Eind jaren zestig ‘ontstond’ de ‘Underground’, muziek die lastig in
hokjes te stoppen was en vaak grenzen verlegde. Bekend bij intimi.
Langzaam kwam de muziek bovengronds en werd ‘gevangen’ door
platenmaatschappijen. Daarvoor waren wel nieuwe, onderscheidende labels
nodig, zodat het publiek wist waar ze aan toe was.
In korte tijd kwamen zo ‘nieuwe’ namen in de platenbakken: Vertigo, Harvest,
Charisma, Virgin, Island, maar ook gevestigde namen waagden zich aan de
nieuwe stroming.
Lees het verhaal over al die prachtige, mooie, gekke platenlabels die
bijzondere, vaak muzikaal gewaagde albums uitbrachten; albums die soms
nauwelijks verkochten, maar anno nu gezien worden als hoogtepunten van een
tijdperk.
Nauwelijks had ik de poort van de lagere school voor de laatste keer
achter me gelaten of ik kwam terecht in de Underground. Dat klinkt heftiger
dan het is en op dat moment was ik mij daar niet eens bewust van. De
Underground was niets meer en niets minder dan een wat vage verzamelnaam
voor muziek die niet meteen begrepen werd, of niet meezing- of dansbaar was.
Via mijn neven kwam ik in aanraking met een kaleidoscopie van ‘vreemde,
moeilijke, gekke, far-out, trippy muziek’ en ik viel er als een blok voor.
Vooral de muziek van Frank Zappa & the Mothers of Invention. Talloze tapes
nam ik op met hulp van mijn spoelendeck. Uren muziek, dan had ik veel én het
was goedkoop. Maar zelf lp’s willen hebben, met mooie hoezen was toch ook
wel een wens. De allereerste lp die ik kocht, ik was toen dertien, was
Paranoid van Black Sabbath. Die had ik op de TV gezien en gehoord en ik zag
wel potentie in die muziek. Het ging natuurlijk om de muziek, maar meteen
was daar ook de fascinatie voor de hoes en de vormgeving. Paranoid werd
uitgegeven op het Vertigo-label. Eén lp-kant had als label een zwartwit,
ronddraaiende structuur vol bogen en cirkels. Hypnotiserend, psychedelisch.
Je kon er in ieder geval lang naar kijken. Dat moest ook wel, want ik had
maar één plaat. De hoes en de plaat werden dan ook tot op de millimeter
bestudeerd. Na een maand kon ik nummer twee kopen: ‘Fireball’ van Deep
Purple. Ach, je zit in een periode met klasgenoten. Leuke muziek ook, maar
wat ‘noodgedwongen’, ik had nog geen winkel ontdekt met Zappa-platen en deze
kon ik ‘gewoon’ bij V&D kopen. Hun assortiment was redelijk gemiddeld zal ik
maar zeggen. Fireball kwam uit op het Harvest-label. Dat label was groengeel
met een intrigerend logo. Ook daar heb ik lang naar zitten kijken. Was een
vraag- en uitroepteken ineen? Was het een zaadje in een gat in de grond dat
geoogst werd? Nog iets anders? Ik weet het nu nog niet eigenlijk. In de
zomer kocht ik mijn eerste dubbel-lp, ook bij V&D, het verzamelalbum
‘Bumpers’. Dat kwam waarschijnlijk door de voorkant, twee gympen in een
Pop-art achtige stijl. Met Bumpers ging een nieuwe geluidswereld voor me
open, waaronder: Jethro Tull, Traffic, King Crimson, Free, Nick Drake en
Fairport Convention. Bumpers werd uitgegeven door Island Records, dat opviel
door het zachtrose label met een wit uitroepteken. Er was nergens een eiland
te bekennen, dat kwam pas later. Niet heel veel later kocht ik ‘Present from
Nancy’ van Supersister. Die zat op Polydor, een rood label met een dubbele
boog, een soort gestileerde lp. Natuurlijk waren er meer, zo kocht ik Hot
Rats en uiteindelijke alle Frank Zappa albums, net zoals die van Soft
Machine en Pink Floyd. Het viel me toen al op dat ik van sommige labels meer
platen in de kast had staan. Blijkbaar was er op dat label voor mij goede
muziek te vinden. Daarmee werd het label een aankoopcriterium. Ik wist toen
nog maar weinig van muziek, er was geen internet, dus je moest het hebben
van tips van anderen en vooral veel kijken in platenzaken. Ken ik die
muzikanten? En nu dus ook, ken ik dat label? Het gaf in ieder geval enige
houvast. De uitgaven uit de beginperiode van ‘Virgin Records’ kon je
ongeluisterd kopen. Dat was altijd goed en dat gold ook voor het ‘Famous
Charisma’-label.
Het was de periode waarin grotere platenmaatschappijen sublabels toevoegden
om muziek te duiden en aldus te kunnen verkopen. Het hielp, dat weet ik dus
uit eigen ervaring. Al die labels zijn inmiddels opgeslokt door giganten als
Universal, Warner, of Sony. Leuk is dat er van een aantal labels de
afgelopen jaren overzichtsboxjes gemaakt zijn. Die bestaan meestal uit drie
cd’s en een aanvullend stuk tekst. Als je ze allemaal bij elkaar zet krijg
je een prachtig geluidsbeeld van een spannende tijd vol ontdekkingen en
oor-avonturen in de ‘underground’. Terugkijkend weet ik nu dat ik in een
bijzondere en creatieve periode muziek ontdekte. Daarna was niets meer
hetzelfde. Grofweg liep de periode van 1968 tot 1974. In het stuk hieronder
een overzicht van de bekendste labels uit die periode, ook al, omdat artiest
en label eigenlijk niet zonder elkaar kunnen.
Natuurlijk begin ik met VERTIGO. Dat label met die prachtige ‘swirl’.
Vertigo was indertijd een sublabel van Philips/Phonogram en is opgezet als
‘concurrent’ van Harvest en Deram. Vertigo begon in 1969 in Engeland als
basis voor de ‘progressieve rock’ en andere muziek die niet bepaald
gemiddeld of gemakkelijk was. De reden was bij elk label hetzelfde, nieuwe,
‘progressieve’, ‘underground’ of ‘psychedelische’ muziek werd gepresenteerd
onder één paraplu naast MOR-artiesten. MOR staat voor ‘middle of the road’,
zeg maar de meezingbare, makkelijk in het gehoor liggende muziek. Naast
grootheden als Nana Mouskouri werd een heavy band als Black Sabbath
neergezet. Dat gaf verwarring over de richting van een label. Gerry Bron en
Tony Reeves worden genoemd als initiators voor het opzetten van Vertigo. De
opzet werd waarschijnlijk geleid door Olav Wyper, de creatieve directeur van
Phonogram in Engeland. Hij tekende ook het contract met Black Sabbath. De
eerste releases op dat label waren inderdaad nogal verschillend van aard,
naast Black Sabbath en Uriah Heep was er de jazzsectie met Colosseum,
Affinity, Nucleus en de wat moeilijker te plaatsen Jade Warrior en Gentle
Giant, maar ook Juicy Lucy, Manfred Mann en Rod Stewart en de bijna
folkachtige Magna Carta.
De oogvanger, de swirl, is ontworpen door Linda Glover. Zij ontwierp ook
enkele hoezen voor Colosseum en Magna Carta. (bron: vertigoswirl.com).
Vroeger was geen sprake van een ‘swirl’, eigenlijk is dat ‘modern gedoe’.
Maar on de huidige tijd heeft alles een naam nodig blijkbaar. Originele
albums uit deze periode, met swirl, gaan nu makkelijk voor meer dan honderd
euro over de toonbank. Wat mij toen ook al opviel waren de hoezen. Als je
naar de hoezen uit de beginperiode kijkt zie je een soort eenduidigheid. Dat
maakte de herkenbaarheid van het label ook groter. Dat komt door de
fotografie en ontwerp van één persoon: Marcus Keef.
In 1973 was het helaas gedaan met de swirl, te gedateerd blijkbaar. Daarvoor
in de plaats kwam een soort kwal-achtig ruimtevaarttuig, ontworpen door
Roger Dean; de man van die mooie hoezen voor de groep Yes. Overigens moesten
ze het in Canada doen met een wat simpele ‘V’ in een rondje.
Na de wat zwalkende beginperiode richtte het label zich later meer op
‘gewonere’ rock bands, zoals Bon Jovi, Rush, Kiss, Status Quo en Metallica,
maar er was ook plek voor de Dire Straits. Het verdienmodel had hier ook
zijn intrede gedaan en de vreemde, alternatieve, gekke,
niet-te-plaatsen-bands moesten het veld ruimen. Inmiddels is Vertigo
opgegaan in Universal Music, maar er worden nog steeds albums onder de naam
Vertigo verkocht, wel met de toevoeging UMe. Voor mij is Vertigo het eerste
label uit mijn jeugd, het label met de mooie, ronddraaiende figuur en die
bijzondere hoezen van Keef. Een goed begin toch?
HARVEST Records, een sublabel van EMI is begin 1969 opgezet onder leiding
van Malcolm Jones, In Amerika werd het verkocht onder de paraplu van Capitol
Records. Harvest was opgezet om de stroom nieuwe muziek, progressieven en
veelal moeilijk in hokjes passende muziek die loskwam na albums als ‘Sgt.
Pepper Lonely Hearts Club Band’ van The Beatles en ‘The Piper at the Gates
of Dawn’ van Pink Floyd onderdak te bieden. Jones merkte terecht op dat als
al die vreemde muziek, voor het gemak werd alles op de hoop ‘underground
gegooid, verkocht kon worden mits die te vinden was onder een makkelijk
herkenbaar label. Decca was daar met Deram al mee bezig, maar dat liep op
dat moment nog niet geweldig. Met de Moody Blues veranderde dat. Veel
serieuzer en bovendien onafhankelijk was Island Records. Traffic deed het
daar al erg goed. Na veel aandringen bij de bazen van EMI mocht Jones aan de
slag. In juni 1969 was de eerste aankondiging van het label met artiesten
als Deep Purple en Barclay James Harvest. Deze werden gevolgd door Michael
Chapman. Aan het eind van het jaar hadden ze Pink Floyd en Syd Barrett
gecontracteerd. Pink Floyd had een top10 hit met hun album Ummagumma. Het
maakte Harvest bekender en het label kreeg meer armslag. Er is nog een
linkje met Pink Floyd. Het mooie Harvest-logo is ontworpen door Hipgnosis,
de hoezenontwerpers voor Pink Floyd.
Jones regelde een contract met Blackhill Enterprises, de voormalig managers
van Pink Floyd. Daardoor kwamen onder anderen de The Third Ear Band, de
Edgar Broughton Band, The Pretty Things en Kevin Ayers bij Harvest. Het
label liep zo goed dat Decca/Deram als reactie met een sublabel kwam in de
stijl van Harvest: Nova, alleen was dat geen lang leven beschoren.
Harvest was een behoorlijk Brits label met twee overzeese uitzonderingen: de
band Spectrum (Australië) en de Deense muzikant Sebastian.
Zoals alles veranderde de koers met de opkomst van de Punk en New Wave en
werd Harvest het label voor Duran Duran, Thomas Dolby, Wire. Maar ook breder
in het spectrum vind je The Little River Band en Iron Maiden, onze eigen
Focus en zelfs de latere Soft Machine. Maar veel bands waren eigenlijk al
over het muzikale hoogtepunt heen.
Vanaf 1975 is er een sub-sublabel opgezet: Harvest Heritage. Dat label doet
wat de naam belooft en meer, want ook bands en artiesten die in de begintijd
niet voor Harvest opnamen komen nu met albums, zoals de band Tomorrow.
Universal Music kocht EMI en daarmee Harvest. Maar werd daarna weer
overgenomen door de Warner Music Group – WMG (2013). Pink Floyd heeft hun
muziek in eigen beheer genomen. Hun muziek wordt in Europa uitgegeven door
WMG en in Amerika door Sony Music Entertainment – SME. Achteraf gezien waren
de hoogtijdagen van Harvest tussen 1969 en 1974, ben ik even blij dat ik
toen flink geoogst heb.
Het oudste label in deze rij is POLYDOR. Dat begon als Brachhausen &
Riesener in 1887 en was opgericht door Gustav Adolf Brachhausen en Ernst
Paul Riesener. In 1913 werd de naam veranderd in Polydor Records, officieel
heette dat toen Polyphon-Musikwerke AG. Polyphon was, wat je nu zou kunnen
noemen, de pick-up van toen. In 1971 verwierf Polyphon de rechten van het
Deutsche Grammophon-Aktiengesellschaft, daarmee werd de naam:
Polyphon-Grammophon-Konzern en vervolgens Deutsche Grammophon. In 1941 werd
die firma overgenomen door Siemens & Halske. Na de oorlog, 1946 werd een
tweesporenbeleid gevoerd: Polydor voor de populaire muziek en Deutsche
Grammophon Gesellschaft (DGG) voor de klassieke muziek. Denk bij populaire
muziek aan sterren als Caterina Valente, de Kessler Twins, Tony Sheridan,
Bert Kaempfert. In 1954 werd een tak in Londen opgezet: Polydor Records ltd.
Ook de Engelse variant was ingericht voor populaire muziek. Bij de nieuwe
opzet, hoorde ook een nieuw label, dat werd het label dat we nu allemaal
kennen, roodoranje met de twee bogen. In 1962 zetten Siemens en Philips een
gezamenlijke muziekpoot op: Grammophon-Philips Group. Polydor bleef bestaan,
als sublabel.
Polydor ltd. bracht voor het eerst die ‘nieuwe’ muziek. In 1966 zocht
manager Robert Stigwood een nieuw label voor een aantal artiesten die hij op
dat moment onder zijn hoede had: The Who en Cream. Stigwood was geen kleine
jongen en Polydor richtte een sublabel in: Reaction Records. The Who kwam
met ‘Substitute’ en ‘I’m a Boy’, Cream met ‘Wrapping Paper’. Het werden
allemaal hits in Engeland en Europa. Dat rook naar meer. Cream werd gevolgd
door een bandje van ene Chas Chandler: The Animals. In deze periode kwamen
The Beatles met ‘Revolver’ met daarop langere tracks. Een nieuwe richting
was ingezet en platenmaatschappijen deden alles om de op gang gekomen
muzikale omwenteling te volgen. Kit Lambert en Chris Stamp, managers van The
Who regelden Track Records onder Polydor’s plu. Natuurlijk ‘zat’ The Who op
dat label, maar ook Jimi Hendrix. En die werden gevolgd door een hele reeks
anderen, met als meest opmerkelijke die van John Lennon’s en Yoko Ono’s ‘Two
Virgins’. EMI weigerde die uit te brengen, omdat de Lennon en Ono in hun
blootje op de hoes stonden. Ondanks de vrijgevochten moraal uit deze tijd
was dat nog te confronterend vond men.
Giorgio Gomelsky is de volgende aanhaker met een eigen sublabel: Marmalade
Records. Gomelsky had vooral contacten in jazzy kringen, zoals John
McLaughlin, Chris Barber’s Jazz Band, Julie Driscoll en Soft Machine. Dit
contact duurde niet lang, want na onenigheid met Polydor was Gomelsky
simpelweg verdwenen en hield zijn label op te bestaan.
In tegenstelling tot andere labels bleef Polydor alle artiesten onder
dezelfde vlag houden, James Last en Bert Kaempfert dus naast Arthur Brown en
Taste bijvoorbeeld.
In 1969 nam Polydor de dan nog onafhankelijke Amerikaanse MGM/Verve Records
over en haalde daarmee artiesten als The Velvet Underground en Frank Zappa &
the Mothers of Invention binnen, maar ook een hele reeks bekende
jazzartiesten. MGM/Verve werd een nieuw Londen’s label, met als eerste
artiest de Canterbury band ‘Caravan’. Later gevolgd door Jethro Tull, Van
Der Graaf Generator en vele anderen.
Begin jaren zeventig werd John Peel’s eigen label ‘Dandelion’ opgenomen,
waarmee een band als Supersister werd binnengehaald. In de Nederlandse tak
was het druk bij Polydor: Focus, Earth & Fire, Golden Earring. In Duitsland
hoopte men de nieuwe Beatles binnen te halen door een contract met ‘Faust’
te tekenen. Dat liep anders, maar dat is een heel ander, prachtig verhaal.
Halverwege de jaren zeventig brak de Punk los en was het gedaan met
progressief en werd alles onder de Polydorparaplu gezet. Polydor had
vervolgens successen met The Bee Gees en Gloria Gaynor.
Vanaf 1980 ging het wat minder. Zusterlabel Mercury Records deed het veel
beter. Polydor nam daarop de Britse tak van Decca over. In 1994 gaat alles
op de schop en wordt er van alles en nog wat overgenomen. Onder de
hoofdparaplu PolyGram vallen dan de eerder genoemde labels, maar ook de
inmiddels overgenomen: Island Records, London Records en Atlas Records. Even
ging de club door het leven als Polydor/Atlas, maar dat werd al snel weer
Polydor Records.
In 1998 slokte Seagram alles op en werd de hoofdnaam: Universal Music Group.
In Amerika wordt de naam Polydor vooral gebruikt voor rereleases van
materiaal uit de jaren zestig en zeventig. Sinds kort is daar wat
verandering in gekomen, want Lana Del Rey ‘zit’ nu ook op Polydor. In
Engeland is Polydor nog een sterk merk, met artiesten als: Kaiser Chiefs,
Take That, Ellie Goulding, Duffy, Elbow en Snow Patrol.
In 2008 werd A&M Records UK overgenomen en iets later verkregen ze de
rechten voor het oude en nieuwe werk van The Rolling Stones en dan zijn we
weer mooi terug in de jaren zestig en zeventig.
ISLAND. De naam geeft precies weer zoals het is. Island Records is
opgericht op een eiland en wel Jamaica. Chris Blackwell, Graem Goodall en
Leslie Kong begonnen in 1959 een eigen platenlabel. De naam komt van Harry
Belafonte’s nummer ‘Island in the Sun’. Blackwell mag je zien als de grote
motor. Geboren in Engeland en op reis in Jamaica was hij helemaal weg van de
toenmalige muziek op het eiland, veel ska, rocksteady en daar moest hij iets
mee, vond hij. Een van zijn eerste releases, de single ‘Boogie in my Bones’
van Laurel Aitkin stond elf weken in de Top10. De beginperiode van het label
wordt wel eens omschreven als een georganiseerde chaos. In 1962 keert
Blackwell terug naar Engeland om daar Ska en later reggae te verkopen. In
elke stad zat wel een groep West-Indiërs die interesse hadden in de muziek.
Dat deed hij vanuit zijn auto, waarmee hij het hele land doorreisde.
Aandacht op de radio of in de pers was er niet, maar het ‘systeem’ van de
directe verkoop aan lokale platenzaken werkte aardig goed. Universeler was
Island’s succes van ‘My Boy Lollipop’ door Millie Small. Het was de eerste
hit van een Jamaicaanse artiest in Engeland.
Blackwell, niet alleen een fan van Jamaicaanse muziek, maar ook van jazz en
Rhythm & Blues luisterde goed om zich heen en hoorde potentie in de groep
van Spencer Davis, vooral de jonge Steve Winwood maakte indruk. Dus
verscheen een popgroep op Island. ‘Keep on Running’, ‘Somebody Help Me’,
‘Gimmie Some Loving’ en ‘I’m a Man’ warden allemaal hits.
In 1965 kwam de eerste lp van een blanke/witte artiest uit: ‘Affectionate
Pink’ van Harold McNair. Vanaf 1967 verlegde het label de muzikale koers
richting ‘underground & psychedlica’ met ‘Paper Sun’ van Traffic, gevolgd
door ‘Mr. Fantasy’. Daarna was het hek van de dam en volgden bands als King
Crimson, Roxy Music, Cat stevens, Mott the Hoople en Free, later ook
Emerson, Lake & Palmer. In 1969 sloot Island en deal met Chrysalis
Productions van Terry Ellis en Chris Wright. Daardoor haalden ze ook Jethro
Tull binnen. Die deal liep trouwens al snel spaak. Met Joe Boyd werd een
verglijkbare deal gesloten en daarmee kwam een hele folklichting in bereik,
waaronder Fairport Convention en Nick Drake. Het succes van Island viel
anderen ook op, daardoor kwamen de collega’s in actie en volgde labels als
Deram (Decca), Harvest (EMI) en Vertigo (Philips). Onder leiding van
Blackwell paste Marley zijn muziek aan de modus van de pop/rock-muziek van
de tijd aan met het bekende succes als gevolg. Na Marley volgde Toots & the
Maytals. Plotseling was ook de muziek van het eiland populair en hoe!
Net als bij de collega-platenmaatschappijen kreeg Island het halverwege de
jaren zeventig moeilijk. Het werd nog lastiger nadat Marley was overleden.
Wel was inmiddels U2 gecontracteerd, maar die zaten op dat moment nog in de
beginfase. Veel geld werd gestoken in filmprojecten, maar eigenlijk was dat
geld nodig om U2’s royalties te betalen voor hun succesvolle album ‘The
Joshua Tree’. U2 sloot daarom een deal waardoor ze voor zo’n 10% eigenaar
werden van Island Records en aldus hun royalties op een andere manier
betaald kregen.
In de jaren tachtig had Island wat successen met dance en hip-hop artiesten
zoals Eric B. and Rakim, Stereo MCs en Mango. Daarnaast tekende Blackwell
contracten met Robert Palmer en King Sunny Adé. Eind jaren tachtig verkocht
Blackwell Island records aan PolyGram UK. Blackwell trad toe tot de
leidinggevenden van PolyGram en bleef dat nog doen tot 1997. Daarna zette
hij Palm Pictures op en begon een keten van luxe hotels in Miami en de
Caraïben. Hij was misschien net op tijd weg. In 1997 nam Seagram PolyGram
over en viel voortaan alles onder Universal Music. U2 was minder tevreden en
verliet de stal.
Island begon klein, met een ‘i’ als logo, die is lang gebleven. Later is er
een echt eiland mét palmboom voor in de plaats gekomen. Maar de muziek op de
platen met die witte ‘i’ op het rose vlak bleken uiteindelijk toch het
hoogtepunt in/van Island Records.
Het ontdekken van de muzikale wereld op VIRGIN Records was bijna een
schok. Ik schreef het al in de inleiding, eigenlijk was alles op dat label
goed, je kon een lp zo uit de bak trekken, betalen en meenemen. Thuis
ontdekte je dan wat het was. Het viel nooit tegen. Een bijzonder label, in
het begin nog met een eenvoudig zwartwit logo van Roger Dean, later in kleur
en nog later was het weer weg, maar toen was ik ook alweer weg.
Richard Branson, Nik Powell en Simon Draper begonnen een postorderbedrijfje,
gespecialiseerd in ‘buitenlands’ werk, zoals ‘krautrock’ from Germany. Namen
voor de zaak gingen in het rond, zoals ‘Slipped Disc Records’, maar dat was
het niet. De naam komt van Tessa Watts, een collega van Branson. Ze
suggereerde dat ze nog ‘maagd’ waren in het zakendoen, ‘Virgin’ dus. Platen
werden tegen behoorlijk gereduceerde prijzen verkocht, om zo de beoogde
doelgroep, de studenten, binnen te halen. Door een grote poststaking ging de
opzet mis. De posttarieven gingen omhoog en het postorderidee kwam in zwaar
weer. Noodgedwongen begonnen de heren een fysieke winkel. Boven een kapper
in Notting Hill Gate vonden ze een geschikte plek. Bij de opening stond een
lange rij te wachten om binnen tet komen, een kwestie van
mond-op-mond-reclame. Binnen kon je muziek kopen, maar ook liggen op
‘boonvormige stoelen’ en muziek luisteren. Powell hield zich vooral met de
zaak bezig. Het ging goed, door het succes werden meerdere Virgin stores
geopend, niet alleen in Engeland, maar ook in Europa. Branson wist dat er
meer nodig was, een eigen studio en platenmaatschappij. Ze kochten een oud,
stenen huis, The Manor. Newman en technicus Simon Heyworth gingen kijken,
zagen het pand en de tennisbaan en vonden het geschikt. Daarna werd het
ingericht als studio. Draper ging op zoek naar potentiële klanten. Eén klant
meldde zichzelf door een demo te sturen: Mike Oldfield. Iedereen vond dat
die muziek iets had en ze boden Oldfield tijd en ruimte om in The Manor zijn
project vorm te geven. Tubular Bells met nummer V2001 was de eerste lp.
Zestien maanden later stond die op de eerste plek in de hitlijsten. Tubular
Bells werd meteen afgewisseld met de opvolger, Hergest Ridge, die inmiddels
ook klaar was. Het megasucces maakte de weg vrij voor andere artiesten als
Gong, Tangerine Dream en Faust – deze laatste allebei ‘krautrockers’. Met
Faust haalde ze een stunt uit door het album te verkopen voor de prijs van
een single: 49p indertijd. Het album stond in no time op nummer elf in de
album-hitlijst. Heel bijzonder, want Faust maakt niet echt makkelijk in het
gehoor liggende muziek. De eerste single was er een van Kevin Coyne:
‘Marlene/Everybody Says’. Virgin Records sloot contracten af met artiesten
als Henry Cow, Captain Beefheart, Klaus Schulze, Robert Wyatt, Egg,
Clearlight, Hatfield & the North, Steve Hillage, White Noise, Can en vele
anderen. Hillage was een van de meest constante en succesvolste. De rij
geeft een aardig beeld/oor van de tijd en vooral het zoeken naar wegen in
muziek.
Halverwege de jaren zeventig was het eerste deel voorbij, de progressieve
muziek werd neergezet als oud, lomp, stoffig. Virgin ging mee met de nieuwe
golf en contracteerde The Sex Pistols en sloeg vervolgens een nieuwe weg in,
met nieuw logo. De oude garde, zowel luisteraars als musici werden aan de
kant geschoven. Na The Sex Pistols kwamen tal van anderen zoals The Human
League, Simple Minds en XTC.
In 1983 kocht Virgin Charisma Records en haalde daarmee onder anderen
Genesis en Monty Python binnen. Vier jaar later, 1987, werd een sublabel
opgezet: ‘Venture’, dit om muziek van oudgediende Klaus Schulze en andere
‘new-age’ achtige muziek te verkopen. Het was het tweede sublabel. Tussen
1973 en 1977 bestond ‘Caroline’; dat was het budgetlabel, maar ook het label
waar artiesten terecht kwamen die niet in een plaatje pasten, zoals Henry
Cow. Caroline’s logo is ook ontworpen door Roger Dean en is in feite een
afgeleide van het oude logo. Een andere poot was ‘Frontline’, vooral bedoeld
voor Jamaicaanse muziek. Een beetje de tegenhanger van Island natuurlijk. Er
was ook een klassieke afdeling: ‘Virgin Classics’.
In 1992 verkocht Branson Virgin Records aan Thorn/EMI, met als regel dat hij
vijf jaar geen nieuw label mocht opzetten. Inmiddels heeft hij dat weer wel
gedaan: ‘V2 Records’. Branson verkocht de muziek om in te zetten op zijn
vliegmaatschappij ‘Virgin Atlantic Airways’.
In Amerika ging het anders, daar slokte Virgin EMI US op. In 2007 fuseerden
Virgin en Capitol Records tot de Capitol Music Group en werden vervolgens
overgenomen door Universal.
In 2012 ging met de aankoop van EMI ook het Europese deel richting Universal
Music Group. Virgin Classics werd voortaan Erato.
De eerste vier jaren van het label waren voor mij het interessants, die
muziek leeft hier nog steeds. Het was een spannende tijd om zo lp’s zonder
te horen te kopen, alleen omdat er ‘Virgin Records’ op stond, dat zou ik nu
niet meer doen.
The Famous CHARISMA label. Nogal een manier van presenteren zo. Charisma
begon net als veel labels op deze pagina in 1969. Het werd opgezet door Tony
Stratton-Smith. Die was voormalig journalist en manager van bands als Van
der Graaf Generator en The Nice. Hij voerde het label samen met Gail Colson.
Geld kwam van Sam Gopthal van Trojan Records, omdat die de distributie zou
gaan doen. Stratton-Smith wilde het label gaan voeren zoals Motown het deed.
Als hij een artiest of groep goed vond werd er een contract getekend. De
band Rare Earth was de eerste met een album. De single van die plaat
‘Sympathy’ (1969) werd in hit in Frankrijk en deed het ook goed in andere
landen. Een van Stratton-Smith’s favoriete bands was Van der Graaf
Generator. Hun eerste album voor Charisma: ‘The Least We Can Do Is Wave to
Each Other’. Dat was eigenlijk een noodgreep. Stratton-Smith kon de plaat
nergens slijten en besloot hem dan maar zelf uit te brengen. De groep en ook
Hammill bleef erg lang bij Charisma, een van de langste uit de ‘stal’
In eerste instantie werd als logo een flinke wimpel of vlag gebruikt met
daarin de naam op bijna Western-achtige wijze. Later kwam het in mijn ogen
veel mooiere label, bestaande uit een collage van figuren uit het verhaal
van Alice in Wonderland. De Gekke Hoedenmaker sprong meteen in het oog. De
illustratie werd gemaakt door Sir John Tenniel. De meeste hoezen uit de
beginperiode werden geschilderd (!) door Paul Whitehead. Net als bij Vertigo
een opvallend keus en uitermate herkenbaar.
Nadat het label eenmaal liep contracteerde Stratton-Smith acts als: Genesis,
Lindesfarne, The Alan Parsons Project, Brand X, Hawkwind. Ook musici uit de
bands hier genoemd, zoals Peter Hammill (Van Der Graaf Generator) en Tony
Banks en Steve Hacket, allebei Genesis, brachten hun soloalbums uit op het
fameuze label.
Beroemd geworden zijn de twee ‘Six Bob Tours’ uit 1971. De tournee bestond
uit een reeks van concerten door Van der Graaf Generator, Genesis en
Lindesfarne, waarbij de ‘hoofdact’ om en om gewisseld werd, eigenlijk was er
geen hoofdact, iedereen was hoofdact. Door deze opzet konden heel veel
mensen de bands zien en horen en dat was goed voor de platenverkoop én de
populariteit van alle drie de bands.
In Europa werd Charisma uitgebracht via Phonogram, in Amerika werd het label
uitgebracht via een reeks verschillende labels zoals ABC, Impulse, Probe,
Elektra, Buddah, Atlantic, Mercury en Atco. Uiteindelijk liep alles via
PolyGram.
Eind jaren zeventig verliet Colson het label om haar eigen zaak te beginnen;
het management van Peter Hammill en Peter Gabriel. Tussen 1980 en 1982 had
Charisma een sublabeltje ‘Pre Records’. Dat was bedoeld voor new wave en
reggae. Aritesten op dat label waren bijvoorbeeld: Gregory Isaacs, Prince
Far I en The Monochrome Set. Pre zorgde ook voor de distributie van het
Amerikaanse Ralph Records, met artiesten als Tuxedomoon en The Residents.
In 1983 werd het label overgenomen door Virgin Records. Charisma had vooral
progressieve rock, symfonische rock en ander ‘moeilijke’ muziek. Na Punk en
New Wave was die muziek als uit een verloren tijdperk en niet meer relevant.
Virgin ging naar EMI en vervolgens naar de Universal Music Group.
In 1995 hield het label op te bestaan. Re-releases krijgen nog vaak wel het
mooie logo mee. Veel acts van Charisma zijn inderdaad beroemd geworden in
zowel Europa als Amerika, denk aan Genesis, maar ook de individuele leden.
Op een bepaald moment hadden de muzikanten uit Genesis in dezelfde periode
allemaal afzonderlijk een notering in de Top100. Het veelbelovende label
maakte daarmee haar naam meer dan waar, met dank aan die gekke hoedenmaker.
Stratton-Smith overleed in 1987, hij was toen vierenvijftig jaar.
Het tweede oudje in deze serie is DECCA. De naam gaat terug tot die van
de Decca Dulcephone, een voorloper van de pick-up. De naam werd in 1914
vastgelegd door Engelsman Wilfred S. Samuel. Decca is een samenvoeging van
Mecca en de ‘D’ van ‘Dulcephone’. En paar jaar later werd het de Decca
Gramophone Co. Ltd. In 1929 kocht Edward Lewis het bedrijf. Binnen een paar
jaar was Decca Records het op één na grootste grammofoonplatenbedrijf in de
wereld, ze noemden zichzelf niet voor niets: ‘The Supreme Record Company’.
Decca gold als hét label voor klassieke muziek, dat kwam door technische
innovaties en het al snel in de geschiedenis opnemen van muziek in stereo.
In 1932 kocht Decca het dan bankroete bedrijf Brunswick Records en
zustermaatschappij Vocalion Records. Daarmee kwamen grootheden als Bing
Crosby en Al Jolson op het label. Door de Tweede Wereldoorlog was Decca
directeur Edward Lewis genoodzaakt zijn Amerikaanse poot te verkopen. De
Amerikaanse Decca – ze bleven naast elkaar bestaan - had artiesten als Louis
Armstrong, Count Basie, Billy Holiday, The Andrew Sisters en Bob Crosby.
Het Decca-dualisme duurde tot 1998, toen kocht de Amerikaanse Decca de
Engelse. Al in 1949 had de Amerikaanse Decca gekozen voor een nieuw formaat
grammofoonplaat, de lp. Amerikaanse Decca werd in Engeland uitgebracht als
Brunswick, De Engelse Decca werd in Amerika uitgebracht als London Records.
In Engeland ging het niet zo goed met Decca, ze weigerden ‘Tell Laura I Love
Her’ van Ray Peterson uit te brengen; het werd een megahit. Vervolgens
stuurden ze The Beatles weg met de opmerking: "Guitar groups are on the way
out." Een historische blunder. Dat hadden ze al heel snel door en konden
daarom wel die andere band, ‘The Rolling Stones’, contracteren. Daarna
volgden Rod Stewart, The Moody Blues, Ten Years After, The Zombies Lulu en
Alan Price.
Hugh Mendl was verantwoordelijk voor Decca’s sublabel ‘Deram’ (1966). Het
was bedoeld om herkenbaar te zijn voor al die moeilijk te plaatsen nieuwe
muziek. Mendl regelde ook dat de Moody Blues de tijd kregen om in de studio
te werken. Tony Hall zorgde voor de artiestenstal voor Deram. De eerste
release ‘The Velvet Touch of Johnny Howard’ door diezelfde Howard was weinig
schokkend. Het ging beter met Cat Stevens’ singles ‘I Love My Dog’ and
‘Matthew and Son’ en de singles van The Move ‘I Can Hear the Grass Grow’ en
Procul Harum’s ‘A Whiter Shade of Pale’. Plotseling telde Deram mee. Nog
meer succes kwam er met de Moody Blues lp ‘Days of the Future Passed’; een
eigenwijze release met orkeststukken en natuurlijk ‘Nights In White Satin’.
En dat ondanks de opmerking van een van Decca’s platenbonzen: ‘You can’t
dance to it and you can’t play this record at a party’. De man liep op dat
moment al hopeloos achter. Later verwierven The Moody Blues hun eigen
Deram-sublabel: ‘Treshold. Het was bedoeld voor hun eigen albums, maar ook
voor anderen. Het project mislukte en uiteindelijk bleven alleen de eigen
albums over.
Deram had inmiddels concurrentie gekregen van Vertigo en Harvest en besloot
daarom een label in die stijl op te zetten: ‘Nova’. Eigenlijk vreemd, want
ze waren al goed bezig. Nova was weinig succesvol, slechts een handjevol
artiesten, waaronder Egg, bleef over en die gingen vervolgens weer naar
Deram. Het maakte wel duidelijk dat Decca/Deram beter moest focussen. Dat
deden ze met groepen als: Caravan, Thin Lizzy, Camel, Hardin & York en East
of Eden.
Halverwege de jaren zeventig herhaalt Decca’s geschiedenis zich, want ze
missen de aansluiting bij Punk en New Wave. Daardoor werd Decca behoorlijk
afhankelijk van hun oude catalogus en re-releases daarvan.
In 1973 werd de Amerikaanse Decca omgevormd tot MCA Records. In 1980 naam
PolyGram de Engelse Decca over. Inmiddels is alles overgenomen door
Universal Music. Ondanks het missen van diverse boten had Decca een goede
keus gemaakt met Deram en door het succes van The Moody Blues een blijvende
herkenbaarheid gecreëerd.
Gezien het logo, het vrijheidsbeeld, is het duidelijk dat LIBERTY in
Amerika begon. Het wordt opgezet in 1955 door Al Bennett. Liberty was er
vooral om filmmuziek te verkopen. In het startjaar had Liberty al een de
eerste ‘hitsingle’: ‘Cry Me a River’ van Julie London. Een tweede succes
kwam pas in 1958: ’Tonight You Belong to Me’ van Billy Rose en Lee David.
Het meeste succes hadden ze met Eddie Cochran, denk daarbij eens aan
‘Summertime Blues’. 1958 was ook het jaar van het eerste sublabel: Freedom.
Drie jaar na de oprichting was het bijna gedaan met Liberty. Gelukkig had
David Seville een nummer één hit met ‘Witch Doctor’ en tegen de kerst hadden
de Chipmunks een hit met ‘Christmas Don’t Be Late’. Opvallend bij die
laatste song is het versnellen van de zangpartij, iets dat later vaker in de
muziekhistorie zou gebeuren.
In 1960 had Liberty opnieuw succes met Bobby Vee’s ‘Suzie Baby’ en ‘Devil or
Angel’. Gene Pitney volgde hem op de hielen met ‘Rubber Ball’. Liberty had
nu de smaak én de stroming te pakken: Willie Nelson, Jan and Dean, Johnny
Burnette, Gene McDaniels, Del Shannon, Gary Lewis and the Playboys, Timi
Yuro, Vikki Carr; ze hadden allemaal hits.
Misschien wel door het succes werd Liberty in 1963 verkocht aan Avnet. Die
kochten ook Blue Note, Imperial, Dolton, Aladdin en Minit. Twee jaar later
verkocht Avnet ze – met 4 miljoen dollar verlies – terug aan de vorige
eigenaar van: Al Bennett. Die neemt in 1965 Pacific jazz over en daarmee een
hele groep gerenommeerde jazzmusici.
In Engeland wordt Liberty verkocht als London Records. Dan opent men een
eigen kantoor in Londen onder leiding van Andrew Lauder. Die sluit
contracten met The Bonzo Dog Band, the Groundhogs en Aynsley Dunbar
Retalliation en Hawkwind. In Amerika wordt Canned heat toegevoegd aan de
stal. Ik ken het label van de Duitse krautrockgroep ‘Can’, maar ook van
‘Hawkwind’. Uit Amerika kwam Canned Heat mee. Die had een hit in Engeland
met ‘On the Road Again’. Het liedje dat de meesten kennen van Woodstock, al
dan niet de film.
In 1968 werd Liberty opnieuw verkocht, ditmaal aan een
verzekeringsmaatschappij: Transamerica Corporation. Die kopen ook United
Artists. Drie jaar later werd Liberty opgeheven en werd alles United
Artists. Dan zijn bekende artiesten als Creedence Clearwater Revival en
Captain Beefheart gecontracteerd. In Duitsland, bij de Duitse afdeling in
München werd Amon Düül II aan het label toegevoegd. Later volgde, voor een
korte tijd, Can. In Engeland gaven ze Neu! en Nektar uit.
Lauder neemt, op reis naar het hoofdkantoor, wat potentiële nieuwe klanten
mee, waaronder Black Sabbath. Na dertig seconden werd die muziek afgezet.
Amerika was nog al anders dan Engeland. Black Sabbath ging naar Vertigo en
veroverde met die omweg alsnog Amerika.
In 1978 was de volgende overname, nu door EMI. EMI draaide de zaken om, liet
de naam United Artists varen en bracht de naam Liberty weer terug. Vanaf
2001 werd het de basis voor acts uit het verleden. Uiteindelijk werd ook
Liberty, eigenlijk EMI, overgenomen door Universal.
De naam klinkt als in een jongensboek uit de jaren vijftig:
TRANSATLANTIC. Het platenlabel werd opgezet in 1961 door Engelsman Nat
Joseph. Hij had een reis gemaakt door Amerika en zich gerealiseerd dat veel
muziek in zijn eigen land niet te vinden was en daar moest verandering in
komen. Transatlantic was bedoeld voor folk, blues en jazz. Joseph maakte
deals met Amerikaanse jazzlabels als Prestige en Riverside. Hij keek verder
dan Amerika, want zo sloot hij een deal met het relatief onbekende Russische
label MK Records. Dat was vooral klassieke- en folkloristische muziek. Veel
hoezen werden ‘verengelst’ en voorzien van nieuwe foto’s. Dat werd vooral
gedaan door Brian Shuel. Transatlantic was een marginaal label totdat ze
drie lp’s met seksuele voorlichting uitgaven: Doctor Keith Cammeron - Live
With Love. In diverse delen: The Biology of Sex, The Meaning of Sex, Sex and
Love, How Far is Marriage Possible, The Art of Love and How to Live with
Love. Elk thema een plaatkant lang. De hoes van de eerste is prachtig met
een verliefd stel, bloemetjes, bijtjes en verliefde vogels. De verkopen
gingen al snel richting de honderdduizend per album en gaven Joseph aldus de
mogelijkheid om te groeien door nieuwe artiesten aan te trekken. Daaronder
waren The Dubliners. Het was niet alleen folk en jazz, onder de releases is
ook werk van Pierre Boulez en John Cage. Later ook Ron Geesin’s
experimentele muziek: ‘The Raise of Eyebrows.’
Zoals zoveel anderen had Transatlantic een sublabel: XTRA. Op dat label
werden vooral lp’s van het Amerikaanse Folkways-label uitgegeven.
De sterke folkpoot zorgde ervoor dat een groep als Pentangle bij het label
kwam en dat kwam precies op het moment van psychedelica en grensverleggende,
elektrische folk. Succes voor het label dus. In 1968 zorgde het label voor
een stunt door het uitgeven van een verzamelalbum, ‘Listen Here!’ mét de
zeer lage prijs gedrukt op de hoes. Verder stond het album vol nieuwe tracks
van albums die nog moesten verschijnen: Pentangle natuurlijk, maar ook Bert
Jansch en Sallyangie, de groep van broer Mike en zus Sally Oldfield. Een
andere sensatie was er met ‘Granny Takes a Trip’ van The Purple Gang. De BBC
weigerde de single te laten horen vanwege vermeend LSD gebruik. De
Zappa-fans kwamen in aanraking met Transatlantic door de uitgaven van Uncle
Meat, maar er was weinig budget voor promotie. Zappa verklaarde de slechte
verkopen door de verkeerde keus voor ‘some folklabel’, maar dat was gezien
bestaande niet helemaal waar. Overigens is het lp-grootte boekwerk bij Uncle
Meat op Transatlantic anders dan de anderen. Veel gezocht, weinig te vinden,
een soort ‘Heilige Graal’ voor de fanatieke fans. In 1969 worden
‘underground’- bands als Circus, Jody Grind, The Deviants en Little Free
Rock gecontracteerd. Ze werden gepresenteerd met de slogan ‘Let the Electric
Children Play! ’Er zijn niet veel bands bij waar we het nu nog over hebben,
behalve Circus, omdat daarin saxofonist, fluitist Mel Collins speelde.
Collins speelde en speelt nu weer in King Crimson.
Begin jaren zeventig werden Gerry Rafferty en Gryphon toegevoegd, de laatste
maakte een soort Middeleeuwse, rock, beetje richting Gentle Giant.
In 1975 verkocht Joseph driekwart van Transatlantic aan de Granada Group.
Het werd geen vruchtbare samenwerking, Transatlantic bleek te eigenwijs, te
onafhankelijk te zijn. Later ging de volle 100% naar de Marshall Cavendish
Publishing Company en werd samengevoegd met Logo Records. Joseph ging aan de
slag als theater-producer. Hij overleed in 2005.
Logo Records werd overgenomen door Castle Communications en vervolgens
Sanctuary Records genoemd en dat zit nu weer allemaal onder die
reuzenparaplu van Warner Music.
Ondanks de wat ‘wildere’ uitgaven wordt Transatlantic vooral gezien als het
label van de (elektrische) folk. Maar net zo goed als de anderen op deze
pagina was het een label dat de geest van de tijd goed aanvoelde, alleen was
de insteek wat anders en stond het daardoor minder in de belangstelling dan
Harvest of Vertigo. Maar niet iedereen heeft een Pink Floyd of Black Sabbath
op zijn label.
De laatste halte in de Underground is PYE. We gaan terug tot begin jaren
vijftig. Pye was een Engels zaakje dat radio- en Tv’s maakte. In 1953
kochten ze Nixa Records en twee jaar later Polygon Records. Polygon was
opgezet door Alan Freeman en Clark (vader van) om de platen van Petula Clark
te verkopen. In 1959 werd de naam Pye Records. Pye gaf op dat moment vooral
budget-albums uit; oude, klassieke muziek veelal. Dat gebeurde op een
sublabel: Pye Golden Guinea Records. Dat ‘guinea’ duidde op de lage prijs.
Later werd de naam veranderd in Marble Arch Records.
In 1974 stak men de oceaan over voor een Amerikaanse tak van het label, maar
dat ging niet goed en werd snel weer stopgezet.
Voor de Populaire muziek had men ‘Piccadilly Records’ en vanaf 1969 was daar
‘Dawn’ voor de ‘progressieve acts’. Bekende artiesten op Dawn zijn Status
Quo (Voorheen Traffic Jam), de vroege David Bowie, Donovan, The Kinks,
Petula Clark, Mungo Jerry, Brotherhood of Man, Atomic Rooster, Fruup en
Sandie Shaw. Van al die artiesten was in die periode alleen Mungo Jerry
succesvol; het resultaat van de bekende zomerhit ‘In the Summertime’ (1970).
Aan de andere kant was die hit nu niet echt hét schoolvoorbeeld van een
'progressieve/underground-act', iets waar Dawn eigenlijk wel voor zou moeten
staan. Om alles weer op die rails te krijgen werd een 'College-tour'
opgezet, met passende acts als: Comus, Heron, Demon Fuzz en Titus Groan.
Helaas geldt dat dat eigenlijk allemaal vrij onbekende acts zijn gebleven.
De acts die het beter deden, zoals Status Quo en Man zochten hun heil bij
een ander label. Daarmee bleef Dawn in feite een randverschijnsel. In 1976
werd het label dan ook opgeheven. Pye richtte de ogen en oren richting
disco. De ruim zeventig albums uit de Dawn-periode zijn nu erg gewild en
(dure) 'collector's items' voor de muziekliefhebber. Het doosje 'Cave of
Clear Light' geeft een mooi beeld van de periode.
De naam ‘Pye’ werd gekocht door Philips en nadat de rechten op die naam
verlopen zijn werd Pye: PRT (Precision Records & Tapes). In 1988 wordt PRT
gekocht door The Bell Group; een Australische maatschappij. Maar al heel
snel ging het niet goed met de Bell Group en werd alles doorverkocht aan
Meekland en alle masters aan Castle Communications, die werd later Sanctuary
en nog later Universal (2007). In 2006 was de naam Pye weer terug op het
toneel. Universal wilde graag verder met Pye, maar daar stak de Europese
Commissie een stokje voor, omdat Universal ook al EMI had opgekocht.
Sanctuary werd verkocht (2012) aan BMG Rights Management, een onderdeel van
de Warner Group. In 2013 werd de naam Pye om zeep geholpen.
Nog een interessante zijtak is ATV Music Publishing, Pye was daar
mede-eigenaar van. ATV had ook de rechten van Northern Songs en daar waren
de rechten van The Beatles songs gehuisvest. Northern Songs werd tot ieders
schande, vooral die van Beatle Paul Mc Cartney gekocht door Michael Jackson
en later samengevoegd tot Sony/ATV Publishing. Nog weer later kocht
McCartney de rechten terug.
Pye/Dawn had wel wat bekende namen, maar had niet de impact van de andere
underground-labels uit deze periode, dat is de reden dat het wat meer aan de
randen van die underground fungeerde dan in het centrum. Desondanks hoort
het toch in de rij van verhalen op deze pagina.
Daarmee is de reis in de underground ten einde, een reis die ik begon als
twaalfjarige, maar eigenlijk tot op de dag van vandaag nog steeds maak. Door
de ‘ontdekking’ van het bestaan van de verzamelsets kwam de prachtige tijd
van die avontuurlijke reis weer terug, een echte ‘memory lane’ dus. Alle
sets bij elkaar is een muzikale schatkist op zichzelf; een schatkist waarin
de Underground gelabeld wordt tot een herkenbaar en overzichtelijk geheel.
Wel zo makkelijk, dat heb ik allemaal zelf moeten uitzoeken en uitvinden.
Aan de andere kant, dat was misschien ook wel het leukste ervan en nu begint
de reis opnieuw. Welkom in de Underground, stap ook in de trein, ga mee naar
onbekende verten en maak de (muzikale ) reis van je leven…., of in het
jargon van de jaren zestig: "Mammoth Rave, it's all happening:
Schizophrenic, Psychedelic Pop, Freak Out-Schmeak Out, turn up, shell out,
get lost, music in colour...."