Oneindige ontdekkingsreis

Als twaalfjarige werd ik ‘gegrepen’ door de rijkdom, de ongekende mogelijkheden van elektronische muziek. Mijn eerste spreekbeurt op de middelbare school ging er zelfs over. Nog steeds heb ik mijn oren wagenwijd openstaan voor geluiden die niet meteen te plaatsen zijn.
Puur elektronische muziek wordt soms als moeilijk of ‘synthetisch’ ervaren, maar je er voor openstellen is als luisteren naar de geluiden om je heen. Zijn het wel geluiden of is het muziek. Is niet alles muziek?
Er is nu nog weinig muziek waarin geen elektronische klanken verwerkt zijn. Dat is zo gewoon dat niemand daar van opkijkt. De hele dance-scene is erop gebaseerd, disco, pop, filmmuziek. Maar waar komen die elektronische geluiden vandaan? Wie heeft dat bedacht en die instrumenten gebouwd?
Lees hier het fascinerende verhaal van de oorsprong van de elektronische muziek, de eerste instrumenten die soms gebouw-groot waren, de mensen die als een soort ontdekkingsreiziger op zoek gingen naar het verklanken van wat ze in hun hoofd hoorden.
Het ‘echte’ begin van elektronische muziek is nooit officieel
vastgesteld, maar als begindatum wordt vaker 26 september 1906
genoemd. Op die dag namelijk laat Thaddeus Cahill (1867-1934) voor het
eerst zijn Dynamophone, beter bekend misschien als het Telharmonium,
horen. Het instrument woog ongeveer 200 ton en vereiste een enorme
stroombron. Het Telharmonium zag eruit als een telefooncentrale met
wel 2000 schakelaars en vooral veel draden. Het werd gespeeld als een
orgel met een dubbele rij toetsen. Door toetsen, knoppen, in te
drukken nam de stroomtoevoer af en daardoor het volume. Door deze
opzet ‘verdwenen’ echter sommige noten tijdens het spelen. Er is geen
opname van het concert, maar mensen omschrijven de geluiden als “puur,
mooi, lief en perfect”.
Cahill creëerde deze eerste ‘synthesizer’ met behulp van een
aanraakgevoelig, polyfoon (meertonig) toetsenbord en toonwielen om de
frequentie van een klank/toon aaan te passen. De tonen werden
voortgebracht door roterende wielen en zo gebouwd dat ze een
chromatische toonladder (de meest bekende) konden reproduceren.
Cahill's idee was om een elektrisch instrument te bouwen om zo een
‘synthetisch orkest’ te maken dat bespeeld kon worden door één
‘dirigent’ (de bespeler ervan).. Het Telharmonium imiteerde klanken
van instrumenten als hobo en fluit. Tijdens het concert in september
1906 werden werken van onder andere Schumann, Bach en Beethoven
opgevoerd. Het instrument was revolutionair, maar niet gemakkelijk te
gebruiken en nog minder makkelijk te vervoeren. Als dat al nopdig was
waren er maar liefst dertig verhuizers nodig.
Een pionier van de ‘nieuwe muziek’ is Ferruccio Busoni (1866-1924).
Busoni was een virtuoze pianist die zich toegelegd had op de muziek
van Bach. In zijn latere jaren zocht hij naar nieuwe manieren om
muziek te componeren. Zijn artikelen daarover werden gepubliceerd in
1907 in de vorm van een manifest - een populaire manier in die dagen -
dat nu bekend staat als: The Sketch of a New Aesthetic of
Music/Entwurf einer neuen Ästhetik der Tonkunst. De ‘schets’ die hij
zocht was noch tonaal noch atonaal. Busoni, had gelezen over het
Telharmonium en was zo onder de indruk dat hij zelfs schreef: "I
almost think that in the new great music machines will be necessary
and will be assigned a share in it." (citaat uit zijn manifest).
Busoni’s manifest heeft zeker andere mensen geholpen zich te bevrijden
van de dominante, lees Europese, manier van omgaan met composities.
Een van die personen is Edgard Varèse.
Een groep mensen - De Futuristi - gebruikte Busoni’s manifest voor hun
eigen manifest: Het Futuristisch Manifest. De Futuristi, Futuristen,
waren helemaal weg van machines, technologie en de nieuwe en radicale
muziek. De schilder Luigi Russolo (1885-1947) werd het meest
geassocieerd met de groep. Russolo schreef ‘L' Arte dei Rumori’ (The
Art of Noise/De Kunst van Geluid) en was extremer in zijn opvattingen
dan de gemiddelde Futurist. Hij schreef: “Muziek moet alleen gemaakt
worden door gebruik te maken van lawaai. Alleen op deze manier kan de
muziek bevrijd worden uit zijn 'gevangenis'.” In 1913 ontwikkelde
Russolo een set machines om dat soort lawaai dat hij voor ogen/orgen
had te produceren. De machines bestonden uit dozen met hoorns. In elke
doos was een mechanische apparaat geplaatst om verschillende geluiden
te genereren. Het eerste daarmee was in april 1914 in Rome. Rossolo
werd bijgestaan door Tommaso Marinetti. Hun ‘beloning’: rotte groenten
en fruit! De meeste opnames werden vernietigd in de Tweede
Wereldoorlog, maar er zijn enkele opnames bewaard geblven van
optredens van 1913 tot 1921. Het belang van de Futuristi is de
synthese, het samengaan, van omgevings- en diverse andere geluiden in
muziek. Hierdoor onstond de eerste elektro-akoestische muziek.
Een andere, belangrijke, ontwikkeling kwam uit Rusland. Cellist en
ingenieur Lev Sergejevitsj Termen (1896-1993) vond rond 1920 de
Etherophone of Thereminovox uit. Om het makkelijker te maken: Lev
Termen werd bekender als Leon Teremin en zijn Thereminovox als de
Theremin. De Theremin heeft geen toetsenbord maar twee antennes. Het
instrument wordt bespeeld door één hand rond de eerste antennes te
bewegen om daarmee de toonhoogte (vijf octaven) te regelen. De andere
hand beweegt rond de tweede antenne om het volume te regelen. De
Theremin produceert een mooie, zachte toon. Een ideaal geluid voor
futuristische films en horrorfilms, zo zou blijken.
In 1929 produceerde RCA (Radio Corporation America) een eenvoudigere
versie van de Thermin voor de handel. Dat instrument had een bereik
van ongeveer drie octaven. Het was niet gemakkelijk te bespelen en
werd vooral gebruikt om ‘buitenaardse’ geluiden te produceren. Vaak
verdween het in de vuilnisbak, maar het werd ook gebruikt in
symfonie-orkesten. Daar werd juist geprobeerd het als een ‘normaal’
instrument te laten klinken. Bekend om het bespelen van de Theremin
zijn twee vrouwen: Clara Rockmore en Teremin's tweede vrouw Lucie
Bigelow Rosen. De belangrijkste componinsten die de Thermin gebruikten
in hun compositeis zijn Henry Cowell en Edgard Varèse. Varèse
gebruikte het in zijn compositie Ecuatorial (1933). Maar voordat
Varèse met zijn toepassing kwam, klonk de Thermin al bij George
Antheil’s (1900-1959) Ballet Mécanique (1924). ‘American’s Bad Boy of
Music’, zoals Antheil zichzelf noemde, schreef het Ballet voor
'instrumenten' zoals: vliegtuigpropellers, elektrische klokken,
sirenes en pianola’s. Ze werden machinaal ingezet als een soort
‘percussie’. Het Ballet Mécanique was bedoeld om een film van Fernand
Léger te illustreren. De première eindigde met rellen die doorgingen
tot buiten het pand. Het Ballet werd Antheil’s beroemdste werk. Later
wendde hij zich ervan af en schreef vooral nog filmmuziek en meer
tonale muziek.
Leon Theremin bouwde later, samen met Joseph Schillinger, een nieuw
instrument voor Henry Cowell: de Rhythmicon of Polyrhythmophone
(1931). Het kon 16 verschillende basisritmes en 15 snellere ritmes
spelen. De ritmes konden individueel of in elke combinatie worden
gebruikt. Je zou dit kunnen zien als de voorloper van de ‘sequencer’.
In Frankrijk bedacht cellospeler Maurice Martenot (1898-1980) de
Ondes Musicales (letterlijk: muzikale golven), een elektronisch
instrument dat - naar zijn mening - een plek kon vinden in een
klassiek orkest. Het instrument, dat bekend werd onder de naam Ondes
Martenot, zag eruit als een toetsenbord. Dat was belangrijk, de
Theremin bleek te moeilijk te hanteren en zag er ook niet echt uit als
een instrument. Om zijn vinding tot succes te maken gaf Martenot
Dimitri Levidi een opdracht voor het schrijven van een orkestwerk
ervoor: ‘Symphonic Poem for solo Ondes Martenot and Orchestra’.
Martenot zelf speelde de solorol. De Ondes Martenot hebben een te
regelen toonhoogte door het verplaatsen van een ring die bevestigd is
aan een metalen draad. De ring wordt bestuurd door een vinger van de
rechterhand. Het ‘schuiven’ lijkt zo een beetje op het bespelen van
een slide gitaar. De linkerhand controleert ondertussen het volume
middels een drukgevoelige toets. Veel componisten raakten
geïnteresseerd in het nieuwe instrument en er werden tal van nieuwe
composities geschreven. Net als de Theremin had de Ondes
'ster-spelers’, zoals Ginette Martenot, Maurice’s zus, en Jeanne
Loriod. Opnieuw twee dames.
Ingenieur Dr. Friedrich Trautwein (1888-1956) ontwikkelde zijn versie
van een nieuw elektronisch muziekinstrument in samenwerking met
componist Paul Hindemith: het Trautonium. Het Trautonium werd gespeeld
door met een vinger op een snaar te drukken. Die snaar raakt
vervolgens een plaat en sluit daarmee een circuit waardoor geluid
klinkt dat afkomstig is van een oscillator (geluidsgenearator). Het
volume werd geregeld met een voetpedaal. Een tweede versie van het
apparaat had een tweede toets om twee tonen tegelijk te produceren.
Trautwein introduceerde later een aanpassing in de vorm van een soort
‘presets’ (vaste voorkeur). De speler kon met hulp van een metalen
plaatje een vaste positie op de draad bepalen. Ook nieuw was de
introductie van de ‘zaagtand/saw tooth’, geproduceert door een
oscillator. Zaagtand-oscillatoren produceren, in tegenstelling tot
gewone oscillatoren met Sinus-golven, rijke harmonische tinten. Korte
uitleg: sinusgolven zien er op een scherm uit als een mooie golf,
zaagtandgolven als de kartels van een handzaag.
Om het Trautonium nog een stap verder te brengen introduceerde
Trautwein een nieuwe truc: een filter in de vorm van draaibare
wijzerplaten om de amplitude (uitslag) van de harmonische geluiden aan
te passen. Oskar Sala (1910-2002), Trautweins compagnon, werd een
virtuoos op het instrument. Sala componeerde regelmatig werk voor het
Trautonium. In 1952 ontwikkelde hij een nieuwe versie: het
Mixtur-Trautonium. Dat instrument kon meer harmonische klanken
produceren middels een nog verfijndere controle. Het Mixtur-Trautonium
werd wereldberoemd door de geluiden die ermee werden gemaakt voor
Alfred Hitchcocks film ‘The Birds’ (1963). De soundtrack werd
gecomponeerd door Sala. Hij maakte overigens ook tal van andere
composities, waaronder die voor dansmuziek…
Andere uitvindingen hadden ook zo hun invloeden op experimentele muziek. Denk daarbij aan de grammofoonplaat (1906), radio-uitzending vanaf platen (1928), de magnetische bandrecorder (1928), het stereogeluid (1931) en de langspeelplaat (1931).
Rond 1932 ontwikkelde Jevgeni Alexandrovitch zijn Variophone. Hij
legde geluidsgolven vast op 35mm filmrollen. Die werden gelezen door
foto-elektrische cellen en reproduceerde zo het bedachte geluid.
Laurens Hammond (1895-1973) ontwikkelde het Hammondorgel (1943). Eerst
vond hij de zogenaamde Novachord uit. Dat werkte met presets en een
reeks elektronische circuits om geluiden te genereren. Helaas bleek
het apparaat instabiel. Het Hammondorgel gebruikte mechanische
toonwielen om sinusvormige geluiden te maken met hulp van een
elektromagnetische pick-up. De diverse geluiden werden ‘gemengd’ door
een reeks schuiven, die gemonteerd waren boven de twee toetsenborden.
Het was een succes. Het Hammondorgel, weliswaar een veel verder
ontwikkeld instrument, wordt nu nog steeds gebruikt in allerlei
muziek.
In Duitsland creëerde Harald Bode (1909-1987) in 1937 het (semi-)
polyfone, vierstemmige Warbo Formant Organ, gevolgd door het Melodium,
een monofoon instrument, maar wel met een aanraakgevoelig toetsenbord
in 1938. Het Warbo-orgel ging in commerciële productie. Het Melodium
had al alle ingrediënten voor het later ontwikkelde Melochord.
En dan was er natuurlijk muziek, gemaakt met de nieuwste muzikale uitvindingen. Om er een paar te noemen: Paul Hindemith en Ernst Toch componeerden ‘Grammophonmusik’ (1929), met, de naam zegt het al, grammofoons. Helaas ging die compositie en afgeleiden daarvan, verloren. Rouben Mamoulian gebruikte electro-akoestische geluidsmomenten in de soundtrack van zijn film ‘Jeckyll & Hyde’ (1931). Edgard Varèse componeerde Ionisation (1931). Max Steiner gebruikt een Teremin in de film ‘King Kong’. En John Cage voert ‘Imaginairy Landscapes No. 1’ uit met behulp van live elektronica (1939), bestaande uit twee frequentieregelaars met versterkers. Het is een van de eerste elektro-akoestische werken ooit.
De meeste muzikale ontwikkelingen vallen stil in tijden van oorlog, zo niet dan ‘noodzakelijke uitvindingen’ zoals de magnetische bandrecorder met een veel hogere stereokwaliteit dan eerder (Duitsland, 1943). De eerste programmeerbare, elektronische rekenmachine, de Colossos (Engeland, 1943), bleek een goede bouwsteen te zijn voor de toekomst van de elektronische muziek.
Na de publicatie van zijn 'Free Music Statement' in 1938 ontwikkelde de Australische componist Percy Grainger (1882-1961) samen met Burnett Cross de Grainger-Cross Free Music Machine (1948). Deze polyfone machine gebruikte acht oscillatoren en synchroniseerapparatuur. Die werkte met hulp van op fotogevoelig papier getekende lijnen die om werden gezet in geluid. Zijn machine kon lang aanhoudende geluiden en glissandos produceren. Tijdens zijn leven bleef Grainger zijn machine verbeteren. De tweede versie kreeg de naam Kangaroo Pouch Machine. De versie uit 1961 is zelfs gemaakt van doorzichtig plastic. Die werkte al met plastic rollen en zwarte inkt. Grainger werkte met ‘toevalsmuziek’, toonclusters en onspeelbare pianorollen jaren voordat Cage, Cowell en Nancarrow dat deden. ‘Toevalsmuziek’ is niet van te voren bedacht, je doet ‘iets’ om muziek ‘op te wekken of te kiezen wat te spelen of in welke volgrode. Cage gooide bijvoorbeeld I-ching stokjes, Grainger tekende, zonder te weten wat er aan klanken uit kan komen. Weinig van Grainger’s muziek heeft de tijd overleefd. Meestal zijn het slechts onvoltooide experimenten. Grainger beperkte zich niet tot muziek alleen, zo vond hij ook het prototype van de sportbeha uit. Tsja.
Raymond Scott (1909-1994) ontwikkelde in New York, 1946, een grote, en dan bedoel ik écht grote, elektronische synthesizer. Deze analoge machine was tevens geschikt als sequencer (herhaler van noten/klanken). Hij ontving het patent voor zijn elektronische 'Orkestmachine'. Scott richtte het Manhattan Research Inc. op met als doel: " the creation of electronic music and musique concrete". Scott omschreef het zelf zo: "More than a think factory - a dream center where the excitement of tomorrow is made available today." Scott vond verder de Clavivox (keyboard synthesizer en sequencer) en Electronium (soort van zelf-componeren synthesizer) uit. In zijn huis werden acht kamers ingericht met apparatuur voor allerlei elektronische experimenten en onderzoeken. Scott schreef muziek voor commercials, cartoons (bewerkt door Carl Stelling voor Bugs Bunny en andere Looney Tunes), maakte geluiden om baby’s rustig te houden/krijgen en schreef big band jazz, Met zijn uitvindingen en muziek heeft Scott veel andere mensen en groepen beïnvloed. Bob Moog (uitvinder van de Moog Synthesizer) hielp Scott regelmatig bij de bouw van zijn machines.
ACHTERGROND: GELUID & MEER
Om iets van elektronische muziek te snappen is wat bescheiden kennis
van geluid en techniek nodig. Daarom hier een korte uiteenzetting:
Geluid is een trilling van lucht; het is een verandering van de
luchtdruk. De trilling is te horen via (onze) oren. Trillingen worden
frequenties genoemd en in Herz uitgedrukt. Het gemiddelde menselijk
oor kan geluiden horen tussen 20 en 20.000 Hz opvangen, waarbij 20
zeer laag, donker, is en de 20.000 een bijna niet te horen hoog gepiep
is. Naarmate je ouder wordt neemt het vermogen af om alles te horen.
Leuk is dat geluid zichtbaar gemaakt kan worden. Meestal is dat in een
golfvorm (sinus). De lengte van de golven (amplitude, uitslag) geeft
je de aanwijzing voor het geluidsvolume; de breedte van de golven over
de toonhoogte.
Geluid reist door verschillende media (lucht, water, enz.), maar niet
door een vacuümruimte. In een normale kamer reist het geluid met een
snelheid van 343 meters/seconde.
De hardheid van het geproduceerde geluid kan de ontvanger (het oor, de
mens) een aanwijzing geven over de afstand en/of de snelheid ervan
(vliegtuigen, treinen, enz.). Hoe dichterbij hoe luider. Zeer zachte
geluiden zijn niet te horen, maar je natuurlijk een luider geluid
creëren door het te versterken. De hardheid van geluiden heet decibel
- dB (afkomstig is van Alexander Graham Bell - de uitvinder van de
telefoon). Een normaal gesprek is gemiddeld 60 dB, een auto 80 dB,
enzovoort. Rond 130-140 dB ligt de zogenaamde pijngrens. Geluid klinkt
dan niet meer fijn, maar voelt als pijn. Je kunt je oren permanent
beschadigen door die vaak bloot te stellen aan harde geluiden. Sommige
geluiden worden overigens niet gehoord, maar gevoeld, dat komt omdat
de luchtdruk die geluid gemaakt. Denk maar eens aan het geluid van een
versterkte basgitaar, die voel je meer dan dat je die hoort.
Welke muziek dan ook, ze bestaat uit geluiden. Door geluiden te
manipuleren kun je muziek maken. Elektronische muziek maakt meestal
gebruik van geluiden gemaakt op een of andere elektronische of
synthetische manier. Dat klinkt simpel, maar dat is het niet. De
eerste poging om elektronische muziek te maken was met behulp van een
telefoonstation (zie hierboven). Creatieve geesten bouwden helse
machines om zo de geluiden te maken die ze in hun hoofd hadden. Soms
was het onmogelijk, vanwege het gebrek aan faciliteiten. De eerste
geluidsmachines zoals de Theremin en Ondes Martenot gaven geluiden,
maar het was niet die nieuwe geluidswereld waar mensen naar op zoek
waren. Die oude elektronische muziek klinkt obsoleet en zelfs
enigszins normaal bijna, in ieder geval lang niet zo vreemd als
indertijd werd ervaren.
Misschien was Edgard Varèse de belangrijkste figuur op zoek naar nieuwe geluiden. Hij wilde maar al te graag de oude wereld van geluiden, de geluiden van symfonieorkesten,verlaten. “In de nieuwe wereld, geleid door de voortdurende industriële revolutie”, dacht hij, “was er geen plaats voor de beperking van geluiden. Dus weg met de antieke violen, leve het slagwerk. Dat illustreert beter het geluid van de tijd. En daarbij natuurlijk mét gebruik van elektronica!" Varèse heeft het nooit echt zo gezegd, maar het was wel zijn punt om andere, nieuwe muziek te maken. Varèse gebruikte daarom sirenes en andere nieuwe geluiden in zijn muziek.
De eerste echte stap in de toekomst van geluiden begon met de
uitvinding van de bandrecorder. De eerste praktische bandrecorder kwam
uit Duitsland in 1935 en werd ontwikkeld door AEG: de Magnetophon K1.
Friedrich Matthias van IG Farben/BASF ontwikkelde de opnameband of
tape die bestond uit een mengsel van ijzeroxide, bindmiddel en
steunmateriaal.
Menig componist gebruikte tapes en de bandrecorder als muziekmachine,
niet alleen omdat ze hun geluiden nu konden opnemen, maar ook omdat
tapes konden worden gemanipuleerd door ze te vertragen of te
versnellen en om te keren. Door omkering kon je muziek achterstevoren
laten klinken. Daarbij kon je met tapes ‘loops’ maken. Een ‘Loop’ is
in een tapelus; een stuk tape van bepaalde lengte dat aan elkaar
geplakt is en zo oneindig lang afgespeeld kan worden. Loops konden zo
lang gemaakt worden als de ruimte waarin het tapedeck stond, er zijn
loops bekend van enkele meters. Nog spannender: tape kon
geknipt/gesneden worden (splicing) en weer geplakt in een andere
volgorde. Tape gaf een componist dus een enorm hulpmiddel voor hun
fantasie.
Nadat de recorder was geïntroduceerd binnen de elektronische muziek
ontstond er in Frankrijk een nieuwe visie op geluid. Pierre Schaeffer
begon ‘gewone’, dagelijkse geluiden die hij opgenomen had te gebruiken
om zijn muziek te maken. Vaak werden die geluiden elektronisch
gemanipuleerd. Zijn punt was dat mensen elektronische muziek meer
zouden gaan waarderen als die muziek gebruik maakte van realistische,
of bekende of herkenbare geluiden. Maar let wel, ook zijn geluiden
werden gesneden, in stukken gehakt, omgekeerd, vertraagd en versneld.
Het werkte, maar niet lang, want er ontstonden alweer nieuwe manieren
om geluiden te maken.
Een van de oudste elektronische geluiden werd gemaakt met behulp van
een oscillator. Een oscillator is in feite een simpel elektronisch
circuit dat een specifiek signaal geeft. Dat signaal kan worden
voortgezet of herhaald. Oscillatoren worden gebruikt bij radio's,
televisies, voor kloksignalen, maar ook in synthesizers. Het signaal
of geluid dat een oscillator geeft zijn de zogenaamde sinus- en/of
blokgolven. Een variatie, gemaakt met hulp van een meer geavanceerde
oscillator, is de zaagtandgolf. Die is rijk aan harmonische klanken.
Als je een set van verschillende oscillatoren en/of toongeneratoren in
één machine plaatst en met elkaar verbind krijg je de mogelijkheid om
geluid, toonhoogte, aanslag, duur en klankafname aan te passen of te
genereren, te wijzigen. Eventueel zelfs op te nemen. Daarmee kom je al
aardig in de richting van een vroege vorm van een Synthesizer. Een
eerste machine die zo gebouwd was, was de Olson-Belar Sound
Synthesizer (1955), later genaamd RCA Electronic Music Synthesizer.
RCA verhuurde hun eerste synthesizer aan het Columbia Princeton
Electronic Music Center. In 1959 gaven ze het Music Center een
verbeterde versie, de Mark II. Het instrument trok veel componisten
naar het Music Center en werd dus vaak gebruikt.
Door het steeds uitbreiden en ontwikkelen van nieuwe, technische
faciliteiten werd zo elke keer een stap vooruit gezet. Belangrijk voor
elektronische muziek is de ontwikkeling van de VCO, de Voltage
Controlled Oscillator. De VCO is een elektronische oscillator die
ontworpen is om door middel van het wijzigen van de spanning een
andere frquentie te genereren. Hoe hoger de spanning, hoe sneller
trillingen, hoe hoger de frequentie. Daarnaast ook werd een Voltage
Controlled Amplifier (versterker) gebouwd. Een van de mensen die hielp
bij de bouw van de VCO's was Robert Moog.
Rond 1953 wordt weer een stap vooruit gezet met de bouw van de eerste
multitrack-tape-recorder; een ideetje van Raymond Scott. Hij
patenteerde de machine die maar leifst zeven en/of veertien tracks op
één rol tape kon opnemen. Dezelfde Raymond Scott vond een ander
elektromechanisch apparaat uit: de sequencer. Zijn sequencers konden
ritmisch uniforme delen (sequenties) produceren en blijven repeteren.
Vele jaren later werden meer verfijnde sequencers gebruikt als de
ritmebasis voor elektronische groepen als bijvoorbeeld Tangerine
Dream.
In 1955 bouwde Hugh Le Caine de SPTR: Special Purpose Tape Recorder.
Dat was een multi tape playback instrument én de voorloper van de
sampler. De SPTR had zes tapes die konden worden gesynchroniseerd.
Tot nu toe functioneerden de meeste elektronische instrumenten niet
als een keyboard, of zoals een piano, waarbij het geluid ontstaat door
het ondrukken/aanslaan van toetsen. Hugh Le Caine vond echter in 1952
het aanraakgevoelige orgel uit. Het was een zeer belangrijke stap
voorwaarts in de ontwikkeling van de latere synthesizers.
De eerste synthesizers waren allemaal monofoon, één noot op het
moment. Pas in 1970 werd de eerste polyfone machine gebouwd. Opnieuw
door Le Caine, die zeer toegewijd was aan zijn machines.
NIEUWE APPARATEN: WELCOME TO THE MACHINES
RCA Electronic Music Synthesizer Mark II. Geheel in Amerikaanse stijl
werd de RCA Electronic Music Synthesizer verbeterd en kreeg een
toevoeging: RCA Electronic Music Synthesizer Mark II. Mark II had meer
mogelijkheden, zoals een uitgebreidere toongeneratie en een
tien-octaaven bereik. Nieuwe oscillatoren produceerden zowel zaagtand-
als driehoekgolven én White Noise (witte ruis). White Noise is een
geluidssignaal dat gemaakt wordt met gelijkblijvende stroom binnen een
vaste bandbreedte op elke middenfrequentie. White Noise, het klinkt
een beetje als ruissssss, wordt in elektronische muziek direct of
indirect, als input filter, voor andere ruissignalen gebruikt. In de
huidige synthesizers wordt het vaak gebruikt als een signaal om het
geluid van bekkens te creëren. Ook nieuw in het Mark II was een
frequentieshifter, zeg maar een fequentiewisselart. Die laatste werd
aangestuurd door een smalle, tape van papier.
Moog
De eerste Moog Synthesizer was een ware revolutie in techniek en
geluid. Robert Moog (1957-2005) had met Vladimir Ussachevsky bij het
Columbia Princeton Electronic Music Center al gewerkt met een
zogenaamde VCO Envelop Generator. Een Envelop Generator maakt een
geluidssignaal dat makkelijk toe- en afneemt, zoiets als het regelen
van hard en zacht geluid. Robert Moog was niet de enige die
synthesizers ontwikkelde, Donald Buchla (VS) en Paul Ketoff (Italië)
waren ook bezig met hun apparaten. De Moog synthesizers waren
verfijnder, omdat Moog veel muzikanten vroeg naar hun behoeften. Drie
belangrijke elementen werden door Moog geregeld: grootte, stabiliteit
en controle. Moog bouwde zowel een Modular (een modulair systeem)
apparaat, als een standaard systeem, de Performance synthesizer. Beide
werden de meest gebruikte instrumenten in elektronische studio's vanaf
de late jaren zestig. Het eerste prototype werd ontwikkeld met
elektronische muziekcomponist Herbert Deutsch.
In 1966 werd de eerste Moog verkocht, daarna volgden er meer. Maar…
weinig mensen wisten hoe ze om moesten gaan met al die knoppen, draden
en schakelaars. De Moog werd regelmatig gebruikt bij gelegenheden en
opnames, zoals bijvoorbeeld Zodiac Cosmic Sounds, Electronic Hair
Pieces, Music for Sensuous Lovers en anderen. Omdat het apparaat zo
nieuw was werd het zelfs specifiek vermeld op albumhoezen, zoals op de
binnenhoes van Frank Zappa's plaat Uncle Meat (1967). Het eerste,
grote succes van de Moog kwam met het album van Walter/Wendy Carlos
(1939): ‘Switched on Bach’ (1968). Walter (die later Wendy wordt)
werkte bij het Columbia Princeton Center en had het idee om de Moog te
gebruiken voor ‘mooie muziek’ en niet alleen voor experimentele
elektronische muziek. Wendy maakte geen gebruik van de Mark II, maar
hielp Moog met het promoten van zijn Moogs. Haar album ‘Switched on
Bach’ werd hét album dat geassocieerd werd met de Moog synthesizer.
Het is zelfs, met 500.000 exemplaren best verkochte klassieke (!),
echte hit.
Buchla
Rond 1965 werd de Buchla synthesizer ontwikkeld in het San Francisco
Tape Music Center. Het is vernoemd naar ingenieur Donald Buchla
(1937). Net zoals Moog bouwde Buchla een modulair systeem (de
100-serie), gebaseerd op het Voltage Controlled-systeem. De
belangrijkste innovatie was de sequencer, die in de Buchla 100 werd
gebouwd. Dat was een belangrijke stap voorwaarts in de samenstelling.
Morton Subotnick gebruikte deze nieuwe machine voor zijn compositie
‘Silver Apples of the Moon’ (1967). De Buchla synthesizers werden vaak
gebruikt in studio's. Buchla volgde de ontwikkeling bij Moog door de
Buchla 200 (1970) en de Electronic Music Box. In de jaren tachtig
ontwierp Buchla de Thunder & Lighting elektronische instrumenten.
Die instrumenten konden allemaal gebruik maken van MIDI. Met hulp van
MIDI kunnen verschillende instrumenten aan elkaar gekoppeld worden.
Bijna essentieel in muziek.
EMS
Engeland had zijn eigen populaire machine: de EMS Synthesizer. De
Electronic Music Studios (EMS) werd gebouwd rond 1969 door Peter
Zinovieff, Tristram Cary en David Cockerell. Het eerste model heette
de Putney, de tweede VCS3. De machine was goedkoper dan de Mini-Moog
maar had dezelfde faciliteiten. De VCS3 werd erg populair bij
groepen/mensen als Pink Floyd (te horen op Dark Side of the Moon),
Brian Eno, Tangerine Dream, Kraftwerk, Jean -Michel Jarre en Tim
Blake. EMS produceerde ook een modulair systeem, de EMS 100 en een
zeer handig compact model, de Synthi A, die werd namelijk ingebouwd in
een attaché-koffer.
SHORT RIDE IN A FAST MACHINE AND/OR FAST RIDE IN A SHORT MACHINE Na
het succes met de Moog begonnen Japanse muziekfabrieken als Korg en
Yamaha hun versies te bouwen. De meeste machines hierboven genoemd
zijn analoog en monofoon. Het was dus nog behelpen, tenminste, als je
ze vergelijkt met klavierinstrumenten als piano’s. Musikanten vroegen
echter veelvuldig om polyfone apparaten én bovendien apparten waarbij
de aanslag van de toetsen net zo is als die bij een piano.
‘Aanraakgevoelig’ heet dat. Natuurlijk kwamen die er. Begin jaren ‘70
kwamen duofonische keyboards op de markt (de Moog Sonic Six en ARP
2600). In 1970 introduceerde Hugh Le Caine zijn eerste
aanraakgevoelige én polyfone synhtesizer. Een doorbraaak! Die werd
gevolgd door de Polymoog in 1975, de Korg PS-3300 en Roland's Jupiter.
Een parallelle revolutie zat hem in de grootte. Als je kijkt naar de
Sound Synthesizer heeft die het formaat van een kamer. De Korg, om er
maar een uit te kiezen, kon al op een middelgrote tafel staan. Overal
waren technici bezig om apparaten met hilp van chips, etc. kleiner te
maken, de wereld van mini-micro. Het begin daarvan is rond 1957 waar
Max Mathews (1926-2011) bij Bell Labs voor het eerst een DAC
(digital-to-analogue converter) gebruikt én de eerste muzikale
programmeertaal schrijft: MUSIC I. Daarna gaan de ontwikkelingen snel.
Nu volgt een waanzinnige, korte ‘rollarcoaster’ van feiten:
geïntegreerde schakelingen (1958) en transistorcomputers (1959); Max
Mathews realiseerde MUSIC III in 1960, bestaande uit de eerste
modulaire unit generator muzieksynthesetaal; in 1962 begon Bell Labs
met de eerste massaproductie van transistors en professionele
versterkers; in 1964 werd ‘Basic’ ontwikkeld - de eerste computertaal;
ook in 1964 ontwikkelde men het prototype van de (computer-)muis; TEAC
bouwt het eerste multitrack tapedeck voor consumenten (1968); 1970 was
het geboorte van Intel’s Random Access Memory (RAM) het jaar daarna de
eerste microprocessor; TCP, hét netwerkprotocol, wordt actief,
waardoor de hele wereld kan internetten (1974); in 1975 startte
Microsoft; in hetzelfde jaar realiseerde Commodore (MOS Technology)
KIM-1, de eerste microcomputer; 1975 was ook het jaar dat Synclavier
de eerste werkende digitale synthesizer bouwde; in 1976 werd de KIM-1
gebruikt door Dave Behrman voor een uitvoering van ‘On the Other
Ocean’; in 1976 begon Apple; ook in 1976 bouwde Roland hun System-700
modulaire analoge synthesizer - Japan's eerste commerciële modulaire
systee; Atari toonde in 1978 de 800 microcomputer; d 5,25 inch
diskettes werden de standaard; digitale multitrack werd mogelijk in
1980; het TCP/IP-protocol voor internet werd aanvaard als de
standaard; 1982 was een bijzonder jaar met de Commodore 64 computer én
de eerste cd; E-mu bouwde de eerste commerciële sampler-synthesizer;
in 1983 verschenen de eerste MIDI-synthesizers op de markt, de
Yamaha's DX7; in 1984 wordt het eerste multi-touch screen ontwikkeld
bij Bell Labs; en dan is er Windows 1.0 (1985); vanaf 1986 worden
DAT’s (digitale audiorecorders) populair.
Korte pauze: Langzaamaan werden meer en meer geautomatiseerde
synthesizers en apparaten gebruikt ten ‘koste’ van de oude tape-decks
en zelf gebouwde machines. De nieuwe systemen waren altijd kleiner en
vooral altijd goedkoper. Maar er was nog een verandering: de nieuwe
machines werden gebruikt door zowel mensen met interesse in
elektronische muziek als de ‘gewone’ muzikanten. De ‘elite-cultuur’ -
de officiële elektronische muziekstudio's met academici - voelde de
druk. Anderzijds werd de elektronische muziek meer en meer populair en
daar profiteerden zij ook weer van.
Tweede rit in de achtbaan: in 1987 kwam Apple met de MacIntosh II;
Korg verkocht in 1988 de M1, het eerste ‘muziekwerkstation; ; 1988 is
het eerste jaar waarin de cd-verkoop groter was dan die van LP. Begin
jaren ’90: we werken met Windows 3.0; Sony lanceert een beschrijfbare
cd; MP3 wordt een nieuwe muziekstandaard; Apple komt met QuickTime; in
1991 wordt de eerste WWW (world Wide Web) software uitgebracht met
HTTP-protocol; in 1994 wordt dt de standaard; in 1992 bouwde IBM zijn
eerste ThinkPad-laptop; Yamaha introduceert de eerste
consumentvriendelijke geluidsmixer; Windows ontwikkelt de 95-versie;
Don Buchla, nog in leven, ontwikkelt de Lightning II controller; in
1997 wordt de eerste DVD geïntroduceerd als de nieuwe standaard; 1998
is het jaar van de draagbare MP3 spelers, Pentium II en Windows 98;
1999 krijgen we SACD (super audio cd) van Sony/Philips. Een nieuw
tijdperk (2000) met nieuw speelgoed: de Apple iPod en Windows XP. In
2001 wordt JMSL (Java Music Specification Language) computertaal voor
muziekprogrammering; in 2003 introduceerde Apple iTunes en wordt de
iPod de populairste muziekspeler. Een stapje verder brengt Apple
Garageband uit, consumentensoftware met de mogelijkheid om je eigen
muziek te maken op een computer. 2008: Multicore computers zijn nu
gebruikelijk, muziek kan worden gedownload en meer en meer
touch-instrumenten worden gebruikt. Nu hebben we Windows 10, de iPAD
van Apple en de meeste muziek wordt gedownload; we luisteren naar
Spotify met een ‘streaming’van muziek, de cd is uit ten gunste van de
lp (?); er bestaan meer dan 1000 computergestuurde muziekstudio's in
universiteiten en officiële instellingen, alle amateurstudio's en
persoonlijke studio’s zijn dan nog niet geteld. Met behulp van
snellere en kleinere machines en doorontwikkelde software kan iedereen
nu (elektronische -) muziek maken. Maar is het de moeite waard om naar
te luisteren? Dat is de vraag!
DE ONTWIKKELING VAN STUDIO’S VOOR ELEKTRONISCHE MUZIEK IN DIVERSE
LANDEN
Na de Tweede Wereldoorlog hadden de meeste componisten een of meer
draaitafels (pick-ups) beschikbaar voor hun composities. Naast dat had
de band- of tape-recorder zich op een geavanceerdere manier
ontwikkeld. Het was de start van een nieuwe fase in de elektronische
muziek, met name in Europa en meer specifiek: Frankrijk.
Radio-ingenieur en omroeper Pierre Schaeffer (1910-1995) was niet
alleen geïnteresseerd in nieuwe muziek, maar ook de technologie om die
muziek te maken. Samen met geluidstechnicus Jacques Poullin creëerde
hij in 1948 vijf composities: ‘Etudes de Bruits’. Hij gebruikte
draaitafels, maar ook enkele filters die hij in de radiostudio tot
zijn beschikking had. Schaeffer ontdekte daarbij min of meer het
werken met ‘klankstukken’. Hij gebruikte elk geluid dat hij kon
denken, werkte met achterwaartse geluiden en loops. Het belangrijkste
daarbij was dat zijn werk geen mensen meer nodig had om gehoord te
worden. Plat gezegd: dhet tape-deck werd aangezet en de muziek klonk
in de zaal. Schaeffer’nieuwe muziek kreeg de naam: Music Concrète.
De Etudes waren meteen een succes. Het maakte Schaeffer duidelijk dat
het werken in studio's een muzikaal voordeel had. De Etudes haalden
ook de klassieke componist Pierre Henry (1927- ) naar de studio. Samen
met Schaeffer bouwde hij in 1951 de allereerste audiostudio die zich
uitsluitend bezig hield met de productie van elektronische muziek en
Music Concrète: Groupe de Recherches Musicales (GRM).
In 1949 schreef dr. Werner Meyer-Eppler (1913-1960) een belangrijk boek: Elektronische Klangerzeugung: Elektronische Musik und synthetische Sprache. Ondertussen was Herbert Eimert (1897-1972) bezig met het uitbreiden van Anton Webern’s composities met elektronica. Studiotechnicus Robert Beyer (1901-?) bracht de beide mannen in contact met elkaar. Het trio werkte daarna samen in een studio voor een programma voor de Nordwestdeutscher Rundfunk (NWDR). Hun studio werd gebouwd in Keulen. De drie mannen vonden de Musique Concrète niet heel bijzonder, de Duitsers waren meer geïnteresseerd in de fysica, de natuurkundige benadering van de toon dan het veranderen van geluiden (de Franse manier). Er was namelijk een enorme rivaliteit tussen de twee studio's in de twee landen. De Duitse studio had een speciaal gebouwd Monochord tot hun beschikking. De Monochord was een bijgewerkte versie van het Trautonium. Bovendien lieten zij Harald Bode een Melochord bouwen. Dat instrument had twee afzonderlijke, monofone toongenererende systemen en een toetsenbord voor vijf octaven. Klanken konden zo worden veranderd door aanslaggevoeligheid, duur en uitdoving (afname).
Een andere studio werd gebouwd in Milaan, 1955. Radio Audizioni
Italiane (RAI) opende de Studio di Fonologia Musicale. Opnieuw namen
twee mannen deel aan het proces: Luciano Berio (1925-2003) en Bruno
Maderna (1920-1973). Berio was aanwezig bij een van de eerste
concerten voor tape, gegeven door Luening en Ussachevsly. Maderna had
al in de NWDR studio gewerkt. RAI studio was op dat moment een van de
best uitgeruste in Europa. Zowel Maderna als Berio werkten op een zeer
adaptieve manier. Alles dat ze konden gebruiken of nodig hadden,
hadden ze tot hun beschikking. De openheid die er was en de open blik
trok andere componisten naar de RAI studio. Bekend zijn Luigi Nono
(1924-1990) en John Cage.
Berio's roots lagen duidelijk in RAI studio's. Hoe is te horen In zijn
latere werken voor orkest. Hetzelfde geldt voor Maderna en Nono. Alle
drie bleven zoeken naar nieuwe manieren om hun muziek te schrijven.
Nog in de jaren vijftig vestigde de wereldberoemde BBC hun studio voor elektronische muziek: BBC Radiophonic Workshop. Die studio leverde vooral geluiden, meestal als muzikale illustratie en/of effecten voor futuristische toneelstukken zoals Quatermass en The Pit. De eersten die in de studio werkten waren Desmond Briscoe en Daphne Oram. Bekend werd het 'trio’: Delia Derbyshire, Brian Hodgson en John Baker. De meest populaire productie die uit de Radiophonic Workshop komt is de muziek voor televisiereeks Dr. Who. De diverse tunes werden gemaakt door Delia Derbyshire (1937-2001).
In dezelfde jaren vijfig werkte Philips in Nederland aan hun studio in Eindhoven: Centrum voor Electronicsche Musziek. Eerst werd de studio eenvoudig genoemd Nat Lab; Natuurkundig Laboratorium. Het was de plaats waar Kid Baltan (alias Dick Raaijmakers 1930 -2013) de eerste elektronische dansplaat ooit maakte: ‘Songs of the Second Moon’. De studio werd erg populair en na een tijdje waren er componisten als Tom Dissevelt (1921-1989) en Henk Badings (1907-1987) te vinden. Het was ook de studio waar Edgard Varèse zijn Poème Electronique maakte voor de Wereldtentoonstelling van 1958. Varèse woonde zelfs een tijdje in Eindhoven. Overigens was niet iedereen was blij met zijn werk en aanpak.
Naast de genoemde studio's waren er andere gevestigde studio's. Vermeldenswaard zijn: Norsk Rikskringkasting (Noorwegen), Siemens Studio für Elektronische Musik (1956, München, Duitsland), Cooperative Studio for Electronic Music (Ann Arbor, 1958, USA), San Francisco Tape Music Center (San Francisco, 1960, USA), Nippon Hoso Kyokai - NHK (Tokio, 1954, Japan). Die laatste is afgeleid van WDR Studio.
In 1951 startte de Columbia University, New York, hun studio: Columbia Tape Music Studio. Vanaf 1958 werd het Columbia-Princeton Electronic Music Center genoemd. Otto Luening (1900-1996) en VladimirUssachevsky (1911-1990) waren de muziekinstructeurs. De universiteit had een aantal bandrecorders gekocht om 'normale' muziek op te nemen. In het begin hadden de twee mannen geen ruimte tot hun beschikking en gebruikten ze hun eigen auto om de apparatuur van de ene plaats naar de andere te verplaatsen. De studio had geen geavanceerde oscillatoren, het enige wat ze konden doen was geluid manipuleren door te werken met de tape recorders: galm, splicing, omgekeerde tape, snelheidsmanipulatie. Een eerste voorstelling was in 1952. In die voorstelling liet Ussachevsky’s zijn stuk, Sonic Contours’ horen De elektronisch aangepaste pianoklanken maakten indruk.
Maar ook buiten de nu gevestigde studio’s werd muziek gemaakt. In Amerika door een groep mensen die zich Heavenly Menagerie noemden. Een gelijknamig werkstuk voor tape, is geschreven door Louis (1920-1989) en Bebe (1927-2008) Barron. Het echtpaar had een soort van thuisstudio met veel zelfgebouwde apparatuur. Hun huis had daarmee bijna dezelfde faciliteiten als de gebruikelijke studio's. Het geld voor de bouwd kwam uit de verkoop van tape-gerelateerde apparatuur. Daarin hadden ze namelijk een monopoliepositie verworven. Voor hun composities gebruikten ze loops en play-back tapes, maar ook oscillatoren om sinus- en zaagtandgeluiden te genereren. Het echtpaar ontmoette John Cage die op zoek was naar een professionele manier om zijn muziek te maken. Zo werkten ze met hem samen in hun eigen thuisstudio. Die manier van werken werd vervolgens het uitgangspunt voor andere bekende componisten als Earle Brown, Morton Feldman, Christian Wolff en David Tudor. Vanaf 1952 groeiden de Barrons meer uit tot componistenscheppers van muziek en geluidseffecten bij films, zoals die voor ‘Bells of Atlantis’ (1952) en ‘The Very Eye of Night’ (1959). Ze werden beroemd met hun muziek en geluidseffecten voor de sciencefictionfilm ‘Forbidden Planet’ (1956). Het is de eerste film ooit met een volledig elektronische soundtrack. De bezoekers van de film in de diverse theaters waren lovend en applaudisseerden als dank. Om problemen met advocaten en de Musicians Union te voorkomen werd de filmscore niet als muziek omschreven, maar als ‘Elektronic Tonalities. Ach, wat is in een naam, tenslotte?
FRANKRIJK: L’OCÉAN DES SONS De eerste studio voor elektronische
muziek werd gebouwd in Frankrijk. Begin jaren veertig gebruikte Pierre
Schaeffer een van de radiostudio's, Studio d'Essai de la
Radiodiffusion Nationale, als uitgangspunt voor zijn radiofonische
techniek. Schaeffer werd sterk beïnvloed door de cinema en de
technieken die daar gebruikt werden om een sfeer te creëren. In zijn
dagelijkse praktijk werkte hij met klanken en stemacteurs. Zijn
opvatting van geluidstechnieken kwam voort uit het samenvoegen van
beide. Schaeffer noemde het Musique Concrète – letterlijk: concrete
muziek. Die bestond uit allerlei geluiden: elektronisch, akoestisch,
muzikaal en ze konden allemaal worden ‘behandeld’ door elektronische
apparaten. Een van de belangrijkste redenen voor deze aanpak was
Schaeffer's idee dat meer mensen naar elektronische muziek zouden
luisteren als die herkenbare of bekende geluiden bevatte. Schaeffer
werd bijgestaan door een andere componist, Pierre Henry, en
geluidstechnicus Jaques Poullin.
Een van Schaeffers belangrijkste ideeën was dat geluid gezien/gehoord
kon worden door de vorm ervan, de ‘morfologie’. Dan heeft hij het over
de structuur van het geluid en de verandering ervan in de tijd.
Veranderend geluid wordt steeds abstracter en heeft daardoor geen
verwijzingen meer naar bekende geluiden.
Vanaf 1951 kreeg zijn werk enige erkenning en kreeg de groep waarmee
hij werkte een naam: Groupe de Recherches de Musique Concrete: GRMC.
De studio, vol met nieuwe instrumenten zoals bandrecorders en
oscillatoren trok veel componisten aan. De meesten, omdat ze
geïnteresseerd waren in nieuwe manieren om muziek te maken,
componisten als Olivier Messiaen, Pierre Boulez, Edgard Varèse en
Karlheinz Stockhausen.
Opvallend in deze setting is het feit dat Schaeffer zelf geen muzikant
was, maar een man die geïnteresseerd was in geluid. Samen met Pierre
Henry creëerde hij menig werk, maar ze werkten ook wel afzonderlijk.
Hun ‘Orphée’, dat in 1953 in Donaueschingen werd uitgevoerd, leidde
tot een memorabel schandaal. Het jaar daarvoor publiceerde Schaeffer
zijn boek over concrete muziek: ‘A la Recherche d'une musique
concrete’. Tussen 1952 en 1956 nam Schaeffer ontslag bij GRMC ten
gunste van ander werk voor het Franse omroepsysteem RTF. Bij zijn
terugkeer was hij het meteen oneens met de groepsrichting en
verwachtte een andere manier van toeweiding.
In de beginperiode van het GRMC ontwikkelden Schaeffer en Poullin
verschillende nieuwe instrumenten waaronder een
driesporenbandrecorder; de Morphophone – een machine met tien
afspeelkoppen –; de Phonogène – een machine om loops af te spelen -,
en een machine om een soort vierweg stereo (rondom muziek) te creëren
- de potentiomètre d'espace -.
In 1970 herbouwde de GRM zijn studio en richtte die in met nieuwe
instrumenten. Enrico Chiarucci had inmiddels zijn versie van de
synthesizer, Studio 54, ontwikkeld. Het apparaat bestond uit een
Coupigny modulaire synthesizer en een Moog. De toegevoegde
geluidsmixer en de synthesizers werden gevormd tot één eenheid met
slechts één doel: creatie van Musique Concrète.
In 1966 werd François Bayle hoofd van de GRM. Onder zijn leiding
integreerde de groep in 1975 met INA - Institut National de
l'Audiovisuel. Onder INA’s paraplu schiepen Bayle en ingenieur
Jean-Claude Lallemand in 1974 een ‘orkest’ van luidsprekers (un
orchestra de haut-parleurs) bekend als het Acousmonium. Het orkest
bestond uit 50 tot 100 speakers, niet allen op het podium, maar ook in
de zaal. Het Acousmonium wordt tot nu toe gebruikt.
In 1955 ontmoette Pierre Henry choreograaf Maurice Béjart. Ze besloten
om een ballet te maken met elektronische muziek. Samen met Michel
Colombier creëerde Henry "Les jerks électronique de la Messe Pour le
Temps Present. Het ging in 1967 in première in Avalon. Het was een
groot succes, vooral het tweede deel – Psyché Rock – dat een collage
was van films- en commerciële thema's en delen van de populaire en
bekende hit ‘Louie Louie’. La Messe klinkt nu een beetje gedateerd.
Een vergelijkbare aanpak hanteerde Henry in 1972 toen choreograaf
Roland Petit Pink Floyd – bekend om zijn avontuurlijke muziek – vroeg
voor zijn ballet.
Een derde persoon die bekend werd om zijn elektronische werk is Luc Ferrari. Ferrari is bekend als een van de meesters binnen de Musique Concréte. Zijn vroege werken laten dat in al hun glorie horen. Als directeur voor het GRMC van 1959-1960 werkte hij nauw samen met Schaeffer. Beïnvloed door Déserts van Edgard Varèse paste hij de ideeën van Schaeffer aan door die een eigen richting te geven. Zijn tape-werk, ‘Héterozygote’, werd daar hem 'anekdotische muziek' genoemd. Ferrari bedoelde ermee dat zijn compositie een verhaal vertelde en niet alleen abstract was. De geluiden ervan bevatten allerlei omgevingsgeluiden. Het was de start van een nieuwe richting in de muziek van Ferrari. Misschien wel zijn belangrijkste stuk is ‘Presque Rien ou le lever du Jour au Bord de la Mer’. 24 Uur lang nam hij aan het strand allerlei geluiden op en bracht alle opnames door middel van montage en manipulatie terug tot een 21 minuten durende compositie. Hij suggereerde met dit werk het feit dat geluiden overal om ons heen zijn, de hele dag lang. Het idee was niet nieuw en ook niet van hem, maar Van John Cage. Cage vertelde ons dat wanneer we zouden stoppen met luisteren we een punt bereiken om precies dat feit te realiseren. Ferrari maakte ook enkele documentairefilms van componisten onder wie Oliver Messiaen en Karlheinz Stockhausen.
Francis Dhomont begon zijn eigen studio in Baux, 1963, maar raakte al snel geïnteresseerd in Schaeffers werk. In 1973 volgde hij cursussen van de GRM en richtte een nieuwe studio op in Parijs. Daar maakte hij zijn eerste belangrijke werk: ‘Syntagmes’, gebaseerd op taalkundige modellen. Basis voor dit werk is het woord ‘elektroacoustique’ uitgesproken door verschillende mensen. Een nieuw werk, ‘Asie’, bracht hem terug naar het zuiden. Daar werkte hij meer en meer met de structuren van spraak en taal. Dhomont werkte met elektroakoestiek en instrumentale muziek met en zonder tapes. Na zijn huwelijk vertrok hij naar Canada om daar lezingen te houden over elektro-akoestische muziek. In Montréal presenteerde hij een van zijn wellciht belangrijkste werken: ‘Sous le Regard d'une Soleil Noir’. Het werd bekroond met een eerste prijs op het festival in Bourges.In 1986 kreeg Dhomont de opdracht om muziek te schrijven voor een film: ‘Les Traces du Rêve’. In 1989 werd hij benoemd tot erelid van de CEC (Canedian Community of Electro-acoustic Composers).
In 1977 werd in Parijs een nieuw instituut, met bijna dezelfde functie als INA/GRM, voor muziekonderzoek geopend: IRCAM - Institut de Recherche et Coordination Acoustique/Musique - . Het werd opgezet onder begeleiding van de dan Franse President, Georges Pompidou. Hoofd van het centrum werd Pierre Boulez. Naast elektro-akoestisch muziek werd IRCAM de thuisbasis voor het Ensemble Intercontemporain, vaak onder leiding van Pierre Boulez. Verschillende concepten zijn in IRCAM ontwikkeld, bijvoorbeeld: FM Synthesis (het timbre van een eenvoudige golfvorm wordt veranderd door het aanpassen van de frequentie wat resulteert in een anders klinkende toon) en MAX/MSP - real-time audio-verwerking. Andere activiteiten zijn de ontwikkeling van muziekuitvoeringsconcepten, een multimediabibliotheek, het organiseren van cursussen en conferenties zoals de International Computer Music Conference (1984) of de New Interfaces for Musical Expression (2006). In 1992 trad Boulez af en werd Laurent Bayle de nieuwe directeur van IRCAM.
In tegenstelling tot de Duitse ontwikkeling in het gebruik van elektronica in popgroepen of andere elektronisch ondersteunde bands, ontbrak bij de Fransen die verbinding min of meer. Vrijwel de enige persoon die beroemd werd met synthesizermuziek is Jean-Michel Jarre. Een groep die op een andere manier met elektronica werkte is de band Air. Zij werden bekend door de muziek voor de film ‘The Virgin Suicides’. Hoewel de Franse luisteraars over het algemeen open stonden voor experimentele muziek, kwam het merendeel uit het buitenland. Tegenwoordig wordt met behulp van samples en een mengpaneel een nieuw soort elektronische muziek gegenereerd, meestal te vinden in danszalen en inderdaad speciaal gemaakt om te dansen. Frankrijk staat al jaren in het teken van de Nederlanderse muziek, maar heeft zelf één grote artiest die werd gekroond tot Beste DJ 2011: David Guetta. En de laatste jaren natuurlijk Daft Punk.
DUITSLAND: KLANGFARBEN
De tweede belangrijke studio voor elektronische muziek in Europa werd
gebouwd in Duitsland, in Keulen (de eerste was in Frankrijk). De
studio werd opgezet door Herbert Eimert - 18 oktober 1951 - in een
radiostudio van de NordwestDeutscher Rundfunk (NDR), de later te
noemen Westdeutscher Rundfunk (WDR) in 1952. Waar de Fransen bezig
waren met Musique Concrête, waren de Duitsers meer gericht op het
gebruik van zuivere elektronische geluiden of synthetisch
geproduceerde timbres. Dat idee kwam uit het boek van Hermann van
Helmholtz: "On the Sensations of Tone as a Physiological Basis for the
Theory of Music" (1863). Die keus zou veel componisten en groepen
beïnvloeden, zelfs in de toekomst.
Eigenlijk was de start van de studio's twee jaar eerder. Werner
Meyer-Eppler – wetenschapper – en Robert Beyer – muziekcomponist –
namen het initiatief om in een ruimte een begin te maken met het
creëeren van nieuwe geluiden. Beyer stelde Eppler voor aan Herbert
Eimert, muzikaal directeur van de omroeporganisatie. Eimert werd de
directeur van de ‘Studio für Elektronische Musik’, zoals die genoemd
werd. De studio bevatte twee elektrische instrumenten, de Melochord en
Trautonium, en daarbij diverse geluidsgeneratoren en oscillatoren. Die
laatste waren na de oorlog door de Amerikanen achtergelaten.
Kort na de start keerde Karlheinz Stockhausen terug uit de Franse
studio waar hij gewerkt had en begon in zijn geboortestad, Keulen, aan
zijn nieuwe composities – ‘Studien’ - te werken. De studio trok
allerlei componisten aan. Tussen het begin en 1958 kon je niet alleen
Stockhausen in de studio's vinden, maar ook Karel Goeyvaerts, Györgi
Ligeti, Henri Pousseur, Gottfried Michael Koenig en vele anderen.
Hoewel het succes van de studio relatief klein was, werd een tweede door Siemens Corporation gebouwd in München: Studio für Elektronische Musik. De directe reden daarvoor was een film. Siemens was bezig met een avondlange documentaire in kleur (!), genaamd "Impuls unsere Zeit". Ze ontdekten al snel dat normale(?) muziek niet bij deze film paste, maar dat ze technische muziek nodig hadden. De jonge componist Josef Anton Riedl kreeg de opdracht om gepaste muziek te maken. Onder begeleiding van technici Peter Schaaf en anderen werd daarvoor een studio gebouwd. In 1959 was die klaar en werd de soundtrack gemaakt. Het geluid was zo nieuw en verrassend dat deze studio allerlei componisten aantrok zoals Pierre Boulez en John Cage, maar ook Kagel die in de Keulse Studio werkten. De studio functioneerde tot 1973, daarna raakte die in de vergetelheid. Na twintig jaar ongebruikt (!) te zijn werd de hele studio in 1993 aan het Deutscher Museum gegeven. Vanaf 1994 is die daar te zien.
De derde Duitse studio werd gebouwd in Oost Berlijn (1962) door
Oost-Duitse Nationale Radio (RFZ): Experimentalstudio für Künstliche
Klang en Gerauscherzeugung; Laboratorium für Akustisch-Musikalische
Grenzprobleme. De studio heeft nooit gewerkt op de manier waarop die
bedoeld was. Er kwam maar een handvol compostions uit deze studio:
‘Der faule Zauberer’ (Kurth, 1963); ‘Amarillo Luna’ (Kubiczek, 1963);
‘Quartet für elektronische Kläng’e (Wehding, 1963); ‘Variationen’
(Hohensee, 1965) en ‘Zoologischer Garten’ (Rzewski, 1965).
Van 1961-1974 gebruikte een nieuwe groep, Arbeitskreis für
elektronische Musik, de studio van de Technische Universiteit om hun
muziekversie te maken. De groep bestond uit directeur Fritz Winckel,
ingenieur Manfred Krause, componist Boris Blacher en Tonmeister
(geluidsingenieur) Rüdiger Rüfer. De studio bestaat nog steeds.
Twee Duitse muzikanten, Konrad Boehmer en Gottfried Michael Koenig
hebben een bijzondere band met Nederland. Konrad Boehmer werd geboren
in Berlijn en studeerde bij Koenig. Hij werkte bij WDR studio's voor
en met Bruno Maderna en Luigi Nono. Van 1966 tot 1968 werkte hij bij
het Instituut voor Sonologie (Nederland) en was mede-oprichter van
STEIM in 1972. Vanaf 1994 werd hij directeur van het Instituut voor
Sonologie. Boehmer werkte met tape, klassieke instrumenten en
computers. Gottfried Michael Koenig werkte ook bij WDR studio's, daar
hielp hij Stockhausen met diens 'Gesang der Jünglinge' en 'Kontakte'.
Daarna doceerde hij radiodrama en compositie. Hij studeerde zelf
computerprogrammering. Van 1964 tot 1986 was hij directeur van het
Instituut voor Sonologie. Koenig is vooral geïnteresseerd in de
interactie van compositie versus technische media. Zijn andere
interesse ligt in het gebruik van computers, een gebied waarin hij een
pionier is. In 1961 kreeg hij de aanmoedigingsprijs van de Deelstaat
Noordrijn-Westfalen en in 1987 won hij de Matthijs Vermeulen Prijs
(Amsterdam) voor zijn volledige werk.
Tot in de late jaren 50 waren de studio’s voor elektronische muziek zo ongeveer de enige plek om te werken aan composities. De ontwikkeling van het tape-deck maakte live optredens mogelijk. Rond de late jaren vijftig werken steeds meer componisten op allerlei locaties. Maurico Kagel, ook werkzaam in de WDR Studio en woonachtig in Keulen, schreef ‘Transición II’ voor vier muzikanten; twee pianospelers, de andere twee zijn ‘tape operators’. Stockhausen schreef ‘Solo’ (1965) voor een enkele performer en bandrecorder (door het gebruik van een soort variabele vertraging kon de uitvoerder een duet spelen met zijn eigen spel). Het gevolg van het tapedeck gebruik: steeds meer studio's stonden leeg.
Parallel aan deze ontwikkeling waren de live optredens van
rockgroepen. Begin jaren zestig speelden steeds meer pop- of
rockgroepen live voor een publiek. De ‘tools’ die nodig waren voor een
steeds luider geluid werden al snel ontwikkeld. In Duitsland waren The
Beatles, Frank Zappa en Pink Floyd belangrijke bouwstenen voor een
nieuw soort elektronische muziek.
Resumerend: aan de ene kant staan de studio's voor elektronische
muziek meestal leeg vanwege live-elektronica, aan de andere kant zijn
er jonge mensen die opgroeien in een na-oorlogs land die niets te
maken willen hebben met de oorlogsjaren daarvoor. Zij maken een eigen
muziek die zich verspreidt als een inktvlek en die in niets lijkt op
wat er al was. Hun invloeden kwamen van experimentele popgroepen zoals
Pink Floyd (vooral hun album Ummagumma dat vol zit met elektronische
muziek) en Frank Zappa en zijn Mothers of Invention die hen liet zien
en horen dat muziek een college kon zijn van bestaande muziekstijlen
en experimenten met elektronica. In Berlijn had Thomas Kessler zijn
studio voor elektronische muziek en experimenteerde daar volop. Onder
zijn leerlingen waren Klaus Schulze en Edgard Froese. Samen met Conrad
Schnitzler, een geluidskunstenaar, begonnen ze Tangerine Dream.
Schulze liet al vlug zijn drumstel staan ten gunste van nieuw
ontwikkelde synthesizers en elektronica en begon een solocarrière.
Edgard Froese werkte samen met Chris Franke en anderen en vormde een
nieuwe versie Tangerine Dream, maar nog steeds met drums en
gitaarklanken. Dat veranderde later en werden sequencers een vast
ritme-element in hun muziek.
Rond dezelfde tijd begonnen Ralf Hütter en Florian Schneider in
Düsseldorf hun groep: Organisation, later omgedoopt tot Kraftwerk. Net
zoals Schulze eerder had gedaan, gaven ze alle klassieke instrumenten
op ten gunste van elektronica en later zelfs laptops.
Experimenteren met elektronica in combinatie met conventionele
instrumenten of puur deden groepen als Can (uit Keulen, met in de band
een aantal leerlingen van Stockhausen), Faust, Neu!, Harmonia,
Cluster. Technici en producers als Conny Plank, Dieter Dierks en
Conrad Schnitzler hadden een enorme invloed op heel wat van de
muzikale creaties.
Het meest succesvol waren/zijn Klaus Schulze, Tangerine Dream en
Kraftwerk. Klaus Schulze is de meest constante; hij werkt veelal
alleen met behulp van allerlei soorten analoge en digitale
synthesizers. Tangerine Dream had hun hoogtepunt begin jaren zeventig,
maar door meer en meer met fimmuziek bezig te zijn raakten ze wat van
het pad. De groep wordt na de dood van oprichter Edgard Foese
voortgezet door nieuwe music die opnieuw een interessant muzikaal pad
bewandelen, dat van de improvisatie. Kraftwerk valt onder de
minimalisten, met het gebruik van zo min mogelijk appartuur. Soms
worden Kraftwerk’s groepsleden zelfs vervangen door werkende robots.
Kraftwerk bestaat nog steeds, maar het avontuur van hun vroege albums
is allang voorbij. Dansbare elektronica was indertijd vrij nieuw, nu
zo’n beetje de standaard. Maar den wel met dank aan Kraftwerk.
Samenvattend: elektronische muziek in Duitsland legde een lange weg
af, van obscuur tot populair, van lawaai tot dansbaar. Zonder meer de
moeite waard om verder ter onderzoeken.
ENGELAND: DOCTOR WHO?
In tegenstelling tot de meeste Europese landen waren de Engelsen niet
zo enthousiast over het bouwen van studio's voor elektronische muziek.
Op zijn minst is dat vreemd, omdat de Engelsen altijd bekend stonden
als mensen met een ‘open oor’. Niettemin vond die goede, oude British
Broadcasting Cooperation (BBC) het noodzakelijk in 1958 hun
Radiophonic Workshop te bouwen. Desmond Briscoe opende de studio op 1
april. Met steun van dramaproducenten begonnen hij en Daphne Oram aan
een reis met als enige doel het produceren van fantasierijke geluiden
voor radio. Niet alleen elektronisch, alles was mogelijk. Oram en
Biscoe creëerden dan ook lange tracks met elektronische en behandelde
geluiden. Dit waren de meest vooruitstrevende Radiofonische
voorbeelden. De Radiofonic Workshops werden populair, niet alleen
onder radiomakers, maar ook onder scholen. Die hadden geluiden nodig
om de fantasie van de leerlingen te prikkelen. Een voorutistrevende
vraag! Meer en meer werd de Workshopook nog eens gevraagd om geluiden
te maken voor commercials, radio, drama en documentatie. Absoluut
hoogtepunt was een nieuwe radioserie die in 1963 begon, genaamd Doctor
Who. Het thema daarvoor werd gemaakt door Ron Grainer en Della
Derbyshire. De klanken werden hét kenmerk van de Workshop. De serie,
die dertien weken zou duren, zo kregen ze te horen, had veel
fantasierijke geluiden nodig. Het geluid van de Tardis (telefooncel)
gemaakt door Brian Hodgson was zo nieuw dat iedereen over sprak.
Natuurlijk trok het succes creatieve mensen als David Cain, John
Baker, Dick Mills en vele anderen aan. Tot 1970 waren de belangrijkste
'instrumenten': tape manipulatie, de normale oscillatoren, maar ook
een zelfgebouwde sampler. Later gebruikten ze de EMS VCS 3
synthesizer, de eerste Engelse synthesizer. Vanaf dat moment werden
ook anderen, zoals de Yamaha CS-80 en het Fairlight CMS gebruikt. Na
de serie Doctor Who – nu ook op televisie en als film – werd de
Workshop steeds meer een leverancier voor ‘special effects’. Echter,
zoals overal elders ook, namen anderen die rol over doordat de
machines kleiner en goedkoper waren geworden. Uiteindelijk was er niet
genoeg geld om door te gaan en werd de Radiophonic Workshop in maart
1998 gesloten. De meeste dan werkende componisten begonnen hun eigen
activiteiten.
Verbonden met de Workshop, maar werkend in zijn eigen studio was
Tristram Cary (1952-2008). Hij studeerde compositie en speelde cello
en piano. Vanaf 1947 ontwikkelde hij zijn eigen elektronische
muziekstudio in Londen. Hij had bijna geen geld, maar de elektronische
elementen die hij nodig had waren niet zo duur, want er was veel
oorlogsoverschot. In 1954 gaf de BBC hem de opdracht voor 'geluiden'
die nodig waren voor The Japanese Fishermen, een toneelstuk dat zou
worden uitgezonden. Dat leidde tot een nieuwe opdracht, nu van
filmregisseur Alexander MacKendrick die geluiden nodig had voor zijn
komedie The Lady Killers. Na 1967 begon Cary volledig elektronisch te
werken en gaf lessen aan de elektronische studio aan het Royal College
of Music. Zo bezig ontmoette Cary Peter Zinovieff en David Cockerell
die bezig waren met het bouwen/ontwerpen van hun eigen
muziekinstrumenten bij Electronic Music Studios (EMS). De groep begon
elektronische met muziekconcerten in Londen, die werden uitgevoerd
door Cary. EMS produceerde, zoals gezegd, hun eigen synthesizers, de
VCS 3 (de Putney) en later de Synthi A, sequencers en vocoders. Dat
was zonder Carey, die verhuisde naar Melbourne, ongelukkig door de
stress en druk van zijn werk. Hij verhuisde zijn studio mee naar
Adelaide en begon daar lessen te geven. Toen hij 61 was besloot hij
terug te keren naar freelance muziekbanen.
Vergeleken met de grote (Moog en Buchla) synthesizers die uit de V.S.
komen, werd de vrij kleine VCS 3 onmiddellijk gebruikt door bands als
Pink Floyd en de Duitse synthesizergebruikers als Klaus Schulze en
Tangerine Dream.
Parallel aan de ontwikkeling van elektronica als een vorm van Kunst,
met een K, dus Kunst, maakte rockgroepen steeds meer gebruik van
elektronica in hun muziek. Muziek in de tweede helft van de jaren
zestig was vaak als een reis naar het onbekende, op zoek naar nieuwe
horizonten. The Beatles experimenteerde met geluidseffecten en tapes
die achterstevoren werden. Opvallend was het gebruik van geluid bij
Pink Floyd, die elektronische effecten, zelfs quadrafonisch geluid
gebruikte om een gebied te verkennen waar luisteraars nog nooit eerder
geweest waren. Hun experimentele album Ummagumma had dan ook een
flinke impact op verschillende muzikanten. Vanwege die aanpak is het
niet vreemd dat Pink Floyd gebruik maakte van de VCS 3 op hun meest
succesvolle album ooit: Dark Side of the Moon.
Niet alleen Pink Floyd gebruikte synthesizers en elektronica.
Symfonische rockgroepen, denk aan Yes, Genesis en Emerson, Lake en
Palmer gebruikten ze ook. Die laatst had zelfs de BIG Moog op het
podium staan, maar veel verder dan het gebruik ervan als een ‘normaal’
instrument ging het niet. Een enthousiaste gebruiker van de VCS 3 was
Tim Blake, kenner en gastdocent voor EMS. Hij gebruikte de VCS 3 als
space & bubblemachine in de band Gong en voor zijn soloalbums. In
tegenstelling tot de Duitsland had Groot-Brittannië nooit een echte
synthesizer-scene. Dat veranderde met New Wave, zo’n beetje begin
jaren tachtig, waar bands als Ultravox en Depeche Mode synthesizers
gebruikten. De stroming die toen op gang kwam heet niet voor niets
‘Synthi-pop’.
In het verlengde van de Radiophonic Workshop ligt het werk van David
Vorhaus. Hij maakte onder de naam White Noise een opmerkelijk album:
‘An Electric Storm’. Het album, gemaakt met een beetje hulp van de
Radiophonic Workshop, koppelde popmuziek aan avant-garde. Op het
moment van de release was het geluid zo nieuw dat bijna niemand het
leuk vond, op een paar avontuurlijke geesten na dan. Zelfs vandaag de
dag is het een uitstekende en misschien zelfs tijdloos album dat
verdient gehoord te worden. vGelukkig voor de Engelsen hadden ze Brian
Eno. Eno creëerde een eigen, nieuw geluidsspectrum, genaamd ‘ambient
music’. Met behulp van synthesizers maakte hij atmosferische geluiden,
langzaam, zwevend, repeterend. Muziek voor ontspanning, voor
luchthavens en andere activiteiten. Eigenlijk was ambient muziek niet
echt nieuw. De Franse componist Erik Satie creëerde begin twintigste
eeuw al zijn ‘musique d'ameublement’, oftewel ambient muziek avant la
lettre. Met gelijkgestemde geesten om hem heen creëerde Eno tevens
Fourth World Music: een combinatie van etnische muziek, elektronica en
drones (donker, repeterende motieven). Spannende muziek. Heel anders
was de impact van het album van Steve Hillage en Miquette Giraudy:
‘Rainbow Dome Music’. Hier ook trage muziek, voorzien van
watervalletjes en druppels. Het was de basis voor wat met nu ‘new age’
noemt. Tegelijkertijd maakte dat album de weg vrij voor groepen als
The Orb. Die maakten geluiden, gebruikten allerlei soorten samples en
creeëerde zo hun eigen versie van elektronische muziek. Dat was
aanleiding voor een nieuwe stroom elektronica gebruikt door groepen
als bijvoorbeeld The Future Sound of London.
De in mijn optiek spannendste muziek komt tegenwoordig van muzikanten
die gelinkt zijn aan het Touch-muzieklabel. Geluiden uit de natuur
verbonden met elektronica, of gitaren behandeld door effecten en
laptops of een verzameling van oude vinyl platen, gesampled en
behandeld met ruis en allerlei nieuwe klanken. Hoewel het label Engels
is, zijn de geluidsmakers dat vaak niet: Oren Ambarchi (USA),
Christian Fennesz (Oostenrijk), Biosphere (Noorwegen), Hilder
Gudnadôttir (IJsland); Jana Winderen (Noorwegen). Philip Jeck en Chris
Watson (Engeland) en vele anderen.
NEDERLAND: IN BEWEGING
De geschiedenis van de Nederlandse elektronische muziek is vooral een
van bewegen met studio's. Begin jaren vijftig nodigde Walter Maas dr.
Werner Meyer Eppler uit om lezingen te geven over elektronische
muziek. Zijn bezoek maakte enorme indruk, want al in 1954 werd de
eerste primitieve studio gebouwd in Hilversum, de Nederlandse Radio
Unie (NRU). Begeleider was Henk Badings en componisten als Peter Schat
werkten er. Badings produceerde zijn radiofone toneelstuk Orestes’ in
de NRU. Hij ontving de Prix Italia ervoor (1954). Ton de Leeuw
voltooide zijn radioplay ‘Hiob’ (Job) en ontving die beloning ook,
maar twee jaar later. Ton de Leeuw werd sterk beïnvloed door de
Musique Concrète, maar die stijl paste om een of andere reden niet in
het Nederlandse muzieklandschap: “De Stijl (de stroming) bevrijdde
immers het beeld van de massa en leidde naar een nieuwe
werkelijkheid.”
In 1955 besloot NRU te stoppen met de elektronische studio. Gelukkig
opende Philips in Eindhoven enkele maanden na die beslissing een
nieuwe. Philps was de toonaangevende producent van diverse
elektronische apparatuur. Onder leiding van Walter Maas en ingenieur
Roelof Vermeulen werd het laboratorium voor elektronische muziek
opgezet, NAT-lab (NATuurkundig Laboratorium). Het was in eerste
instantie een gebaar naar Badings zodat hij ‘Cain & Abel’, een
stuk voor Het Nederlands Ballet, kon afmaken. Hoewel Philips niet van
plan was om verder te gaan met de studio nadat het stuk klaar was,
breidde die zich, onder leiding van Badings, toch langzaam uit tot een
meer permanente studio. In 1960 werd de complete studio echter
weggegeven aan de Universiteit van Utrecht. Op dat moment werkten Ton
de Leeuw, Tom Disselvelt, Rudolf Escher en Dick Raaijmakers met de
apparatuur. De reden dat Philips de studio sloot was dat het geen
succesvolle platen produceerde (!). Philips’ visie op populaire
elektronische muziek kwam echter niet overeen met de werkelijkheid; ze
hadden dan ook geen idee of visie over serieuze elektronische muziek.
Philips had geprobeerd het gevraagde succes te verkrijgen met een
single van ene Kid Baltan. Achter die naam schuilt anders dan Dick
Raaijmakers. Raaijmakers’ bijnaam/alias was Kid Baltan. Baltan is een
anagram van Natlab. Zijn ‘Song of the Second Moon’ en ‘Colonel Bogey’
waren de allereerste commerciële vrijgegeven composities in de
elektronische muziek. Er zijn nog twee composities van Baltan bekend:
‘Night Train Blue’s (een afgewezen tearjerker) en ‘Mechanical Motions’
(functionele muziek...).
Tussendoor was Philips druk bezig met hun Paviljoen in Brussel voor de
Wereldtentoonstelling van 1958. Niemand minder dan Le Corbusier (voor
het gebouw) en Edgard Varèse, bijgestaan door Iannis Xenakis kregen de
taak om een toekomstvisie te creëren. Varèse’s ‘Poème Electronique’
was het resultaat. Niet dat iedereen tevreden was. Bekeken de context
en de tijd is het nog steeds een opmerkelijke compositie. In 1958
bezochten meer dan 2 miljoen mensen het paviljoen.
Ondertussen financierde Walter Maas het Contactorgaan Electronische
Muziek (1954). Terwijl de meeste componisten van elektronische muziek
nu aan het werk waren in NAT-lab, startte CEM in 1957 een studio aan
de Hogeschool voor Techniek (TH) Delft. Tien componisten verschijnen
in de studio, waaronder Jan Boerman. De muziek die uit de CEM studio
komt klinkt harder en is meer up-to-date in vergelijking met die uit
NAT-lab.
In 1959 is het plotseling voorbij met beide studio's. Philips sloot
hun studio en verhuisde die bijna compleet naar de Rijksuniversiteit
Utrecht. De mensen bij CEM echter hadden heel graag de NAT-lab
apparatuur willen hebben zijn boos. Uit woede sluiten ze hun studio.
Maar Walter Maas is nog steeds actief en reageert met een
revolutionaire zet: onder auspiciën van CEM, dat hij immers toch
financierde, bouwt hij een atelier in het tuinpaviljoen van Stichting
Gaudeamus (een stichting die klassieke musici vertegenwoordigt) in
BIlthoven. Maas heeft veel connecties en in een mum van tijd is de
studio voorzien van veel en moderne apparatuur. De studio wordt
bovendien goedgekeurd door niemand minder dan Karlheinz Stockhausen.
Hij bleek OK te zijn! De Duitse componist Gottfried Michael Koenig
wordt gevraagd de nieuwe directeur te worden. CEM studio groeit snel
en is erg populair.
Dat is fijn, want in Utrecht gaat het minder goed. Henk Badings wordt
gevraagd om directeur te worden van de nieuwe studio die STEM – Studio
voor Elektronische Muziek (STEM betekent ook stem) wordt genoemd.
Badings is niet erg populair, zijn visie en houding wordt gezien als
negatief. Badings nam in 1964 een nieuwe baan in Duitsland aan en kon
dus niet meer in Utrecht zijn, daarmee was dat ‘probleem’ van de baan.
Ondertussen waren componisten Jan Boerman en Dick Raaijmakers nogal
gefrustreerd over alle onrust in de twee studio's waarin ze werkten,
ze besloten daarom hun eigen, privéstudio, te beginnen.
Nadat Maas hoorde dat Badings was vertrokken, kwam hij opnieuw in
actie. Koenig, met zijn successen rond CEM, wordt gevraagd om de
nieuwe directeur van STEM te worden. Zijn nieuwe taak was om van STEM
een instituut te maken met internationale allure. In 1967 kreeg STEM
een nieuwe naam: Instituut voor Sonologie. Aan het einde van hetzelfde
jaar bloeit het Instituut op met de komst van een nieuwe computer, de
enorme PDP-15. De PDP is echt enorm, de technicus verdwijnt soms zelfs
in het instrument. Het apparaat is ontwikkeld door de Amerikaanse DEC
(Digital Equipment Corporation). De PDP geeft het instituut niet
alleen een nieuwe richting in de computer gestuurde muziek, maar trok
ook veel geïnteresseerde componisten. Bij het instituut werken mensen
als Frits Weiland, Stan Tempelaars en Werner Kaegi aan hun composities
Helaas duurt succes niet lang. De verschillende opvattingen van
Koenig, Frits Wieland en Werner Kaegi botsen vaak, waardoor geen
nieuwe stappen ontwikkeld worden om de studio te blijven moderniseren.
Begin jaren tachtig zijn de instrumenten en de werkvisie van het
Instituut achterhaald. Het Conservatorium van Den Haag is
geïnteresseerd en in 1986 verhuist de complete studio weer naar een
nieuwe stad. Ze worden verwelkomd door een zeer gelukkige Dick
Raaijmakers.
In 1968 wordt STEIM (Studio voor Elektro Instrumentale Muziek – STEM +
I) in Amsterdam opgericht door Michel Waisvisz. De bedoeling is om
live elektronische muziek te produceren. De start in 1969 was niet
meer dan een kleine rebellie van een nieuwe organisatie die wilde
concurreren met de gevestigde, conservatieve organisaties. Om het
ingewikkelder te maken zijn de meeste leden echter wel klassiek
opgeleid of jazzmuzikant. De opmerkelijkste productie van STEIM is de
opera ‘Wederopbouw’. Dat werk, uitgegeven dubbel-lp STEIM001, is
uitgegroeid tot een waar collector's item. Tijdens de live performance
was de elektronica trouwens nauwelijks hoorbaar. Dick Raaijmakers en
Konrad Boehmer gaven richting aan het nieuwe instituut. Componist
Peter Schat was de artistiek leider. Er was veel gaande in de kantoren
van STEIM, ze verhuisden vaak, maar er kwam nauwelijks muziek op het
podium. De lopende discussies gingen vooral over politiek en geld.
Michel Waisvisz wordt uiteindelijk benoemd tot nieuwe directeur en hij
wordt ‘de redder;’ van STEIM. Zijn belangrijkste visie: een combinatie
van mensen en machine. Met die gedachte ontwikkelt Waisvisz zijn
Kraakdoos (crackle box) en later de Handschoen. Beide 'instrumenten'
worden gecontroleerd door bewegingen van vingers. Zijn
theatervoorstellingen waren spectaculair. STEIM ontwikkelde ook
allerlei software, maar het bedrijf was te klein om gelijke tred te
houden met de ontwikkelingen in de nieuwe elektronische tijd.
Begin jaren zeventig stonden steeds meer studio's open voor
componisten en creatieve geesten. Cor Doesburg kreeg de opdracht om de
balans op te maken van al die studio's. Het waren er tweeëntwintig in
totaal, veel meer dan nodig. Niet al die studio's hadden het geld noch
de apparatuur om hun doelen te realiseren. Naarmate de tijd verstreek
werden meer en meer studio’s gesloten, verplaatst of gingen
samenwerken met de mogelijkheid tot een betere inrichting. De studio
in Amsterdam sluit in 1993. Spoedig daarna worden de studio’s van CEM
gesloten. Een van de belangrijkste redenen is het feit dat de
Nederlandse overheid alleen een subsidie wilde geven aan STEIM.
Maar dan er is nieuws aan de horizon. In 1990 start de HKU (School
voor Hoger Onderwijs Utrecht) een nieuwe richting: CMI– Centrum voor
Computers Muziek en Informatica. Het is de tijd van de eerste Apple
personal computers. Op dit moment heet CMI KMT (Kunst, Media en
Technologie – Art, Media & Technology).
Vandaag de dag zijn er of vier plaatsen voor elektronische muziek. De
studio in Den Haag, de voormalige studio van Ton Bruynèl in Rotterdam,
de voormalige studio van Ton de Leeuw in Amsterdam en WORM, ook in
Rotterdam. WORM is de plek waar de voormalige CEM studio werd
herbouwd. WORM is tevens een plek voor Avant Garde kunsten.
En dan zijn er natuurlijk privéstudio's. De meeste mensen met een
eigen studio worden hierboven genoemd, maar Ton Bruynèl had altijd
zijn eigen studio. Bruynèl is geïnteresseerd in geluidsverkenning. De
machines die hij nodig had konden alleen worden gekocht door
maandenlang aan een lopende band te werken. Zijn lange soundscapes
voorzien van een soort gevatte humor gaven hem de naam van een
surrealistische componist.
In de loop der jaren raakte het landschap van de elektronische muziek
steeds meer verspreid. In 1995 startte NEAR (Nederlands
Elektro-Akoestisch Repertoirecentrum). NEAR bracht albums uit van
verschillende mensen die actief waren met pure elektronische muziek of
combinaties daarvan met meer conventionele instrumenten. Voorbeelden
zijn de werken van Michel van der Aa. Onder begeleiding van vooral
Kees Tazelaar werden mooie overzichten van Dutch Electronic Music
uitgebracht, waaronder die van hemzelf. In 2008 werd NEAR
ondergebracht bij de grote paraplu van het MCN (Muziek Centrum
Nederland). De laatste zet was min of meer dodelijk voor recente
ontwikkelingen, maar gelukkig voor ons bracht Basta Music mooie
overzichts cd-boxen uit. BVHaast, de uitgeverij van jazzmuzikant
Willem Breuker, had altijd al een zwak voor elektronische muziek. De
uitgeverij begon een serie, die later in een set werd uitgebracht:
‘Acousmatrix.’ Daaronder vind je voornamelijk Europese componisten:
Dhomont, Maderne, Berio, Boehmer, Pousseur, Ferrari, Koenig en een met
werken uit de WDR-studio's. BVhaast bracht ook een klein overzicht in
de serie ‘His Masters Noise” met werken van Xenakis, Varèse, Ligeti,
Barrett, Boehme. Het was het begin van een nieuw sublabel, alleen om
nog twee albums van Roger Doyle uit te geven. Daarna viel er een lange
stilte om verbroken te worden met cd's van Wouters Snoei en Kristofer
Zegers. De cd’s werden uitgebracht in samenwerking met MCN, die nu
blijkbaar het licht had gezien. Het zou het begin van een nieuwe reeks
moeten zijn maar na twee uitgaven was het al afgelopen. Een volgende
stapje is de dubbel-cd ‘Anthology of Dutch Electronic Music 1999-2010’
van Basta, opnieuw in samenwerking met MCN. Er staat een aantal
interessante stukken op, maar mijn probleem met de meeste van deze
composities is dat ze niet nieuw lijken in vergelijking met de oudere
elektronica en sommigen zijn ingekort om op de cd te kunnen. Deze
uitgaven vielen samen met het verschijnen van een boek over de
geschiedenis van elektronische muziek in Nederland, geschreven door
Jacqueline Oskamp: Onder Stroom. Basta Record-baas Jeroen van der
Schaaf opperde het idee om in de nabije toekomst nog twee overzichten
van de Nederlandse elektronische muziek van Kees Tazelaar uit te
brengen, maar tot op de dag van vandaag is dat er helaas niet van
gekomen.
We hadden in Nederland nooit het soort populaire elektronische
popmuziek gehad als die van onze oosterburen. Er waren groepen aan het
experimenteren met geluiden, zowel in de popmuziek als tijdens de new
wave. Veel populairder en daarbij geldt Nederlan als gidsland is de
dance van dj's als Tiësto en Armin van Buuren. Het is ook een vorm van
elektronische muziek wat ze maken, maar op een heel andere manier en
niveau. Geen schurende, ongemakkelijke geluiden, maar beats en
synthetische klanken om mensen op de been te krijgen en te dansen. Dat
had Kid Baltan eens moeten meemaken.
AMERIKA: IN BETWEEN WAVES
De vroege geschiedenis van de Amerikaanse elektronische muziek is
hierboven al kort beschreven. Bij de start van het prestigieuze
Columbiaans-Princeton Electronic Music Center onder leiding van
Vladimir Ussachevsky schreef Ussachevsky: "Ik realiseerde me
plotseling dat de bandrecorder kon worden behandeld als een instrument
om geluid te transformeren." Hij begon met het geven van optredens met
behulp van een eenvoudige bandrecorder en een aantal technische
'trucs' zoals galm. Otto Luening die in het publiek zat was verbaasd
een vroeg later Ussachevsky om samen te werken bij verschillende
gelegenheden: Leuning: "Uitgerust met oortelefoons en een fluit, begon
ik de ontwikkeling van mijn eerste tape-recorder compositie. We waren
allebei makkelijke improvisatoren, bovendien sprak het medium, de
recorder, tot de verbeelding van het publiek." Het duo werd gevraagd
om op te treden voor een concer,t georganiseerd door de American
Composers Alliance en Broadcast Music Inc. Henry Cowell, die net zijn
studio geopend had, leende de apparatuur uit. Al na twee maanden gaven
Ussachevsky en Luening hun eerste ‘Tape Music Concert’ (1952).
Tegelijkertijd waren in New York mensen als John Cage, Earle Brown,
David Tudor en Morton Feldman druk bezig met het produceren van tapes
voor ‘The Music for Magnetic Tape Project’ (1954-1957). Voor de start
van dit project had Morton Feldman al een ander stuk, ‘Marginal
Intersection’ (1951), gecomponeerd. Een werkstuk voor instrumenten,
oscillatoren en geluidseffecten. Cage bouwde aan zijn zijn beroemde
compositie ‘Williams Mix’ (1953).
Een heel bijzondere tape-compositie is die van Alvin Lucier: ‘I’m
Sitting in a Room’ (1969). Het is een stuk voor ‘voice & tape’.
Het is een compositie voor twee tape-desks, microfoon, luidspreker en
een kamer (ruimte). De tekst wordt afgespeeld en opgenomen door de
microfoon, vervolgens weer afgespeeld, etc. Dit gaat z0 32 keer, maar
aan het eind horen we nauwelijks nog tekst, alleen ruis, klanken,
brokken tekst. De resonanties van de ruimte zijn gaan meespelen, niet
alles wordt meer even goed ‘opgepikt’ en weergegeven. Naarmate de tidj
vordert neemt de kwaliteit hoorderoren af. Een geweldig idee. Lucier
was een van de eerste die duidelijk maakte dat de ruimte, de kamer,
een essentiële rol speelde.
In 1954 keerde Edgard Varèse terug uit Europa met bij zich tapes voor
zijn nieuwe compositie ‘Déserts’. Die tapes had hij gemaakt in
dezelfde studio waar Schaeffer werkte. Diens invloed is te horen, de
tapes gaan meer richting Musique Concrète dan richting pure
elektronische muziek. Déserts zou uitgroeien tot een van de
belangrijkste stukken op elektronisch gebied, hoewel de stukken
elektronische muziek in slechts drie, korte delen van de totale
compositie voorkwamen. Varèse: "Déserts staat voor alle fysieke
woestijnen van zand, zee, sneeuw, van de ruimte, van lege straten,
maar ook voor de woestijnen in de geest van de mens. Het gaat niet
alleen om die aspecten van de natuur die leegheid suggereren,
afstandelijkheid, tijdloosheid, maar ook die afgelegen innerlijke
ruimte waar geen telescoop bij kan. Daar waar de mens alleen is, een
wereld van mysterie en essentiële eenzaamheid." De Duitse première
werd geleid door Bruno Maderna en niemand minder dan Karlheinz
Stockhausen bediende de geluidsmixer. Déserts werd uitgevoerd voor de
Franse radio als de eerste stereo-uitzending ooit.
In 1958 was de RCA Mark II, ook hierboven te lezen, klaar om te worden
gebruikt. Mark II was de eerste synthesizer, hoewel je het apparaat
niet onder je arm mee kon nemen het podium op. Het apparaat was zo
groot als een kamer. Ussachevsky en Luening waren een soort van
oervaders van de Mark II, maar het apparaat werd ook gebruikt door
Milton Babbitt, Mario Davidovsky, Halim El-Dabh, Bülent Arel en
Charles Wuorinen. Niet iedereen mocht zomaar met de Mark II werken, je
moest minstens een bepaalde graad in je muzikale opleiding hebben. Dat
was de reden waarom een 'amateur' als Tod Dockstader, bijvoorbeeld,
niet naar binnen mocht.
Langzaam kruipen dan de computers richting elektronische muziek. De
eerste computer die iets als muziek produceerde was CSIRAC, ontworpen
en gebouwd door Trevor Pearcey en Maston Beard. Max Mathews
ontwikkelde zijn MUSIC I programma en Raymond Scott ontwikkelde zijn
Clavivox. Maar opnieuw bonsde Edgard Varèse met zijn Poème
Électronique op de elektronische deur. Dat werk was een werkstuk voor
honderden sprekers in een gebouw waarin het publiek letterlijk in
geluid (en beeld) verdronk. Weer een kleine stap voor een mens, maar
een reuzensprong voor de mensheid. Tegenwoordig wordt Varèse vaak
gezien als dé grootvader van de elektronische muziek en/of een van de
belangrijkste mensen in dat veld. Varèse werd vanwege zijn werkstukken
uitgenodigd (een eer) in de studio van Columbia Princeton. Bijgestaan
door Davidovsky en Arel begon hij met een nieuwe versie van de
elektronische onderdelen voor Déserts. Tot op de dag van vandaag
bestaan beide versies naast elkaar. Maar eerlijk gezegd, de eerste
versie is veel ruwer en spannender.
In 1963 verscheen een ander soort synthesizer in de studio's, de
Buchla. De Buchla werd meteen omarmd door Morton Subotnick die er zijn
‘Silver Apples of the Moon’ mee creëerde. Wegens het succes van
Columbia Princeton opende Subotnick een nieuwe studio in San
Francisco: The San Francisco Tape Music Center (1963). Hij werd daar
vergezeld door Pauline Oliveros en Terry Riley. Oliveros was een van
de eerste vrouwen in de wereld van elektronische geluiden en werd een
opmerkelijke figuur binnen het genre. Later verhuisde zij het hele
Tape Music Center naar Mills College. Het bestaat nog steeds als
Center for Contemporary Music. Terry Riley zou beroemd worden met zijn
tapeloops in ‘A Rainbow in Curved Ai’. Zijn gebruik van tapeloops had
invloed op velen om hem heen, maar ook Europese (pop-)bands als Soft
Machine en gitarist Daevid Allen, die ze vaak gebruikte voor zijn
'space' band Gong.
In 1960 componeerde John Cage ‘Cartridge Music’, een van de eerste
live-elektronische werken. Elektronische muziek ontwikkelde zich van
een luidspreker-performance naar een van surround sound waarin het
publiek kon bewegen of werd omgeven door geluid. Daarvoor werden
experimenten gedaan met meerdere speakers. In 1962 vond het eerste
Audiumconcert plaats. Het leek bijzonder om dat te doen, maar eerder
al was zoiets gedaan door Varèse (daar is hij weer) met het Poème
Électronique tijdens de Wereldtentoonstelling in 1958 in Brussel in
het Philips Paviljoen. Door al deze experimenten werden optredens meer
en meer happenings waarin van alles kon gebeuren. Muziek kon oneindig
doorklinken, mensen werden uitgenodigd om hun lunch te gebruiken
tijdens een voorstelling, men kon rondlopen, op het podium gaan
zitten, enzovoorts. Tijdens een happening ging Cage zijn haar wassen
en liet dat, versterkt, horen. Dat was het startpunt voor de Fluxus
beweging. In feite begon Cage al in de jaren vijftig, maar zonder die
naam. Misschien is de ultieme compositie in deze setting Cage's
‘4:33’. Het is wat het is, stilte gedurende 4 minuten en 33 seconden.
Een pianist lijkt te gaan spelen, maar doet dat niet. Het spel bestaat
uit de geluiden om je heen. Plotseling zit je er middenin.
Verleidelijk! Cage’s ‘HPSCHD’ was net zo verrassend. Het stuk voor
klavecimbel (Harpsichord in het Engels, vandaar de naam HPSCHD) werd
uitgevoerd op een toevallige ‘manier’. Het geluid van het klavecimbel
werd gemengd met 51 computer-gegenereerde tapes en voorzien van
willekeurig gekozen projecties. Meer live elektronica werd uitgevoerd
(1961-1966) in Ann Arbor. Gordon Mumma, Robert Ashley en gasten traden
daar op tijdens het jaarlijkse ONCE festival. ONCE zou uitgroeien tot
het festival voor multimedia theater.
Aan het einde van de jaren ging het snel, werden nieuwe machines
ontwikkeld als de Moog synthesizer en voerde Walter/Wendy Carlos
‘Switched on Bach’ uit. In de golfstroom van Terry Riley ontwikkelden
Steve Reich en Philip Glass hun minimalistische muziek. Beide werkten
met projecties en elektronica. Reich's ‘Pendulum Music’ bestond uit
een aantal microfoons die hingen aan het plafond of boven het podium.
Een of twee mensen zwaaiden de microfoons heen en weer, zodat, ze
langs elkaar slingeren met als gevolg een ongecontroleerde feedback.
‘Come Out’, ook van Reich, is een collage van geluiden en stemmen die
hij op straat opnam. Hij mixte die zodanig dat er een repetatief
patroon ontstond. Dat deed hij op een bijzondere manier. Diverse
tape-decks met hetzelfde stuk worden tegelijkertijd gestart. Maar na
verloop lopen ze uit ‘fase’ en krijg je een heel ander muziekstuk te
horen.
In de popmuziek was Frank Zappa een van de eersten die de impact van
de Moog realiseerde. Zappa werd sterk beïnvloed door Edgard Varèse.
Vanaf zijn vroege opnames werkte hij met elektronica, tape
manupulation, Musique Concrète en geluidseffecten. Op zijn eerste
album Freak Out (1966) vult hij een albumkant lang met een lange
geluidscollage. Zijn eerste 'serieuze' werk, Lumpy Gravy, heeft twee
kanten vol experimenten. Bij zijn magnum opus, Uncle Meat, horen we de
eerste klanken van Robert Moog's VCO’s zoals bijna trots is beschreven
op de hoes. Zappa’s zwanenzang, Civilization Phase III, werd
uitgevoerd middels de digitale Synclavier en had fragmenten van
geluidsopnames die stamden uit de tijd van Lumpy Gravy (1966) van
mensen die van alles vertelden in een piano. Natuurlijk waren er meer
muzikanten en bands die werkte met elektronica in de muziek. Phil
Spector produceerde zijn ‘Wall of Sound’ (muur van geluid') met behulp
van de studio als een instrument, Brian Wilson (Beach Boys) gebruikt
elektronica voor veel van zijn composities (Pet Sounds, Smile). Jimi
Hendrix speelde gitaar, maar gebruikte ook het net gebouwde
wahwah-pedaal, om het geluid te modificeeren.
Amerika is een druk land en heeft behoefte aan ontspanning, Veel van
de zogenaamde 'muziek voor ontspanning' of New Age komt uit de VS.
Meestal bestaat het uit een zacht, zwak elektronisch 'tapijt' met
geluiden uit de natuur of omgeving. White noise, je hoort het hier.
Allemaal heel zacht en vriendelijk. Maar hebben we het nog over
elektronische muziek? Dat is de vraag…
JAPAN: DENSHI – [ONKYO] - ONGAKU
‘Denshi-Ongaku’ is Japans voor elektronische muziek. De subtitel,
Denshi-Onkyo-Ongaku is de Musique Concrète-variatie. Een derde stroom
is recenter en wordt gewoon 'ruis' genoemd of "Japanoise". De
ontwikkeling van elektronische muziek in Japan begon na de Tweede
Wereldoorlog met de klassieke componist Toru Takemitsu (1930-1996).
Vanaf 1948 was Takemitsu op zoek naar een apparaat "to bring noise in
tempered music”. Het is belangrijk om te weten dat instrumenten zoals
de Theremin en Ondes Martenot op dat moment onbekend waren in Japan.
In de vroege jaren '50 begonnen ingenieur Masaru Ibuka en fysicus Akio
Morita hun bedrijf en noemden het Tokyo Tsushin Kogyo KK (Tokyo
Telecommunications Engineering Corporation). Ze ontwikkelden de eerste
Japanse taperecorder, het zogenaamde G-type. Het apparaat werd alleen
gebruikt door de overheid en in rechtszalen. Voor thuisgebruik had men
namelijk het H-type.. In 1954 veranderde het bedrijf de naam in Sony.
In dezelfde periode dat de taperecorders ontwikkeld werden had
Takemitsu niet stil gezeten. Als lid van Jikken Kobo (experimentele
workshop 1951-1958) werkte hij met metgezellen als Hiroyoshi Suzuki,
Joji Yuasa, Keijiro Sato, Takahiro Sonoda en anderen aan
multimediaprojecten. Zowel Ibuka als Morita van TTK KK vroegen
Takemitsu om een nieuw muzikaal werk te componeren met behulp van de
G-type recorder, maar het duurde even voordat de composities af waren.
Daardoor gaat de eer voor de eerste, Japanse elektronische composities
‘Toraware no Onna’ (Imprisoned Woman) en ‘Piece B’ (beide 1951) naar
Kuniharu Akiyama (1929-1996).
In 1957 (!) werden de eerste Europese elektronische muziekcomposities
op de Japanse markt gebracht. Componist Toshiro Mayuzumi (1929-1997),
die in Parijs studeerde, had de Musique Concrète van Pierre Schaeffer
gehoord en mee naar huis genomen. Zijn Franse invloed was duidelijk.
‘Les Oeuvres pour Musique Concrète X, Y, Z’ (1953) was de eerste
elektronische compositie die uitgezonden werd op de radio en wel door
JOQR - Nippon Cultural Broadcasting op 27 november 1953. Het was een
schok voor andere componisten zoals Takemitsu, omdat plotseling
duidelijk werd dat ze allemaal potentiële mogelijkheden hadden
verwaarloosd.
Hoewel Mayuzumi zijn studie in Frankrijk had gevolgd werd de Duitse
aanpak al snel de basis voor de nieuwe muziek in Japan. Nippon Hosō
Kyōkai (NHK – het Japanse omroepsysteem) vertaalde zelfs het handboek
van NDWR studio (Keulen). Componist Makoto Moroi (1930- links) bezocht
Keulen in 1955 om de studio te bekijken en bouwde samen met Mayuzumi
en onder begeleiding van NHK hun eigen NHK-studio. Mayuzumi
componeerde nieuwe werken gebaseerd op de principes van Stockhausen.
Minao Shibata (1916-1996) componeerde ‘Musique Concrète for
Stereophonic Broadcast (1955), het eerste stereostuk in NHK-studio.
Door deze aanpak werd NHK-studio een van de belangrijkste voor
elektronische muziek. Het resulteerde in nieuw werk ‘Variation’ (1956)
van Moroi en Mayuzumi. Door sommigen wordt dit werk gezien als het
beste werk in de vroege Japanse elektronische muziek. De ontwikkeling
van elektronica en elektronische muziek werd een soort uitgangspunt
voor Japan en de elektronica-economie. In 1966 bezocht Stockhausen
NHK-studio om vier maanden aan ‘Telemusik’ te werken, omdat die op dat
moment de enige studio ter wereld met een zes-track tape deck. Tot
1970 leefde de Japanse elektronische muziek een leven in de luwte,
maar tijdens Expo '70 wereldtentoonstellingen in Osaka leverden veel
componisten elektronische composities om juist daar hun visie te laten
horen (misschien was het hun reprise van Edgard Varèse's werk – Poème
Electroniqe – voor het Philips Paviljoen in 1958).
Takehisa Kosugi (1938) was de componist die de studio richting het
publiek bracht, maar niet zonder een heel nieuw standpunt. Kosugi (een
violist) brak niet alleen met de 'Duitse traditie' maar richtte zich
meer op de invloed van John Cage. Hij gebruikte daarbij de Japanse
cultuur als basis voor zijn composities. Kosugi richtte samen met
Toshi Ichiyanagi, Yasunao Tone en Yuji Takahashi Group Ongaku op. De
groep, die slechts twee jaar bestond, begon in 1961 optredens te
geven. Kosugi en Tone werkten samen met Yoko Ono (ja, dé Yoko) in een
Japanse versie van de Fluxus-beweging. Hun gebeurtenissen konden elke
richting op gaan, zowel die van multimedia en/of improvisatie. In 1969
componeerde Kosugi Catch ‘Wave’, een toneelstuk met twee
sinusgolfgeneratoren. Het stuk werd opgenomen op tape in 1971 in NHK.
In 1977 verhuisde Kosugi naar New York en ging werken met Merce
Cunningham en zijn Dance Company. Vanaf 1995 werd hij muzikaal
directeur.
Er ontstaat nu een wat onduidelijke periode. De hierboven genoemde
mensen gingen door met hun elektronica of, zoals vele anderen
probeerden en soms lukte, in de filmindustrie of aan de sla voor het
maken van soundtracks. Begin jaren '70 liet Isao Tomita (1932 -) zijn
‘Snowflakes are Dancing’ horen. Beïnvloed door Wendy Carlos' ‘Switched
on Bach’, creëerde Tomita een etherische versie van Claude Debussy’s
werkstuk met hulp van Moog en Mellotron. ‘Snowflakes are Dancing’
(1974) was zijn eerste album dat buiten Japan uitkwam. Daarvoor had
hij ‘Jungle Taitai Symphonic Poem’ (1966) en ‘Switched-On Rock’
(Electric Samurai) (1972) uitgebracht. Tomita brengt veel klassiek
beïnvloede albums die allemaal uitgevoerd worden op verschillende
synthesizers. Zijn shows waren buitengewoon. Tijdens Ars electronica,
1984, voerde hij ‘Mind of the Universe’ uit. Daarbij hing hij met al
zijn instrumenten in een enorme glazen piramide boven het publiek
bestaande uit 80.000 mensen!
Een andere, modernere aanpak kwam van de Japanse Beatles, The Yellow
Magic Orchestra. Beginnend als een eenmalige
Fuji-cassette-promotieproject maakten Haruami Hosono (bas), Ryuichi
Sakamoto (keyboards) en Yukihiro Takahashi (drums, zang) commerciële
maar compromisloze muziek die precies paste in het moment van de tijd.
De soms symfonische, op disco gebaseerde Technopop creëerde eind jaren
'70 een ware YMO-mania. Hun eerste plaat, Yellow Magic Orchestra
(1978) werd een groot succes en niet alleen in Japan. Sakamoto is nu
de bekendste van de drie, hij maakte veel composities, componeerde
filmmuziek, muziek voor solopiano en gaf experimentele duo-optredens
met ‘table-top guitar player’ Christian Fennesz. YMO beïnvloedde tal
van andere Japanse bands, maar ook producers die elektronica begonnen
te gebruiken voor hun arrangementen.
Japanoise of Japanoizu komt uit het Japans en betekent 'lawaai'). De
wortels lagen in de jaren '70, maar Japanoise bestaat nog steeds. De
scene staat bekend om zijn vrijheid en opnames die slechts in zeer
kleine oplage gemaakt worden. Door de jaren heen veranderde een en
ander, maar Punk-muziek bleef als vaste basis, daarbij kwamen laptops
om 'ruis' te creëren. Belangrijke namen op dit gebied zijn Hijokaidan
(betekent: noodtrap), Incapacitants en Merzbow. Hijokaidan is een
groep - van twee tot veertien personen - met als enige vaste lid
Yoshiyuki "Jojo" Hiroshige. De groep viel op én werd populair door
extreme acties, zoals het gooien van afval naar het publiek en
urineren op het podium met als odnersteuning daarbij een muur van
geluid. Gezien hun 30cd box set (!) 'The Noise'(2009) produceerden ze
nogal wat ‘lawaai’. Incapacitants (Toshiji Mikawa en Fumio Kosakai)
maken: "pure noise, uninfluenced by musical ideas or even human
intention, using primarily feedback, vocals, and various electronics“.
Merzbow is ook van hard geluid. Masami Akita (1956 - ), die in zijn
persoon Merzbow is, maakte meer dan 300 opnames sinds zijn start in
1979. Merzbow (afkomstig van dadaïst Kurt Schwitters) gebruikt alles
in zijn muziek, maar haalt ook een scala aan onderwerpen van stal, van
dierenrechten tot Japanse slavernij. In 2000 bracht Extreme Records
een 50CD box (!), de Merzbox. Lawaai regeert.Onder andere Japanse
noise artiesten kom je verder tegen: Boredoms, C.C.C.C., KK Null,
Yamazaki Maso's Masonna, Solmania, K2, The Gerogerigegege en
Hanatarash.
Een volgende en volstrekt logische stap in de ontwikkeling zet Toshimaru Nakamura die alleen de geluidsmixere als instrument gebruikt. Hij noemt het: 'no-input mixing board'. Het aansluiten van de input aan de output, de feedback is de muziek zelf. Het gaat van krijsende hoge tonen tot zachte knetterende geluiden. Nakamura heeft samengewerkt met onder anderen Yoshihide Otomo en Keith Rowe, maar ook met David Sylvian. Zijn album ‘Egrets’ werd uitgebracht op Sylvian's Samadhisound label. In weer een volstrekt andere richting gaat Tetsu Inoue. Tetsu maakt een ambient achtige muziek met minimalistische invloeden. Hij werkte met muzikanten als Pete Namlook, Taylor Deupree en bassist/producer Bill Laswell. Tetsu's eerste album, ‘Ambiant Otaku,’ wordt door sommigen beschouwd als een klassieker in de minimalistische ambient techno.
ENKELE COMPONISTEN EN COMPOSITIES: I HEAR A NEW SOUND
De eerste compostie van elektronische muziek die niet in een officiële
studio gemaakt werd is ‘Heavenly Menagerie’. Het stuk voor tape is
geschreven door Louis Barron (1920-1989) en Bebe Barron (1927-2008).
Het echtpaar had een thuisstudio met veel zelfgebouwde apparatuur. Hun
huisstudio had bijna de zelfde faciliteiten als de ‘officiële’
studio's, maar vaak zelf en op maat gebouwd. Het geld daarvoor kwam
van de monopoliepositie die ze hadden op tape-apparatuur. Voor hun
composities gebruikten ze loops en play-back tapes, maar ook
oscillatoren om sinus- en zaagtandgeluiden te genereren. Ze ontmoetten
John Cage die op zoek was naar een professionele studio om zijn muziek
te maken. Gevolg: ze werkten met hem in hun eigen thuisstudio. Dat
feit werd het uitgangspunt voor thuisstudio’s van andere bekende
componisten zoals Earle Brown, Morton Feldman, Christian Wolff en
David Tudor. Vanaf 1952 schoven de Barrons op richting filmmuziek en
het maken van geluidseffecten voor films. Zo schreven ze de muziek
voor ‘Bells of Atlantis’ (1952) en ‘The very Eye of Night’ (1959),
maar ze werden bekender door de muziek en geluidseffecten voor de
sciencefictionfilm ‘Forbidden Planet’ (1956). Het is de eerste film
met een volledig elektronische soundtrack ooit. De bezoekers in de
theaters applaudisseerden na afloop vaak spontaan. Een van de geheimen
uit het elektronisch genre komt uit Egypte: Halim El-Dabh (1921). Hij
studeerde landbouwtechniek. en werd landbouwadviseur. Maar hij kreeg
meer erkenning voor zijn innovatieve composities en pianotechniek. In
1950 werd hij uitgenodigd als gast in de VS. Hij studeerde compositie
bij inmiddels beroemde componisten als Aaron Copeland en Ernst Krenek.
El-Dabh werd deel van de snel veranderende New Yorkse muziekscene en
vond een plek naast Henry Cowell, Edgard Varèse en John Cage. El-Dabh
was op dat moment al een pionier op het gebied van elektronische
muziek. In 1944 experimenteerde hij met draadrecorders en
geluidsmanipulatie; misschien wel het vroegste voorbeeld binnen de
elektronische muziek. Na zijn verhuizing naar de VS werkte hij bij het
Columbia Princeton EMC, waar hij door Otto Luening en Vladimir
Ussachevsky werd uitgenodigd als een van de eerste 'externe'
componisten. Samen met Luening creëerde hij enkele op tape gebaseerde
werken. Nog steeds beroemd en nu gezien als een klassieker in het
genre is zijn elektronische drama: ‘Leiyla and the Poet’ (Laiyla
Visitations -1964). De meeste van zijn composities hebben een
Egyptisce inslag. El-Dabh nam veel veldmuziek op en werkte als
consultant bij het Smithsonian Institution. In 2002 werd hij
uitgenodigd terug te keren naar zijn thuisland. Veel van zijn
composities werden daar voor het eerst gespeeld. In 2005 gaf hij een
workshops bij Unyazi in Johannesburg. Het was het eerste elektronische
muzieksymposium en -festival dat in Afrika werd georganiseerd.
El-Dabh's vroege composities en zelfs zijn allereerste werk, is te
vinden op de cd: ‘Crossing into the Electric-Magnetic’. Zoals El Dabh
het zelf zegt: "Als je open staat voor ideeën en gedachten, zal de
muziek naar je toe komen."
In Brazilië creëerde Jorge Antunes (1942- ) zijn visie op elektro-akoetische muziek in een enigszins desolate omgeving. Antunes studeerde viool en compositie aan de universiteit, maar bleef zoeken naar nieuwe geluiden. Hij bouwde zijn eigen apparatuur, maar hij had geen ruimte. Thuis werken betekende werken in de kamer van zijn vader die daar zijn verzameling klokken aan de muren had hangen. In overleg met zijn moeder en zus werden alle klokken gestopt op het moment dat zijn vader ging werken zodat Jorge zijn muziek kon opnemen. Iets voor 18.00 uur werden alle klokken weer aangezet. Maar zelfs zonder de geluiden van de klokken was de kamer vol lawaai door de koffie- en chocoladefabrieken in de straat. Met minimale faciliteiten creëerde Antunes tape-loops om er vervolgens achter te komen dat die aanpak vijftien jaar eerder al was uitgevonden. Zijn studies in geluid waren meestal georganiseerd rond geluiden en geluidskleuren. Niettemin was Antunes de eerste componist van elektronische klanken in Brazilië. Later raakte hij meer vertrouwd met elektronische muziek door te werken in studio’s in Utrecht en Parijs. In Parijs werkte hij als professor op de afdeling Muziek. Antunes heeft verschillende wedstrijden voor compositie gewonnen. Een van zijn eerste composities zijn ‘Valsa Sideral’, ‘Pequena Peça para Mi bequadro e Harmðnicos’ en de ‘Três Estudos Cromofônicos’ (studie voor groene en rode cirkels, studie voor blauwe en oranje spiralen en studie voor gele en violette punten).
Tod Dockstader (1932- ) studeerde psychologie en kunst. Om wat geld te verdienen voor een nieuwe studie, schilderkunst en film, creëerde hij cartoons voor lokale kranten. Toen hij 23 was ging hij naar Hollywood. Zijn eerste baan was het maken van beeld en geluiden voor tekenfilms (M. Magoo). Na een tijdje ging hij naar New York en werd een autodidact geluidstechnicus en maker van geluidseffecten. Vervolgens werd hij opnametechnicus bij Gotham Recording. Buiten de reguliere studio-uren maakte en verzamelde hij geluiden en experimenteerde met de opnamefaciliteiten. Rond 1960 had hij genoeg materiaal voor zijn eerste compositie: ‘Eight Pieces’ (voor Folkways). Later zou regisseur Fellini er delen van gebruiken voor zijn film Satyricon. Gotham Studios kocht hun eerste stereo Ampex recorder. Dockstader gebruikte die om zijn ‘Eight Pieces’ om te zetten naar een stereo-versie. Die noemde hij: Travelling Music. Zijn laatste werk bij Gotham's was ‘Four Telemetry Tapes’ (1965). Hij vertrok naar Montreal om te werken aan het Canadese Paviljoen voor de Expo van '67. Zijn volgende twee albums kwamen uit op Owl Records en zijn uitgegroeid tot een collector's item. Hij kreeg enthousiaste recensies, maar ondanks dat werd niet toegelaten tot de grote elektronische muziekcentra vanwege zijn gebrek aan academische opleiding. Daarom begon hij te werken in de educatieve sector en produceerde honderden films en video's voor scholen. In de jaren 1990 bracht Starkland vrijgegeven zijn oudere werken opnieuw uit, dit tot groot enthousiasme. De laatste jaren wendde Dockstader zich tot computercompositie. In 1990 ging hij met pensioen, bouwde een thuisstudio en begon te werken aan wat het driedelige "Aerial" zou worden.
Rune Lindblad (1923-1991) was een zelfstandige componist van elektronische muziek en Musique Concrète. Hij woonde in Zweden en had weinig te maken met andere componisten. Daarom is hij in zekere zin vrij origineel, maar ook een beetje primitief. Lindblad componeerde meer dan 200 werken. Zijn eerste stuk, ‘Party’ (1953), wordt nu gezien als het allereerste opgenomen stuk in het genre. Lindblad was zeer geïnteresseerd in film en het gebruik van films in combinatie met geluid. Door zijn afwezigheid in de muziekwereld was hij tot 1957 een wat obscure muzikant. In de Folkets Hus (Place for the people) in Göteborg gaf hij samen met Sven-Eric Johansson en Bruno Epstein zijn eerste concert. Misschien was het nog te vroeg, want het grootste deel van het publiek haastte zich weg. Critici noemden de voorstelling 'pure marteling'. In zekere zin hebben ze natuurlijk gelijk, je moet een open geest hebben om naar elektronische muziek te luisteren, maar je hebt ook veel luisterervaring nodig in allerlei soorten muziek om dit soort muziek een verdiende eigen plek te geven. Lindblad was docent aan de Universiteit van Göteborg. Hij werkte als kunstenaar bij het maken van houtsneden, schilderijen en tekeningen. Er was en is weinig van zijn muziek uitgebracht. Pogus Records bracht twee cd's uit, ‘Death of the Moon’ en ‘Objekt 2’. Beide cd’s met vroege werken van 1953-1960 en van 1962-1988. Het is aangename muziek, soms klinkend als een gamelanorkest, soms als een kind in een elektronische speelgoedwinkel.
Een enigszins vergeten componist is Karel Goeyvaerts (1923-1993) uit België. Goeyvaerts staat bekend om zijn klassieke muziek, maar hij was ook geïnteresseerd in elektronica. Hij studeerde aan het Conservatorium van Antwerpen en kreeg les van Milhaud en Messiaen. Daar leerde hij ook de Ondes Martenot spelen. In 1951 bezocht hij Darmstadt voor een cursus muziek en ontmoette Stockhausen. De twee werden vrienden. In 1952 ontmoetten ze elkaar weer in Parijs, waar Stockhausen hem een sinusgolfgenerator liet zien. Goeyvaerts was verbaasd, omdat dit hem de zuiverste vorm van geluid leek te zijn. Later werd Stockhausen directeur van de NWDR studio in Keulen en nodigde Goeyvaerts uit om met hem samen te werken. Met nog betere apparatuur realiseerde Goeyvaerts een van zijn eerste elektronische composities, ‘Nr. 5 (Compositie met zuivere tonen)’. Het was de aanvullende compositie op ‘nr. 4 (Compositie met dode tonen)’. Tot dan toe werkte Goeyvaerts als vertaler, maar vanaf 1970 ging hij aan de slag bij het Instituut voor Psycho-akoestiek en Elektronica (IPEM – Instituut voor Psycho-acoustica en Elektronische Muziek) in Gent. Hij werkte ook voor de Belgische radio als redacteur, voornamelijk voor elektronische muziek. In de jaren zestig neigde Goeyvaerts meer naar minimale muziek. Zijn belangrijkste werk is zijn opera ‘Aquarius’.
ELEKTRONISCHE MUZIEK VOOR JE PLEZIER: MUSIC FOR PLEASURE
Muziek voor je plezier. OK. Maar elektronische muziek voor je plezier?
Parfum op muziek gezet? Muziek in je hoofd die er druipend uitkomt als
een nieuw geluid? Ja, allemaal waar en dit alles is ook onderdeel van
de geschiedenis van elektronische muziek.
Laten we beginnen met de Dr. Jekyll en Mr. Hyde: Dr. Samuel J. Hoffman
(1904-1967). Hoffman was een chiropodist die als kind vioollessen
kreeg. Op een dag zag hij Jolly Coburn met zijn volledig elektrische
orkest en hoorde het nieuwe instrument, de Theremin. Hoffman begon het
instrument te leren bespelen en begon samen met Coburn op te treden.
Daarnaast trad hij op met zijn eigen orkest als Hal Hope. De rijkere
bezoekers werden uitgenodigd om, tegen betaling, op het podium te
komen en op te treden met de Theremin. Hoffman zag zijn orkest als
puur entertainment, zijn werk kwam op de eerste plaats. Op een dag
belde een zekere Miklos Rosza hem en vroeg of hij kon optreden met
zijn Theremin voor een speciale film. Aldus kreeg Alfred Hitchcock's
film ‘Spellbound’ een angstaanjagende passage met onaardse muziek.
Voor de meeste mensen was deze film hun eerste kennismaking met
elektronische muziek. Vanwege dit succes werd Hoffman gevraagd voor
wat effecten voor twee andere films: ‘The Lost Weekend’ en ‘The Spiral
Staircase’. Tussendoor speelde hij delen van de filmmuziek met een
orkest door het hele land. Het was tijd om de enige echte Dr. Hoffman
te worden en zijn baan en Mr. Hope te vergeten. In 1947 zag Capitol
Records een kans om een album uit te brengen met Theremin-geluiden.
Het waren 78 rpm (toeren) schijven genaamd ‘Music of the Moon’. De
tekst op de hoes: "Het is muziek die de gevoelige geest kan
beïnvloeden op een manier die soms beangstigend is." De hoes toonde
een nauwelijks gekleed meisje die lag op iets wat op maanrotsen moest
lijken. De muziek klonk modern, anders, maar ook zacht en zijdeachtig.
Tegenwoordig zouden we het 'lounge’ noemen. Vanwege de plaat en het
onverwacht groot succes ervan werd Hoffman gevraagd om meer
filmsoundtracks te doen. De subtiele klank van zijn geluid werd nu ook
gekoppeld aan parfum, het populaire parfum van Corday. In 1948 kwam
hij met een nieuw album: “Perfume set to Music’. Met een fikse
sponsoring van Corday klonken zes tracks op drie platen als
bedwelmende muziek passend bij het even bedwelmende parfum. Het werd
het meest verkochte album, het was december, en heeft nog steeds een
nummer één plek in de ‘Variety’s Chart’. Niuw bij deze opnames was het
gebruik van de Novachord, een elektronisch muziekinstrument gemaakt
door Hammond. Vele jaren laternam Stockhausen’s leerling Holger Czukay
een album op genaamd ‘Ode to Perfume’, met een minstens net zo
betoverende soundtrack. In 1949 vroeg Capitol, die meer verkoop rook,
het team van Hoffman om te komen met een nieuw album. Onder leiding
van Billy May en zijn orkest bracht Hoffman de charmante set ‘Music
for Peace of Mind’. Lounge muziek, lang voordat die zo genoemd werd.
De zes tracks hadden meervoudige Theremins via overdubs en dat was op
het moment helemaal nieuw. Na deze release werd Hoffman gevraagd voor
meer albums én optredens. Nog steeds beroemd is zijn werk voor de film
‘The Day the Earth Stood Still’. Hij trad echter ook live op met
orkesten in de klassieke hoek en werd gevraagd voor televisie. Zijn
geluiden zijn te horen op de achtergrond van strips als The
Flintstones en The Jetsons. Meer dan dertig jaar lang werke Hoffman in
de voorhoede van de elektronische muziek en maakte in zijn eentje de
Theremin zo populair dat sommige mensen dachten dat hij die had
uitgevonden. In 1967 overleed hij aan een hartaanval.
Robert - Joe - Meek (1929-1967) had een muzikale wereld in zijn
hoofd. De producer en songschrijver was toondoof, maar maakte
opmerkelijke muziek. Meek was gefascineerd door elektronica. Hij
werkte voor de Royal Air Force en Midlands Electricity Board. Later
werkte hij voor Radio Luxembourg als technicus. Hij was altijd bezig
met geluidseffecten. In zijn geboortestad Londen bouwde hij daarom een
eigen studio. Met de band The Tornados bracht hij de plaat Telstar
uit, genoemd naar de net gelanceerde satelliet. Het instrumentale
stuk, opgenomen in zijn badkamer, zit vol echo en andere spacy
effecten. Het nummer was een nummer één hit in veel landen. Zijn
tweede succes was ‘Have I The Right’. De trommels in het stuk werden
toegevoegd waren voetstappen op een trap, opgenomen met vijf
microfoons en een toegevoegde tamboerijn die de microfoon raakte. De
opname werd ietsje versneld en klaar! Meek had wat problemen met zijn
persoonlijkheid en was homo in een tijd waaarbij dat nog niet door
velen geaccpteerd was. Het maakte hem erg onzeker. In 1967 had hij
ruzie met zijn hospita. Eerst schoot hij de dame neer en toen
zichzelf. Met zijn inzicht van opnametechnieken voegde Meek een nieuw
level toe aan dat onderdeel. Op het huis waar hij woonde en werkte
hangt een bord met de tekst 'Joe Meek – Record Producer – "The Telstar
Man" – 1929-1967 – Pioneer of Sound Recording Technology – Lived,
Worked and Died Here'.
Meek maakte honderden platen, een van de meer bekende is ‘I Hear A New
World’ van Rod Freeman and the Blue Man (1960). Het heeft een prachtig
geluid en veel elektronische effecten. Het album werd verzonden naar
de detailhandelaars met het bericht dat dit album als
demonstratieplaat voor nieuw stereoapparatuur kon worden gebruikt.
Meek: "Ik wilde een beeld creëren in de muziek van wat er in de ruimte
zou kunnen zijn. In eerste instantie was ik van plan om alleen muziek
die niet van deze wereld kon zijn, maar besefte dat dat weinig
entertainment-waarde hebben, dus hield ik mijn muziek enigzins down to
earth." En dat was precies het verschil tussen de harde kern
elektronische componisten en de mensen die elektronische muziek voor
ieders plezier maakten.
Net als Samuel Hoffman werd de muziek van Raymond Scott (1908-1994) of Harry Warnow, zoals zijn officiële naam is, gebruikt voor cartoonsoundtracks zolas Warner Bros.’ Looney Tunes Bugs Bunny, Daffy Duck en anderen. Maar dat is lang niet alles! Scott maakte veel commercials voor radio en televisie en alsof dat niet genoeg maakte hij honderden tracks, die hij zelf gecomponeerd én uitvoerde. Daarbij gebruikte hij zelf bedachte muziekinstrumenten en bouwde hij een enorme, eigen studio vol elektronische instrumenten. Scott begon zijn carrière als pianist in een soort jazzband, ‘Quintette’. Zijn liederen hadden ‘rare’ titels als ‘Dinner Music for a Pack of Hungry Cannibals’. Hij gebruikte in zijn muziek delen van klassieke muziek. Mensen vonden het geweldig. In 1950 maakte hij zijn enige serieuze klassieke compositie, ‘Suite for Violin and Piano’. Maar veel interessanter is zijn werk als elektronische muziekpionier. Net als Joe Meek was Scott in staat om een nieuwe manier van opnemen van geluiden te creëren en had zijn eigen visie. Hij was een meester in technische aspecten van geluid en daarom richtte hij Manhattan Research Inc ( 1946) op, voor het " design and manufacture electronic music devices and systems for the creation of electronic music and musique concrete.” Hij gebruikte allerlei apparaten zoals modulatoren en filters, maar vond ook zijn eigen apparaten uit, zoals de Chromatische elektronische drumgenerator, de Circle generator en instrumenten zoals de Clavivox en Electronium (pre model synthesizer). In zekere zin was Scott de eerste die met een opeenvolging van geluiden werkte en zo één van de eerste elektronische sequencers uitvond. Interessant op dit punt is het feit dat Bob Moog (van de Moog synthesizer) werkte voor Scott en nogal beïnvloed was door diens ideeën. Naast composities voor commerciële doelen werkte Scott aan een project genaamd ‘Soothing Sounds for Baby’, ambient of chill out muziek om te ontspannen. Lang voordat chill-out muziek opnieuw werd uitgevonden. Scott was een eenling, moeilijk om mee om te gaan, met, net zoals meer muzikanten, een speciale kijk op muziek. De 'gekke wetenschapper' zoals hij werd genoemd werd ingehuurd voor Motown Records in 1969 om te werken op de elektronische en onderzoeksafdeling. In 1987 kreeg hij een beroerte en was niet meer in staat om te werken of te communiceren. Hij stierf in 1994, vergeten, zijn instrumenten verouderd. Gelukkig heeft het Nederlandse platenlabel Basta een paar albums uitgebracht met werken van Scott. Gewoon mooie muziek, netjes uitgevoerd en uitgebacht is het album Manhattan Research Inc. Eens te meer wordt duidelijk dat de muziek van Raymond Scott er een is om niet te vergeten.
Zonder meer een album met een uitstekend gekozen titel is ‘Electric Storm’ door een 'groep' genaamd White Noise. Mee dan intrigerend, toch? White Noise was het hersenspinsel van David Vorhaus. Vorhaus vermeed zijn militaire dienst door naar Engeland te verhuizen. Hij studeerde klassieke muziek, maar volgde ook een cursus elektronica aan de Northern Poly. Vorhaus speelde contrabas en wilde graag professioneel muzikant worden. Tijdens zijn cursus ontmoette hij een groep mensen genaamd Unit Delta Plus. Op dat moment was dat een duo: Brian Hodgson en Delia Derbyshire. Beiden werkten voor BBC's Radiophonic Workshop. Vorhaus was meteen geïnteresseerd en wilde zijn liefde voor muziek en elektronica graag combineren. Vorhaus’ ideeën brachten hem bij Chris Blackwell van Island Records. Na het horen van twee nummers kreeg Vorhaus een cheque om zijn plannen voor een compleet album te realiseren in plaats van een singletjes met elektronica en geluiden in de Musique Concrete stijl. Samen met Unit Delta Plus bouwde Vorhaus een kleine studio in Camden Town. De studio bestond voornamelijk uit 'geleende' spullen en zelfgemaakte apparatuur. Het zag eruit als een wetenschappelijk lab. De nummers werden letterlijk gebouwd door multi tracking, geluiden, tapes en het bewerken ervan en opnieuw en opnieuw. Na een jaar waren de nummers klaar en werd het album uitgebracht. Er waren natuurlijk geen optredens of performances, dat was gewoon onmogelijk. Vorhaus heeft nooit interviews gegeven om de plaat aan de man te brengen, maar vreemd genoeg verkocht het album goed door mond op mond reclame. Duizenden gingen er over de toonbank. De rustgevende geluiden, de behoorlijk erotische ondertoon, zuchtende meisjes, de borrelende geluiden maakten de plaat bijna een reis regelrecht richting slaapkamer. "Ik gebruik veel stemmen, maar niet als conventionele zang. Ik gebruik altijd veel stemmen. Het geluid van iemand met een orgasme wordt gebruikt als onderdeel van een van de elektronische klanken. Dat maakt het geluid interessanter, zonder dat de luisteraar daadwerkelijk weet wat hij nu hoort." Anders is dat voor het nummer ‘The Visitation’, dat klinkt als een audiotrip naar een noodlottig ongeval. Als je goed luistert hoor je alle laagjes elektronica en het werk dat een echte ‘labour of love’ genoemd wordt. Een deel van de muziek werd geïnspireerd door het vroege werk van Pink Floyd. Vijf jaar na ‘Electric Storm’ bracht Vorhaus een tweede album uit, ‘Concerto voor Synthesizer’. Daarbij ontbrak die speciale, gespannen sfeer van zijn eerste album. Tussendoor werkte Vorhaus voor televisie en films. Ooit werd hij zelfs genoemd als de vijfde Beatle, maar dat verhaal was nogal vaag. Electric Storm onderscheidt zich vandaag nog steeds als een album met een heel nieuwe aanpak van geluiden en klanken.
En toen was er popmuziek. Nadat Wendy haar Moog los liet op Bach,
kwam de helse machine in handen van beroemde popsterren als
bijvoorbeeld The Beatles. Zelfs country muziek was niet veilig meer
voor synths. Meer en meer mensen raakten gewend aan het geluid van
synthesizers en begonnen die te gebruiken op ‘normale’ muziek. En zo
zagen we de release van de single 'Popcorn' van Hot Butter. Origineel
was die bedoeld als deel van Gershon Kingsley's 'Music to Moog By'!
(1969), maar Stan Free ging er in 1972 mee aan de haal, waarna niets
meer synthi-pop kon stoppen. Vervolgens hoorden we synthesizers in de
studio en op het podium door niemand minder dan Stevie Wonder, Roxy
Music, Billy Preston en een Griek genaamd Vangelis. Vangelis’ wortels
gaan terug naar Griekenland’s populaireste popgroep, Aphrodite's
Child. Vangelis schreef muziek voor de Franse tv-serie ‘L'Apocalypse
des Animoux’ (1973). Dat was een nieuwe, en goedkope, manier om muziek
te maken. Synthesizers in plaats van een compleet orkest. Giorgio
Moroder ging de tegenovergestelde weg in. Het predikaat “only
electronic keyboards were used in the making of this album” was meer
dan alleen een slogan. Dit was echt en bedoeld om succesvol te zijn.
De dertig minuten van het album waren genoeg om veel producers, en
later DJ's en makers van 'house music', aan te trekken. Moroder werd
wereldwijd populair nadat hij synths aan de stem van Donna Summer had
gekoppeld voor haar lied ‘I Feel Love’ (1977). Het was niet de eerste
keer dat synths openlijk flirte met geluiden die seks suggereerde.
Denk maar aan Ëlectric Storm’van White Noise. Maar dit keer hoorde de
hele wereld het.
Synthesizers waren nu zo populair dat bijna elke groep er wel een had
en - misschien nog belangrijker - zich er een kon veroorloven. Steeds
meer kleinere versies verschenen op de markt en waren vaak makkelijk
te gebruiken. Niet alleen door de ‘symfonische rockgroepen’ met
virtuoze muzikanten, maar, nadat Punk alles overhoop gehaald, ook een
hele orde andere musici, Na Punk volgde de 'new wave' met muziek
beïnvloed door Duitse synthesizer en experimentele groepen als
Kraftwerk , Can en Neu. En zo zien we een enorme stroom van bands en
muzikanten die de later genoemde 'synthi pop' maken: Ultravox,
Orchestral Manoeuvres in the Dark, Human League, Yellow Magic
Orchestra, Japan, Tubeaway Army, Depeche Mode, Devo, Heaven 17, DAF,
Tears for Fears, Thomas Dolby, Rupert Hine, Soft Cell, Yazoo,
Eurythmics, Art of Noise, Front 242, Pet Shop Boys en veel anderen.
Het succes was enorm en ja, inderdaad, de meisjes schreeuwden, omdat
veel van deze bands alleen bestonden uit (jonge) jongens.
De ‘nieuwe stroming’ kende een andere, donkere kant, somberder. Dit
was geen populaire muziek in de ware zin van het woord. Deze groepen
waren op zoek naar grenzen in de muziek, klaar om ze te vernietigen.
Cabaret Voltaire, Chrome, Tuxedomoon, Throbbing Gristle, Residents en
New Order om er maar een paar te noemen. Eindeloze beats door
primitieve drummachines, geschreeuw (maar niet van de meisjes deze
keer), muziek die niet zo comfortabel was, en toch, het had iets. Als
je nu naar deze muziek luistert klinkt het soms wat gedateerd, maar
sommigen nog opmerkelijk fris. De volgende stap in de evolutie van de
elektronica is de trance en dans. Het lijkt een logische stap die vaak
herhaald wordt in de muziekgeschiedenis. Eerst het experiment, gevolgd
door een acceptatie om af te sluiten met dansen, samen of niet. Zacht
pulserende ritmes, repetitieve momenten, samples, lange muziek:
Orbital, KLF, The Future Sound of London. Maar ook artiesten als Bjork
en het ruime trippy (?) geluid van Portishead, Tricky, Moby, Aphex
Twin, Autechre and the Orb. De meer harde kant had bands als The
Prodigy (vernoemd naar de Moog Prodigy synthesizer), Metalheadz en
Radiohead.
VERDERE ONTWIKKELINGEN: EXPLORE-DISCOVER & DREAM EXTREME
Zbigniew Karkowski (1958 - ) is een Poolse componist en een soort
muzikale zwerver. Hij studeerde in Zweden (moderne muziek), Den Haag
(Sonologie), volgde masteropleidingen in Frankrijk bij Iannis Xenakis
en Pierre Boulez, maakte deel uit van de geluidsscene in Tokio en
woont nu in Californië. “Xenakis was de enige leraar die hem iets
geleerd had”, vond Karkowski. Hij is van mening dat geografische,
politieke en sociale aspecten essentiële elementen zijn voor een
sterke compositie. Maar alsof dat nog niet genoeg is: alle
theoretische- en muzikale systemen moeten vernietigd worden om iets
echts te creëren. Karkowski componeerde niet alleen elektronische of
multimediawerken, maar werkt ook voor klassiek orkest. Hij maakte veel
albums, solo of met anderen. Zijn orkestwerken zijn uitgevoerd in
Europa. Hij is nog steeds zeer actief als muzikant en performer.
In 1993 richtte Karkowski samen met Edwin van der Heide en Atau Tanaka
de Sensorband op. De band gebruikte interactieve elektronica als basis
voor hun ultrasound’. Van der Heide gebruikte handbediende controllers
om zijn eigen zang te samplen, Tanaka gebruikte zijn spieren (neurale
signalen), aangesloten op elektronica en speelde zogenaamde
'luchtgitaar of bas'. Karkowski zelf speelde virtuele drums, stond in
een kooi en gebruikte onzichtbare infrarood lichtstralen. De band ging
op verschillende tournees in Europa en de VS, niet alleen als trio,
maar vaker als duo. Geografisch gescheiden, konden ze niet zo veel
live spelen als ze wilden dus stopte de groep in 2003. De erfenis van
Sensorband is Soundnet, een gigantische web (11x11 meter) van touw vol
met sensoren. De inspiratie kwam van het werk van Michel Waisvisz.
Sensorband was bij uitstek een live groep, maar ze maakten een cd:
‘Area /Pulse’ (1999).
Chinese elektronische muziek is relatief jong. Niemand in China wist
van de bestaande elektronische muziek. Na het openen van de grenzen,
eind jaren '70, presenteerde Yuanlin Chen samen met Tan Dun en anderen
een eerste concert van elektronische muziek (1984). Het was een
concert met synthesizers en vooraf opgenomen materiaal. Het evenement
was nieuw voor iedereen, zowel op het podium als in de hal. Niemand
van de deelnemers wist hoe iets te presenteren. Na 2000 opende de
Chinese overheid het internet, daarna verspreidden geluiden en films
zich snel. Chinese componisten werden geconfronteerd met de
'klassieke' elektronische muziek, maar ook met bijvoorbeeld moderne,
Japanse noise. Al snel vonden nieuwe kunstenaars hun weg in het
elektronische doolhof. In Beijing begon niet alleen FM3, maar ook
mensen als Wang Changcun, Zhong Minje, Zhou Pei en Zhang Anding. FM3
bestaat uit de in Amerika geboren Christiaan Virant en de Chinese
toetsenist en computermuzikant Zhang Jian. Het in Peking gevestigde
duo staat bekend om zijn meditatieve, minimale muziek, die gemaakt
wordt met behulp van elektronica, computers, maar ook traditionele
Chinese instrumenten. Hun CD, ‘Buddha Machine’, was de eerste plaat
die buiten China werd opgepikt.
Eind 2003 organiseerde Dajuin Yao het ‘Sounding Beijing Festival’. Het
was het eerste festival voor elektronische muziek in China. Het
programma stond open voor zowel Chinese als buitenlandse componisten
en wordt gezien als een doorbraak voor de 'nieuwe' muziek. De
ontwikkelingen gingen snel. Hun nieuwe tool: de laptop. De meeste
artiesten begonnen met het uitbrengen van eigen muziek. Een
snelgroeiend label is DouFo, gerealiseerd door Zhou Pei. De meeste
releases zijn CDR's. Een band die behoorlijk beroemd is is Torturing
Nurse (2004). De veeal geheel ontklede zuster laat haar/hun versie van
‘sound’ horen. De in Shanghai gevestigde band werd opgericht door
Misuzu en Junky Cao (zowel van noise/no-wave band Junkyard) en gaf al
veel optredens en bracht meer dan 200 cd’s uit van eigen muziek.
Daarvoor gebruiken ze een eigen label, Shasha Records. De muziek wordt
vaak uitgebracht op limited edition CDR, soms met een oplage van
slechts 30 exemplaren. Een andere belangrijke reeks nieuwe muziek
begon in 2006 onder leiding van Yan Jun: The Waterland Kwanyin serie.
Hierin wordt nieuwe of avant-garde muziek gepresenteerd aan een groter
publiek.
Latijns-Amerikaanse elektronische muziek is vrij onbekend, omdat de
beschikbaarheid van de muziek er gewoon niet was. Zelfs hedendaagse
componisten vinden het moeilijk om de muziek buiten hun eigen land te
verkennen en te onderzoeken. Niet dat die er niet is. Al meer dan tien
jaar is er de radio-uitzending, "Música electroacústica y por
computadors". De meeste componisten zijn te vinden in Argentinië,
Mexico en Brazilië. Onderzoek naar elektronische muziek werd gedaan
door Ricardo Dal Farra (Argentinië, 1957- ). De meeste informatie over
vroege elektronica hieronder komt uit zijn document: Latin American
Electroacoustic Music Collection (2004).
De geschiedenis begint (waarschijnlijk) met Argentijnse klassieke
componist Mauricio Kagel (1931- ). Begin jaren '50 componeerde hij
elektro-akoestische werken. Zijn ‘Música para la Torre’, een Musique
Concrète compositie, werd speciaal gecomponeerd voor een industriële
tentoonstelling in Mendoza. Na 1957 verhuisde Kagel naar Duitsland en
componeerde meer werken met elektronica. Andere vroege componisten
zijn Reginaldo Carvalho, Mario Davidovsky, Hilda Dianda (de enige die
alleen elektronische klanken gebruikte) en Centro de Música
Experimental (Córdoba). Juan Blanco (1919- ) uit Cuba componeerde zijn
eerste stuk in 1961: ‘Música para Danza voor bandrecorder en
oscillator’. Blanco organiseerde Cuba's eerste openbare concert
(1964). Het jaar daarop componeerde hij elektroakoestiek voor een
groot publiek en voor Cuba's Paviljoen (Móntreal, 1967). Blanco maakte
tientallen elektronische werken. In 1962 stelde hij zich zijn
‘Multiórgano’ voor; een polyfonisch orgel gebaseerd op 12 draadlussen
voor tape. Dit orgel bedacht hij ver voor de Mellotron, maar helaas
werd het nooit gebouwd. Andere uitvinders waren Raúl Pavón en Fernando
von Reichenbach. Pavón ontwikkelde een lus-achtig bandrecorder. Von
Reichenbach werkte voor CLEAM en creëerde een apparaat dat visuele
signalen kon lezen en vertalen naar frequenties. In 1962 werd CLEAM
(Centro Latinoamericano de Altos Músicales) in Buenos Aires opgericht
door Alberto Ginastera. Tot de sluiting in 1970 werkten veel
kunstenaars uit heel Latijns-Amerika hier. Soms werden lezingen geven
door niemand minder dan Xenakis, Maderna, Nono, Messiaen en
Ussachevsky. Het eerste werk uit de kamers van CLEAM was ‘Intensidad y
Altura’ van de Peruaanse componist César Bolaños (1931). Edgar
Valcárel Peru, 1932- ) werkte ook bij CLEAM, maar ironisch genoeg kwam
zijn eerste compositie uit het Columbia-Princeton Electronic Music
Centre: ‘Invención’ (1967) voor tape.
Elders op deze pagina werd Jorge Antunes (Brazilië, 1942- ) al
genoemd. Vanwege zijn verdiensten voor de elektronische muziek kreeg
hij in 1969 een beurs voor CLEAM. In hetzelfde jaar kreeg Coriún
Aharonián (Uruguay, 1940) dezelfde beurs. Aharonián organiseerde samen
met andere componisten de Cursos Latinoamericanos de Música
Contemporánea in verschillende steden.
Vandaag de dag heeft Latijns-Amerika een levendige minimale en techno
scene, vaak gebaseerd op de exotische ritmes van de originele muziek.
Het Mexicaanse Institute of Sound MIS (Instituto Mexicano Del Sonido)
is een elektronisch muziekproject van de Mexicaanse dj en producer
Camilo Lara. Samen met groepen als Nortec Collective en Kinky maakt
M.I.S. deel uit van een groeiende Mexicaanse electronica-beweging, die
fusies van folk en meer traditionele muziek met moderne klanken
aanmoedigt.
Hoewel Australië, in muzikale termen gezien, net zo geïsoleerd leek
als China, werd de eerste Musique Concrète waarschijnlijk gemaakt in
1930 (of 1954 zoals sommigen zeggen) door Jack Ellitt (1902-2001).
Meestal werkte hij samen met Len Lye aan films en de bijbehorende
muziek. Hij nam elke dag klanken op voor zijn eigen plezier en het
leek logisch om ze in een langere 'compositie' aan elkaar te 'lijmen',
zoals zijn werk ‘Journey #1’. Het was bedoeld voor gebruik bij een
ruimtereisfilm genaamd ‘Quicksilver. ‘Helaas is het grootste deel van
zijn werk verloren gegaan. Dat geldt overigens voor meer componisten
en composities.
Percy Grainger (1882-1961), verzamelaar van folk, was misschien nog
belangrijker voor de Australische elektronische geluiden, alhoewel de
meeste van zijn experimentele muziek in de VS is gemaakt. Zijn ‘Free
Music Series’ werd beïnvloed door de golfslag tegen zijn boot.
Grainger gebruikte dat idee om zijn muziek maken. Hij werkte samen met
Theremin om een 'glijdende toon' te creëren, maar raakte gefrustreerd
over het gebrek aan controle. Ingenieur Burnett Cross probeerde hem te
helpen door een ander instrument te ontwikkelen, maar beiden faalden.
Aangezien Australië een conservatief land bleek, leidde de radicale
meningen van Grainger spoedig tot een sociaal isolement. Een van de
eerste volledig elektronische composities, ‘Of Spiralling Why’, kwam
van Bruce Clarke (1925-2008). Het werd in opdracht gemaakt voor het
Adelaide Arts Festival (1968). Clarke had Stockhausen’s muziek gehoord
en raakte al snel geïnteresseerd in elektronische muziek. Hij werkte
met een van de eerste Moog's in Australië. Daarmee maakte hij muziek
voor een sigarettenreclame. Het leidde tot zijn Jingle Workshop
(1957). Later werkte hij met klassieke ensembles en jazzmuzikanten.
Een andere pionier is Val Stephen (1919-1998). Zijn ‘Fireworks’ is een
van de eerste werken die buiten Australië werden gepubliceerd.
‘Fireworks’ is opgebouwd uit geluiden van elke dag, bewerkt met behulp
van tapemanipulatie.
Eind jaren '60, begin jaren '70 werkte hij voor ABC Radio als expert
op het gebied van elektronische muziek en presenteerde hij zijn eigen
serie: ‘Beyond the Fringe of Music’. Hij componeerde meer
elektronische stukken, maar stopte na het ontdekken van acupunctuur…
Arthur Cantrill (1938- ) maakte samen met zijn vrouw Corinne (1928-)
veel soundtracks voor (experimentele)films. In het begin gebruikte hij
vaak tape loops. Na de jaren '60 stond Australië meer open voor
wereldse invloeden. Jonge muzikanten ontdekten rock en andere
experimentele muziek, maar ook synthesizers. Ook zij begonnen te
rommelen met geluiden. Keith Humble (1927-1995) inspireerde veel
'nieuwe' muzikanten. Hij richtte de Society for the Private
Performance of New Music op met voorstellingen in het Grainger Museum.
Een andere, kleine, boost voor elektronische muziek kwam van de
Engelsman Tristram Cary (1925-2008); de mede-ontwerper van de EMS VCS3
en van de muziek voor tv-serie Dr Who. Cary bleef in Australië na een
kort bezoek en ontwikkelde zijn eigen studio. Hij werkte samen met de
Universiteit van Adelaide. Cary was een van de eersten die de
Synclavier met de daarin gebouwde ‘sampling machine’ gebruikten.
Natuurlijk zijn er meer componisten in het elektronische muziekveld,
maar elektronische muziek is ‘down under’ eigenlijk nooit echt
aangeslagen. De muziek had zo zijn invloeden, maar had nooit dat
effect zoals het in China bijvoorbeeld had. Net als in andere landen
is (elektronische) Dance is erg populair. De CD ‘Since I Left You’ van
The Avalanches is een van de meest populaire ooit. Het leidde tot
'nieuwe' lessen aan de Electronic Music Unit van de Universiteit van
Adelaide in studioproductie en muziektechnologie. Dat dan weer wel.
VERBEELDINGSKRACHT: IMAGINAIRE LANDESCAPES
De wereld van elektronische muziek is een wereld zonder grenzen.
Iedereen die werkte of werkt in het ‘genre’ had of heeft een open
geest en visie. Soms zijn de geluiden die ons omringen zelf echter nog
fascinerender. Luisteren naar elektronische muziek verbreedt
letterlijk het geluidsperspectief. Gedurende de tijd dat je
daadwerkelijk luistert gebeurt er iets in je geest. Geluiden worden
niet meer herkend als zuivere geluiden, maar als een compositie die je
naar een nieuwe wereld van gedachten en verbeelding leidt. Omgekeerd
klinken dagelijkse geluiden die van hun oorspronkelijke plek zijn
geïsoleerd of ‘bevrijd’ plotseling alsof ze elektronisch worden
gegenereerd. Pierre Schaeffer werkte met dit idee in zijn Musique
Concrète en na hem werkten anderen met hetzelfde idee. Meestal voegde
Schaeffer geluiden toe en maakte er een collage mee Maar wat als je de
zuivere geluiden van de natuur op tape of schijf zet en die geluiden
laat horen aan anderen? In eerste instantie luister je naar wind,
vogels en andere dieren, maar dan verandert iets het perspectief. Is
het geluid van de kraai een ‘standaard’ geluid of een gegenereerd?
Luister je nog naar de natuur of naar geluiden? Een vreemd effect.
Maar het is gewoon het veranderde perspectief. Misschien was John Cage
de eerste persoon die deze visie had toen hij zijn compositie ‘4:33’
realiseerde. De stille bestaat door de omringende geluiden en wordt
vervolgens de compositie zelf. Cage: "Ik drink wortelsap. Dat is geen
kunst. Maar nadat ik een contactmicrofoon op het glas heb bevestigd en
ik wortelsap drink, is het ineens kunst."
Er zijn componisten dit idee opnieuw gebruiken om hun visie van een
breed klankperspectief te creëren. En het is fascinerend. Luisteren
naar de natuur, waarbij de natuur onderdeel wordt van een compositie.
Noem het ambient, noem het experimenteel, maar doet deze
geluidscollage onder voor een elektronische? Als je een gezonde
verbeeldingskracht hebt spreekt dit je zeker aan en ook deze 'muziek'
hoort hier dus thuis. Denken aan de natuur als experimentele muziek is
een beetje vreemd wellicht, maar als ik wandel in mijn omgeving hoor
ik elke keer nieuwe 'composities' Wandelen in een compositie kan heel
spectaculair zijn!
Zo zijn de opnames van Chris Watson ook. Het is niet echt
elektronische muziek, het is meer luisteren naar de natuur of
natuurlijke geluiden. Soms bewerkt Watson zijn geluidsopnames. Als je
luistert naar zijn tot 28 minuten gecomprimeerde stuk dat hij
gedurende zonsondergang tot zonsopgang in de Kalahari-woestijn in
Zuid-Afrika maakte, wordt één ding heel duidelijk: onze omringende
geluiden zijn minstens of zelfs nog fascinerender dan die voor
elektronisch gecreëerde geluiden. Door Watson’s opnames als ‘Cross
Pollination’, ‘Weather Report’ en ‘Stepping into the Dark’ worden je
oren weer eens helemaal opgengzet. Watson plaatst zijn microfoons heel
dicht bij de oorsprong van geluiden, “een plek”, zo vertelt hij op
zijn website, “waar je niet vaak niet met je oren kan komen.” Watson
was lid van de beroemde groep Cabaret Voltaire. Sinds 1981 ontwikkelde
hij zijn interesse in het registreren van wilde dieren en
atmosferische geluiden. Hij werkte voor de BBC en voor verschillende
filmmakers en geeft live optredens.
In 2006 kreeg Watson een eredoctoraat voor zijn 'uitstekende
geluidsopnametechnologie'. Samen met Marcus Davidson maakte hij de
‘Bee Symphony’; een symfonie opgebouwd uit geluiden van zoemende
bijen. De door hem gemaakte ‘El Tren Fantasma,’werd beschreven als "A
thrilling acoustic journey across the heart of Mexico from Pacific to
Atlantic coast using archive recordings to recreate a rail passenger
service which no longer exists.” De reis is geweldig, het donderen van
de wielen op de rails klinkt gewoon als een stotende bas of een
elektronische ritmecomputer. Vergeet daarbij niet de geluiden van de
remmen, de krekels, de passagiers. Een maand lang opnames op en met de
trein resulteerde in ongeveer veertig minuten op cd. Nogal een reis,
zelfs in je woonkamer. Bij het luisteren ernaar kun je in gedachten
wegdromen, besef je niet meer dat je luistert naar de natuurlijke
geluiden en niet kunstmatige geluiden. Jana Winderen woont en werkt in
Oslo. In tegenstelling tot Watson, die vooral in de open lucht werkt,
duikt Winderen vaak naar beneden. De geluiden die ze verzamelt komen
van oceanen, ijs(bergen) en andere verborgen plaatsen. Haar cd ‘Energy
Field’ bestaat uit opnames “made on field trips to the Barents Sea
(north of Norway and Russia), Greenland and Norway, deep in crevasses
of glaciers, in fjords and in the open ocean.” De geluiden die je
hoort bij de eerste keer luisteren lijken buitenaards, schurende
klanken met zeer lage frequenties. Het zijn mysterieuze geluiden, maar
lijken op een of andere manier bekend. Elektronische muziek? Winderen
treedt vaak live op, met de door haar opgenomen geluiden als basis
voor geluidsexperimenten. Voor ‘Energy Field’ ontving ze de Gouden
Nica (2011), onderdeel van Prix Ars Electronica (Linz, Oostenrijk).
Daar worden jaarlijks de belangrijkste jaarlijkse prijzen op het
gebied van elektronische en interactieve kunst, computeranimatie,
digitale cultuur en muziek uitgereikt. De Golden Nica is de hoogste
prijs.
Over aardse geluiden gesproken. Je hebt waarschijnlijk altijd al willen weten hoe waterkevers klinken? De kleine insecten blijken een enorm lawaai met hoge toonhoogte en repetitieve gekrijs te produceren. Het zijn de waterkevers van Pollardstown Fen, opgenomen door Tom Lawrence (hij overleed plotseling in 2011). Lawrence registreerde de waterkevers en andere waterinsecten of dieren zoals de waterschorpioen en het schaatsertje. De geluiden werden versterkt en voor onze oren ‘gereed’ gemaakt via een speciaal computerprogramma. Elektronische muziek, communicerende insecten... Het is allemaal mogelijk. Behalve een vliegtuig dat overvliegt zijn alle geluiden afkomstig van de insecten die op diverse plaatsen werden gevonden. Lawrence heeft gewerkt voor de BBC. Hij was tevens docente opnametechniek en sonische kunst en lid van de Ierse Film and Television Academy.
SLOT: TOMORROW’S NOISE – YESTERDAY’S FUTURE
Het leuke van dit verhaal is dat het nooit eindigt, de ontwikkeling
blijft doorgaan. Het ontdekken van nieuwe muziek is spannend, soms
teleurstellend, maar vooral een genot. Binnen de (vroege- )
elektronische muziek is heel veel te ontdekken. Er kan een wereld voor
je opengaan, met daarna een werkelijke stortvloed aan muziek. Ik vind
vooral de beginperiode het meest interessant, het proberen, het
onderzoeken, primitief soms, de vindingrijkheid, de visie.
Elektronische muziek wordt wel eens kil, machinaal, robotachtig
genoemd, maar ik ken weinig muziek die zo levendig is, zelfs
emotioneel kan zijn is. In Under the LemonTree komen heel wat muzikale
stijlen en richtingen aan bod, maar elektronische muziek is zonder
discussie de meest fascinerende muziek die ik ken, de beloning voor
een oneindige ontdekkingsreis.