're here, you've reached the highest level of taste in music... To Chicanos This music is more than a jam it's a lifestyle that hits you deep down.” Voor fans is het meer dan de combinatie van neo-soul en ‘chicano old style’, het is een leefstijl. Dat niet alleen, het is een belofte en die komt Frazer na met zijn eerste soloalbum. Maar voor dat album brengt hij eerst een single uit: ‘My God Has a Telephone/Live on’ (2020). Op het hoesje is te lezen dat Aaron G. Frazer optreedt als ‘The Flying Stars of Brooklyn’. In feite is het zijn gospel-project(je), simpelweg opgenomen met wat vrienden op een 4-track recorder. Naast Frazer, die drumt en produceert, horen we: Wyndham Baird (gitaar); Micah Blaichman (bas); Eli Husock (gitaar) en uit eigen band Steve Okonski (orgel). Rachel Housle en Phylis Heitjan zorgen voor de achtergrondzang. De single wordt uitgebracht, hoe kan het ook anders, door Colemine Records. ‘My God Has a Telephone ‘ is van Frazer, Blaichman en Baird; ‘Live On’ van Frazer en Husock. In januari 2021 volgt het album: ‘Introducing… Aaron Frazer’; uitgebracht
door Easy Eye Sound/Dead Oceans. Het album kwam tot stand door bemoeienis
van Dan Auerbach van ‘The Black Keys’. Even een toelichting: Auerbach (1979-
) is schrijver/producer, maar ook zanger/gitarist van The Black Keys. Dat is
een bluesrock-band uit Ohio. Auerbach heeft een eigen studio en werkte met
uiteenlopende musici als Dr. John, Lana del Rey, CeeLo Green en zelfs een
oudje als The Pretenders, de band met Chrissie Hynde. Auerbach is geen
kleintje in de muziekwereld, hij ontving meerdere Grammy’’s, waaronder een
voor het album ‘Brother’ van The Black Keys. In 2013 kreeg hij de Grammy
voor ‘Producer of the Year’. Auerbach had Frazer gehoord en wilde maar al te
graag een album met hem maken: “Aaron is just so incredibly gifted; to be so
good at drums and sing like that at the same time. It’s just hitting so hard
and I reached out immediately after I heard ‘Is it Any Wonder.’ I love
falsetto singing – there’s something so vulnerable about it.” (citaat:
aaronfrazermusic.com) Dat is voor een deel gelukt, maar bij mijn eerste luisteren dacht ik toch
meteen terug aan al die albums uit die ‘goeie ouwe tijd’; albums van Curtis
Mayfield, Smokey Robinson, Otis Redding, Marvin Gaye, The Temptations. Die
sfeer, daar gaat het om tenslotte. Frazer en Auerbach schreven de meeste
songs, hier en daar bijgestaan door anderen. Zo is het openingsnummer ‘You
Don’t Wanna Be My baby’ geschreven door de twee heren én L. (Lawrence)
Russell Brown. Die laatste schreef hits voor Frankie Valli, de zanger van
The Four Seasons, een van de grootste bands in jaren zestig. Valli stond
bekend om zijn falsetstem. Een paar van zijn hits: ‘Can’t Take My Eyes Off
You’; ‘1963 (Oh What a Night)’; ‘Sherry’ en ‘Big Girls Don’t Cry’. Auerbach:
“As soon as Aaron started singing, Russell looked at me and his eyes lit up.
He instantly understood Aaron; it was a perfect, effortless way to start the
record.” Voor het album werd een groep gerenommeerde muzikanten aangetrokken, waaronder de ‘Memphis Boys’. Dat zijn studiomusici – vergelijk het met The Wrecking Crew – die werken met tal van grootheden. Namen? Dusty Springfield; Aretha Franklin; Neil Diamond; Elvis Presley; Petula Clark en Booby Womack. Net als bij The Wrecking Crew zijn er steeds nieuwe musici die opereren onder de studionaam. Daarnaast draafden nog anderen op, oud en jong en maakten samen ‘Introducing… ‘ Het album werd, geheel in stijl, nu eens niet digitaal opgenomen, maar analoog. En dat hoor je! Bij diverse tracks zijn video’s/clips gemaakt die perfect passen bij de sfeer die het album oproept. De twaalf tracks ze zijn om voor je het weet. Geen nood, gewoon nog een keer opzetten. Deze muziek verveelt nooit. Het is een vorm van moderne nostalgie, waarbij ik met een zucht van verlichting nu eindelijke weer eens kan opmerken dat niet alleen vroeger goede muziek gemaakt werd. |
||
tekst: Paul Lemmens, februari
2021 plaatjes: © Colemine Records/Easy Eye Sound/Dead Oceans |