Example
Yusef Lateef: Eastern Sounds
West-oost-west-geluiden: kippenvel!



Oosterse geluiden. Daar kun je je van alles bij voorstellen. In mijn jeugd kende ik alleen geluiden uit het verre oosten via de televisie en vaak was dat zelfs een niet authentiek – lees westers geïnterpreteerd - geluid (kijk in deze ook maar eens bij het stuk op deze site over Daktari/Shelly Manne). Maar als muziekleek - toen - wist ik eigenlijk niets. Zo wist ik ook niet dat er al eind jaren vijftig jazzmusici de grenzen hadden verlegd van Amerika naar het Afrika en het midden- en verre oosten. Niet alleen op zoek naar hun eigen roots, maar ook naar nieuwe geluiden, andere invloeden.

In september 1961 bijvoorbeeld nam Yusef Lateef bij Rudy van Gelder een reeks tracks op die samen de plaat ‘Eastern Sounds’ vormden en dat is voor mij eeen lokkende titel. Yusef Abdul Lateef werd op 9 oktober 1920 geboren als William Emanuel Huddleston in de plaats Chattanooga (ja die van de Choo-Choo), Tennessee. Weinig exotisch tot nu toe. Eerst verhuist de familie naar Ohio, daarna naar Detroit in Michigan. Huddleston is wellicht wat te Engels(?) of te lang voor de familie, want de naam wordt door vader aangepast: Evans. Als kind al leerde Evans, dus, saxofoon spelen en kwam daardoor in contact met andere jazzcats uit Detroit: Milt Jackson, Paul Chambers, Elvin Jones en Kenny Burrell. Na de middelbare school wist Evens, inmiddels een uitstekend blazer, dan ook niets beters te doen dan ook het jazzpad op te gaan als lid van enkele swingbands. Evans speelde altsax, maar na het horen van de prachtige tenorsaxpartijen van Lester Young wisselde hij naar tenor.

In 1949 toerde hij met Dizzy Gillespie, maar daarna begon hij een studie ‘compositie én fluit’ aan de Wayne State University. Hier ontdekte hij zijn religieuze roots en bekeerde zich tot de Islam. Evans was daarin heel serieus, hij ging zelfs twee keer naar Mecca voor de beroemde pelgrimstocht. De naam Evans kan dan natuurlijk ook niet meer; die verandert ditmaal in Lateef, Yusef Lateef. De reizen naar Mecca gaven voldoende inspiratie om andere geluiden én instrumenten in zijn muziek op te nemen. Zijn blaasinstrumenten- arsenaal werd uitgebreid met een shehnai (Indiaas instrument vergelijkbaar met een hobo); arghul (traditioneel Egyptisch/Palestijns instrument aangeblazen door een riet; beetje vergelijkbaar met een klarinet); koto (Japans snaarinstrument) en een scala aan fluitjes en ander kleinspul. Lateef leerde tevens de westerse hobo te spelen, maar gebruikt dat instrument op een manier (toonzetting) dat het klinkt of het een oosters instrument is. Zijn eerste opnamen zijn voor Savoy en Verve, daarna stapt hij over naar Prestige. Daar maakt hij eerst ‘Into Something’, daarna de ‘Eastern Sounds’. Vervolgens sluit hij aan bij de Cannonball Adderley groep(en) en is hij als gastspeler te vinden op talrijke platen. Zijn spel, dat oosterse dus, heeft een enorme invloed op dat van John Coltrane die wellicht daarom ook zijn heil in het oosten, maar dan meditatief, filosofisch zoekt. Lateef studeert later nog vaker en uitgebreider fluit, uiteindelijk zijn favoriete instrument, haalt een graad in muziek aan de universiteit en ontvangt in 1987 een Grammy Award voor het best New Age-album. Je kunt er blij mee zijn, maar na zo’n carrière is het meer een afgang, maar dat is mijn visie. Een kroontje op zijn latere werk is ‘The African American Epic Suite’ (1993) een vierdelig werk voor kwintet en orkest over de slavernij en die in het verleden van de Verenigde Staten. Kroontje, want de meeste ‘kenners’ zijn het er wel over eens dat Lateef zijn sterkste (solo-)werk in de beginperiode maakte en Eastern Sounds heeft wellicht de beste solo’s. Lateef overlijdt in december 2013.

Op het moment dat hij opnamen maakte voor Eastern Sounds speelde Lateef min of meer in twee groepen: het Yusef Lateef/Barry Harris Quartet en de groep van Julian - kanonskogel - Adderley. Bij het maken van zijn nieuwe, eigen plaat wist Lateef meteen dat hij een oosterse sfeer wilde neerzetten. Aan de andere kant, een eis van Prestige, moest de plaat wel een zogenaamde ‘Moodsville Session’ zijn, wat inhield dat het een wat rustigere plaat zou moeten worden. Hij werkte samen met Barry Harris (piano), met Ernie Farrow (bas, rabat – een luit-achtig instrument uit Marokko en Zuid India) en Les Humphries (drums – nee niet die van de Les Humphries Singers), een drummer die opvallend goed is in zijn brushes-werk. Voor de plaat koos Lateef vooral eigen werk, maar ook drie stukken van anderen. Twee daarvan komen uit films en zijn allebei – in het kader van ‘moodsville’- ‘love themes’: die uit Spartacus van Alex Northen en die uit The Robe van Alfred Newman. The Robe (1953) was de eerste film opgenomen in CinemaScope (extra breedbeeld voor de bioscopen) en kreeg een Golden Globe voor ‘beste film’. De film gaat over een Romeinse officier die aan het hoofd staat van een groep soldaten bij de kruisiging van Christus. Dit liefdesthema is vooral een rustig fluit-pianostuk. Het is nou niet een heel rustig stuk, maar wel goed uitgevoerd, waarbij Harris de toon zet. Lateef is uitstekend op dreef met zijn fluit, maar in dit geval zit daar weinig oosters aan. Veel mooier is ‘Love Theme from Spartacus’ (1960). De film van Stanley Kubrick gaat over de beroemde slavenleider Spartacus en verdiende vier Oscars. De muziek van Alex North bij deze film wordt nog steeds gezien als een van diens mooiste werken. Dat komt omdat hij vooral antieke instrumenten gebruikte, maar misschien ook door de Ondioline (een voorloper van de synthesizer, maar dan met radiobuizen – in Nederland gebruikt door Dick Raaijmakers en Henk Badings), die voor het eerst ingezet werd bij een film. Lateef’s versie van het liefdes-thema is ronduit prachtig; hij voert het uit met hobo, niet echt een jazzinstrument, maar hier uitstekend op zijn plaats. Harris zet in, gevolgd door een diepe bas van Farrow, daarna zet Lateef in met hobo. Het zou een Erik Satie compositie kunnen zijn, maar dan zou het wel wat langzamer mogen. Dat mag van mij sowieso wel, want deze liefde gaat – hoe mooi ook – wel erg snel. Misschien dat iemand dit stuk nog eens op zijn 'Reinbert de Leeuws' kan uitvoeren? Het derde niet-Lateef stuk is Don’t Blame Me van Frields en McHugh. In het perspectief van laid-back-jazz past dit perfect. Langzame jazz, tenorsax, schenk de drankjes maar in. De andere zes tracks zijn van Lateef zelf. De plaat/cd begint met de Pruimenbloesem. Prachtige titel (Plum Blossom). De openingstrack zet meteen de sfeer van deze plaat neer, inderdaad, oosters. Het stuk begint met Farrow op zijn rabat en Lateef die een ingetogen fluitsolo (Chinese fluit van klei overigens) speelt. De extra lucht bij het (over-)blazen bepaalt in grote mate de beoogde sfeer. Die wordt vervolgd in Blues for the Orient, die begint aangezet met zware bastonen en hobo. Maar na enkele seconden verandert de sfeer in een echt jazznummer om daarna weer te wisselen naar het beginthema. Beetje kameleonachtig nummer, met opnieuw een prachtige solo. Chinq(h?) Miau is een stuk in vijfkwartsmaat met een tenorsaxsolo. Snafu klinkt meer zuidelijk dan oostelijk, als u begrijpt wat ik bedoel. Het swingt lekker en biedt ons tenorsax- en pianosolo’s. Typisch zo’n stuk om met je voet mee te tikken. Purple Flower neemt ons mee de nacht in. Lekker sloom en veel brushes. Prachtig pianowerk van Harris weer en een fijne, zachte en diepe tenorsaxsolo. Slotstuk is The Three Faces of Balal en die klinkt dan weer ‘eastern’ - gelukkig maar, anders is het evenwicht tussen oost en west wat zoek. Farrow bespeelt opnieuw de rabat en laat die klinken als een percussie-instrument. Mystieke fluitsolo erbij en dan is het korte nummer voorbij voor je het weet.

Eastern Sounds is daarmee een plaat geworden die 'westerse' blues koppelt aan oosterse invloeden, maar uiteindelijk toch niet geheel oosters is. Je zou het kunnen zien als een fusie-plaat, lang voordat dat woord in de muziek gebruikt werd. Lateef blijft ondanks alles een Amerikaanse jazzman en laat dat duidelijk horen. Het is door zijn aanpak en indeling een sfeervol album geworden, waarin de muziek het niet moet hebben van uitspattingen, maar van kleine nuances en bovenal de prachtige solo’s van zowel Harris als Lateef, bijgestaan door het opvallend brushes-werk van Humphries en de exotische bijdragen van Farrow. Daarmee is Eastern Sounds een geslaagd project, eigenlijk zo’n plaat om te koesteren en slechts heel soms op te zetten en kippenvel te krijgen bij het Love Theme from Spartacus. Kom daar nu nog maar eens om zo’n plaatje. Door dit soort releases wend ik me maar wat graag tot het oosten, maar dan wel auditief. Men zou er eens iets van denken....

 
tekst: Paul Lemmens, januari 2016
plaatjes: © OJC/Rhino