Ik heb altijd een zwak gehad voor bassisten, die wat stille
fundamentleggers in de muziek. Er zijn nogal wat goede bassisten in de
muziek, maar mijn opmerkelijk kwartet zou bestaan uit Charles Mingus, Jaco
Pastorius, Hugh Hopper en Eberhard Weber. Misschien zijn ze niet allemaal
technisch even goed, maar ‘mijn’ viertal heeft zowel het (bas-)geluid als de
manier van spelen vernieuwd. Mingus door de bas centraal in de muziek te
zetten, Pastorius door zijn totaal andere manier van spelen, Hopper omdat
hij het instrument meer als solo-instrument al dan niet met fuzzpedaal
gebruikte en Weber vanwege zijn zelf ontworpen bas met een klankkleur die
opvalt door glijdende tonen.
Eberhard Weber (1940 - ) is zoon van een cellist met voorliefde voor
Franse, klassieke muziek. Vanaf zijn zesde krijgt hij dan ook cellolessen,
maar als er later in het schoolorkest plaats is voor een contrabassist
aarzelt hij niet om over te stappen. Al snel wordt Weber zeer vaardig op het
instrument en wil naast het spelen van andermans werk ook zijn eigen
composities uitvoeren. Vanaf 1960 werkt hij daarom met de Duitse
jazzmuzikant Wolfgang Dauner, eerst nog in het geijkte jazzstramien, later
in jazzrock settingen met de groep Et Cetera. Daarnaast speelt hij met
talloze musici als Baden Powell, Stephane Grappelli en Mal Waldron. Gewend
aan het mooie geluid van de contrabas is het moeilijk spelen (veel gesleep
ook) op een versterkte akoestische contrabas; een elektrische bas klinkt
toch heel anders. Weber wil het liefst het geluid van zijn akoestische bas
behouden en komt op het idee een contrabas om te laten bouwen tot
elektrische. In 1972 koopt hij een oude contrabas, laat daar de klankkast
helemaal vanaf halen; laat onder de snaren elementen bouwen, voegt een
vijfde snaar toe (in C) en met wat aanpassingen hier en daar heeft hij de
eerste elektrische contrabas in handen; toen een bijzonder ogend instrument.
Het wat melancholieke geluid dat hij daarmee produceert ligt tussen dat van
de contrabas en de elektrische bas in, maar valt op door de glijdende
klanken; iets dat later ook op een elektrische bas bereikt werd door de
fretten (die smalle dwarsbalkjes op de hals) eraf te halen. Pastorius,
meester op de fretloze bas, brengt een vergelijkbaar glijdend geluid voort.
Ik ontdek Weber door een concert op een Duitse Tv-zender, dat bij kijken,
de presentatie van de muziek van zijn eerste lp – The Colours of Chloë –
blijkt te zijn. De plaat komt uit op ECM, een label dat garant staat voor
kwaliteit. Meteen – maar dat was al bij de Tv-uitzending - word ik gegrepen
door de klank van zijn vreemd uitziende bas en zijn muziek, maar met name
door de lange compositie No Motion Picture (prachtige titel).
De plaat en de meeste volgende zijn verpakt in hoezen met opvallende
kunstwerken gemaakt door zijn vrouw Maja.
Weber laat op zijn eerste plaat horen niet aan één muzieksoort vast te
zitten, want naast jazz, klinken met name de cellisten van het Südfunk
Sinfonieorchester nogal ‘klassiek’, maar de waterdruppels en andere
elementen weer bijna rockachtig. Kortom dit was - en is nog steeds - iets
bijzonders. Op de lp wordt Weber bijgestaan door de eerder genoemde
cellisten, Rainer Brüninghaus (keyboards), Peter Giger (slagwerk), Ralf
Hübner (slagwerk op het titelstuk) en onze eigen Nederlandse Ack van Rooyen
(bugel). More Colours is het eerste stuk begint met veel strijkende cello’s,
overgaand in een klagende bas, waarna de cello’s terugkeren. Op de basis
daarvan speelt Brüninghaus een akoestische pianosolo. Het is een vrij
zweverig stuk dat nergens land. Dat gebeurt pas in het titelstuk. The
Colours of Chloë begint met een minimalistisch pianotapeloopje à la Soft
Machine, celli beginnen, de elektrische bas, drums ,ocarina (!) om langzaam
over te gaan in een jazzy pianosolo. Het stuk eindigt net als het begonnen
is, in alle rust en met veel pianobubbels. Het laatste deel van kant één is
An Evening with Vincent van Ritz. Het stuk is vergelijkbaar met de andere
stukken op deze zijde, halverwege echter stapt de groep over op jazzrock,
inclusief Fender Rhodes en een prachtige solo van Van Rooyen – jazz is not
dead – en we sluiten af met opnieuw de zweverige celli. De verrassing zit in
kant twee, daarop slechts één nummer in lp-tijd, ongeveer twintig minuten
dus: No Motion Picture. Vallende druppels, minimal pianoloop, synthesizer.
Soft Machine 5, het nummer Drops al eens gehoord? Dit komt in de buurt.
Herhaaldelijk komt het nummer tot stilstand en pakt via een ander thema het
hoofdthema weer op. Na ongeveer vijf minuten komt er een glorieuze entree
van een nieuw filmisch thema. Kippenvel! Brüninghaus mag zich solo uitleven
op de vleugel en dan komen de druppels weer en het vlugge, jachtige thema.
Zo volgen er nog wat andere, meestal kleine thema’s in deze film zonder
beelden, maar met veel verbeelding. Het stuk wordt afgesloten met een
onverwacht bugelmotief.
The Colours of Chloë is een bijzondere, maar wat ambivalente plaat met
hoogtepunten en soms wat minder duidelijkheid. Weber zoekt duidelijk nog
naar zijn muziek pad. Dat wordt steeds duidelijker met de volgende platen,
Yellow Fields, Silent Feet en Little Movements waarop hij met zijn groep
Colours speelt. De diversiteit, de wisselingen tussen jazz, jazzrock en
klassiek blijft, daarom wordt zijn muziek soms samengevat onder de noemer
‘kamerjazz’. De Soft Machine-link van de eerste plaat wordt uitgediept als
John Marshall, drummer van die band, in Weber’s groep wordt opgenomen; met
hem wordt Weber’s muziek een stuk vitaler. In 1980 wordt de groep echter
opgeheven en gaat Weber diverse projecten aan, of maakt soloalbums. Pendulum
voor solo bas is daarvan de meest bijzondere, het is een plaat die
wereldwijd positieve recensies oplevert. Weber’s basgeluid wordt ook door
veel musici opgemerkt, waardoor hij regelmatig gevraagd wordt mee te spelen,
zoals bijvoorbeeld met Pat Metheny, Ralph Towner, Jan Garbarek, Kate Bush en
Gary Burton. In zijn latere loopbaan als muzikant, hij deed er TV- en
theaterregie bij – gaat hij weer meer richting de klassieke muziek.
In 2005 wordt ter eren van zijn vijfenzestigste verjaardag een speciaal
concert gegeven met optredens van muzikale vrienden als Gary Burton,
Wolfgang Dauner en Jan Garbarek. Het concert, waarop hij zelf uitgebreid
meedoet, wordt later uitgegeven als Stages of a Long Journey (2008).
In 2007 staat een tournee met de Noorse saxofonist Garbarek op het
programma, maar die moet hij afzeggen wegens een hersenbloeding.
In 2009 ontvangt Weber de prestigieuze Albert Mangelsdorff-Preis
(Mangelsdorff was een uitstekende Duitse trombonist) voor zijn levenslange
bijdrage aan de Duitse jazz. De prijs werd overhandigd door een andere
coryfee: trompettist Manfred Schoof. ECM viert het feestje mee met een
overzichtsboxje met daarin het werk met zijn band Colours. Het is wel een
goedkoop overzicht, uitgevoerd in zwart-wit en helemaal niets toegevoegd.
Herstellend van zijn herseninfarct meldt Weber in 2010 te werken aan een
nieuwe project, maar voornamelijk als toehoorder, omdat hij gedeeltelijk
verlamd is geraakt. Zijn plan is de bas soli uit de concerten, gegeven met
Garbarek, te isoleren en te bewerken voor een cd; er is meer dan twaalf uur
beschikbaar. “Maybe I’d even play a couple of deep tones or drones with
it?”, aldus Weber op de site van ECM. Want, zoals hij ook zegt, hij kan het
wel niet meer, maar is er nog niet klaar mee en wij daarom ook niet.