Example
Can
Ik ken Can

#

Can is een van de meest invloedrijke bands uit Duitsland, een zogenaamde krautrockband. De eigenheid in geluid en karakter drong zelfs door tot in de Punkmuziek.

Can start nadat Irmin Schmidt, een ex-leerling van Karlheinz Stockhausen, terugkeert uit Amerika en daar muziek had gehoord van Terry Riley, LaMonte Young, Steve Reich en de Velvet Underground. In Essen hoorde hij tijdens de Songtage. Frank Zappa met zijn Mothers of Invention. Pianist Schmidt was in opleiding tot dirigent, maar wist dat na al deze ervaringen niet heel zeker meer. Samen met Stockhausen-studiegenoot Holger Czukay en de componist en fluitspeler David Johnson begon hij een groep met het idee iets heel nieuws te gaan maken. Czukay was goed in het werken met de tape-recorder en vond het niet erg bas te spelen. Jaki Liebezeit, free-jazz drummer, wist wel een drummer voor de groep en daarmee bedoelde hij zichzelf. Hij had genoeg van de onduidelijkheid van de free-jazz en wilde terug naar de basis. Czukay, die muzieklessen gaf, vroeg een van zijn talentvolle leerlingen, Michael Karoli, of die niet de gitarist van de groep wilde worden. Karoli, veel jonger en vooral met ‘beat’ bezig, had geen moeite met de iets oudere heren en ging voor het experiment.

‘Prehistoric Future’ uit 1968 is in 1984 en in beperkte oplage en alleen op cassette uitgebracht. Alle elementen van het speciale Can-geluid zijn hoorbaar: de invloed van ‘wereldse muziek’, de cadans van het constante ritme en de vele geluidsexperimenten. Bijna meteen na oprichting mocht de groep een zaal van Schloss Nörvenich gebruiken om daar te oefenen en opnamen te maken. Als betaling speelden ze tijdens exposities die in andere zalen gehouden werden. Het echte geld kwam vooral via Schmidt, die connecties had met mensen uit de filmwereld. Zo vroeg Kobi Jaeger hem muziek te maken voor zijn nieuwe film ‘Kamasutra - Vollendung der Liebe’. Dat leverde een bijzondere geluidstrack op, die uiteindelijk onder de naam van Schmidt pas uitgebracht werd in 2009. Maar in feite is dit een registratie van de vroegste Can-muziek uit 1968. Ook uit Can’s startjaar, 1968, komt ‘Millionenspiel’, volgens Schmidt de eerste goede soundtrack van de groep. Jammer voor ons dat deze fantastische track pas tweeënveertig jaar later, als deel van The Lost Tapes box, uitgebracht is. Saxofonist ‘Gerd Dudek’, een oude jazz-bekende van Liebezeit, speelt mee, net als Johnson die dan soms wel soms niet in de groep zit. Die groep heet dan nog ‘Inner Space’, een naam die later zou terugkeren, maar niet meer als groepsnaam.

Hildegardt Schmidt, Irmin’s vrouw, ontmoet in de inmiddels beroemde zomer van 1968, in Parijs de Amerikaanse beeldhouwer Malcolm Mooney. Zij vraagt of hij zanger van de band wil worden. Nu heeft Can nooit een echte zanger in de letterlijke zin van de betekenis ervan; het is meer declameren, roepen, produceren van klanken dan echt zingen. Maar Mooney heeft ‘soul’ en stuurt daarmee de heren meer en meer richting ‘beat-muziek’, zoals dat toen genoemd werd. Fluitist Johnson wil echter liever vrijere muziek maken en verlaat daarom de groep definitief. Eind 1968 krijgt de band eindelijk hun naam: The Can. Volgens Liebezeit staat dat voor ‘Communisme – Anarchisme en Nihilisme’. Schmidt heeft een andere versie, waarbij de ‘A’ staat voor ‘avontuur’. Avontuurlijker wordt het met Mooney zonder meer. Tijdens een expositie in Schloss Nörvenich, waarbij The Can de muziek verzorgt, krijgt hij de kriebels van het ‘trap op- trap af’- lopen van de bezoekers en presteert het om bijna het hele concert ‘upstairs – downstairs’ in de microfoon te schreeuwen, zolang totdat hij uitgeput is en niet verder meer kan. Iets van die magie keert terug in ‘Uphill’ van de cd Can Delay 1968 die in 1982 uitkwam.

Een van Can´s elementen is wereldmuziek. Liebezeit was beïnvloed door de magie van Afrikaanse en Cubaanse drums, Czukay door Vietnamese muziek, Karoli door gamelan muziek uit Bali en Schmidt voegde daar Europese invloeden aan toe. Dat leidde tijdens oefensessies tot enerzijds een ode aan, soms een parodie op die verschillende muziekstijlen. Daarbij speelden men vrij-uit op elkaars instrumenten. Langzamerhand ontstond er zo een serie opnamen die ‘E.F.S: - Ethnological Forgery Series’ - genoemd werd. ‘Forgery’ betekent ‘vervalsing’; in dit kader een zeer toepasselijke naam. Het enige uitgebrachte nummer uit de beginperiode is ‘E.F.S. 7’; het is te vinden op ‘Unlimited Edition’, een verzamelplaat die uitkwam in 1974.

Dat Can’s zanger Malcolm Mooney niet gauw verlegen zat om een tekst blijkt uit het nummer Mother Upduff. Hierbij gebruikte hij ‘gewoon’ een artikel uit de krant. Maar, het is wel een bijzonder verhaal: “Een Duitse familie is in Italië op vakantie en plotseling overlijdt de grootmoeder. Ze leggen haar op het rek van hun minibus en gaan wat eten. Als ze terugkomen blijkt de grootmoeder gestolen te zijn…”. Als dat niet inspirerend werkt? Goed voor een portie Can uit blik. Gemaakt in 1968 en net als E.F.S. 7 uitgebracht in 1974: ‘Mother Upduff”.

En na deze aanloop zijn we dan toe aan de eerste lp van Can, genaamd ‘Monster Movie’. De plaat wordt in 1969 uitgebracht in een oplage van 500 stuks op het ‘Music Factory label’. Binnen twee weken zijn ze verkocht en staat United Artists klaar met een contract. Vervolgens komt de plaat opnieuw uit, maar wel iets serieuzer. Misschien vonden ze het een tikkeltje te vreemd, want afgevallen is deze beschrijving van de band: Irmin Schmidt speelt ‘adminaspace co-ordinator & organ laser’; Jaki Liebezeit: ‘propulsion engineer & mystic spale chart reader’ Holger Czukay: ‘hot from Vietnam, technical laboratory chief & red armed bass’. Michale Karoli speelt ‘sonar & radared guitar pilot’ en Malcolm Mooney tot slot ‘linguistic space & communicator’. Met zo’n omschrijving zou ik in ieder geval die plaat zonder te luisteren gekocht hebben.
De belangrijkste track van die plaat is ‘Yoo Doo Right’. Een lang nummer, ooit heel kant twee, bestaande uit een montage van twee - ongeveer acht uur durende - live-opnames. Can vindt ‘Yoo Doo Right’ de basis van alles en wat daarna is gekomen. Wie ben ik om het daar niet mee eens te zijn.

‘Deadlock’ komt uit de gelijknamige film. Die track is te vinden op Can’s tweede lp ‘Soundtracks’, het is – zo staat op de hoes – de tweede plaat, maar niet plaat nummer twee. Eigenlijk bestaat ‘Soundtracks’ uit een samenraapsel van allerlei filmprojecten waarvoor Can in de afgelopen periode (1969-1970) de muziek verzorgd had. Zo werd Can ook gevraagd voor ‘Prometheus’; een project in het ‘Zürich Schauspielhaus’. Net voor de première krijgt de groep te horen dat ze alleen de achtergrondmuziek mogen verzorgen. Mooney roept dan in de microfoon: “Das Schauspielhaus ist scheisse’ en de band speelt zo hard ze kan. Na afloop wordt het conflict bijgelegd en mag de band een eigen optreden verzorgen: ‘Canactionrockincitementplayground’. Op het podium staat een groot aluminium vat, de bezoekers mogen op het podium dansen en plastic doeken beschilderen. Die heerlijke jaren zestig! Een lokale krant recenseert het gebeuren als volgt: “Deze lui zitten op houten stoelen en spelen elektrische instrumenten; het zou beter zijn als ze zittend op elektrische stoelen houten instrumenten zouden spelen.” Malcolm Mooney zong in die periode nog in de band, maar het gaat niet goed met hem. Op advies van zijn psychiater gaat hij terug naar Amerika; kleurling zijn in Duitsland in 1969 bleek uiteindelijk toch niet zo gemakkelijk. Dat Can ook anders uit de hoek kon komen laten ze horen met ‘She brings the Rain’; een track uit de film ‘Bottom – Ein Grosser Graublauer Vogel’ Het nummer is ook te vinden op ‘Soundtracks'.

Met het vertrek van Mooney zit de groep zonder zanger, maar dat wil niet zeggen dat ze stil vallen. Integendeel. Echter tijdens de lunch van een reeks concerten in ‘discotheque The Blowup’ in München, horen Jaki Liebezeit en Holger Czukay een Japanse straatmuzikant. Diezelfde avond nog speelt Kenji ’Damo’ Suzuki mee als zanger van Can. Hij begint rustig, heel geconcentreerd, maar springt vervolgens op als een soort Samoerai-krijger en begint naar het publiek te schreeuwen, Iedereen raakt er opgewonden van en er ontstaan vechtpartijen. Uiteindelijk zijn er nog een tiental mensen over; ‘de echte fans’ vindt Czukay, en ook “een van de betere concerten’. Het eerste nummers die de band met Damo als dé nieuwe zanger in de studio opneemt is ‘Blue Bag, inside paper’. Het gaat over het isolatiemateriaal dat de groep gebruikt om hun studio te dichten en is te vinden op de verzamelplaat ‘Unlimited Edition’ uit 1974.

In november 1970 beginnen de sessies voor hun echte tweede plaat; ze gaan door tot februari 1971. Er is genoeg materiaal voor twee lp’s, daarom wordt ‘Tago Mago’ een dubbel-lp, maar wel met slechts zeven muziekstukken. Het is een magische plaat, de naam Tago Mago was dan ook de naam van een magiër. Niet dat het veel hielp, de band bleef opereren in de marges van de muziekwereld. Totdat de Engelse dj John Peel de plaat in handen kreeg en meteen enthousiast werd. Dat leverde niet alleen een heel nieuw publiek op, maar uiteindelijk een reeks concerten in Engeland. Het stuk ‘Aumgn’ van Tago Mago laat de meer experimentele kant van Can horen. Duidelijk wordt in ieder geval dat de invloed van oud-leermeester Karlheinz Stockhausen niet weggezakt is.
Tago Mago is de meest succesvolle plaat van Can. In 2011 werd dat gevierd met het uitbrengen van een speciale 40e verjaardag-editie. De traktatie op het feestje was een bonus-cd met drie onbekende live-opnamen uit deze periode.

‘Halleluwah’, maar dan de studio-versie van het nummer stond ingekort op de B-kant van een single dat special voor Tago Mago uitgebracht werd. Het is een mysterieus plaatje, want het nummer op de A-kant komt niet voor op Tago Mago en ook niet op de diverse verzamelplaten van Can en ook al niet op de Lost Tapes Box. Met wat zoeken is het te vinden op de niet officiële cd ‘Radio Waves’. U wist het natuurlijk al, maar Can benadrukt dit op haar eigen, bijzondere wijze: ‘Turtles Have Short Legs”.

1971 is niet alleen het jaar van Tago Mago. De groep krijgt in de persoon van Hildegardt Schmidt, de vrouw van Irmin, een nieuwe manager. Al langer dacht men dat men het beter zelf kon regelen en Hildegardt zag dat met wat aandrang wel zitten. Achteraf gezien was dat een gouden greep, want zij heeft enorm veel voor de groep betekend. Daarbij verhuisde de groep van het vertrouwde Schloss Norvenich naar ‘Weilerswist’; een klein plaatje in de buurt van Köln. Daar hadden ze een oude, leegstaande bioscoop gevonden, die zeer geschikt leek als oefen- en studioruimte. Bijkomend voordeel was dat ze er altijd terecht konden en niet, zoals de meeste bands, gehinderd werden door opgelegde tijdslimieten. De nieuwe studio noemen ze ‘Inner Space’; een ode aan hun beginperiode. In deze studio nemen ze de muziek op voor ‘Das Messer’, een film van Francis Durbridge voor de Duitse TV. Een track daarvan, ‘Spoon’, wordt op single uitgebracht en wordt een nummer één hit in Duitsland. Het geeft de groep veel krediet en maakt de band een flink stuk populairder. Op de A-kant staat het nummer ‘Spoon’ dus; op de B-kant ‘Shikaku Maru Ten’. Spoon komt na enige discussie terecht op de volgende lp van Can: ‘Ege Bamyasi’. Voor ‘Shikaku Maru Ten’ geldt hetzelfde als ‘Turtles Have Short Legs’; nooit meer uitgebracht op officiële Can-releases, maar wel te vinden op de onofficiële cd ‘Radio Waves’.
Van ‘Spoon’ werden maar liefst 300.000 verkocht. Maar Can zou Can niet zijn als ze zich daar uit van aantrokken: “Live spelen we de nummers nooit zoals ze op de plaat staan, meestal wordt het basisthema gebruikt voor een nieuwe, collectieve improvisatie en zijn de herkenbare stukken niet of nauwelijks te horen”, aldus Irmin Schmidt in het boek bij ‘The Lost Tapes’ box. De drie minuten van het origineel worden soms opgerekt naar meer dan zestien minuten. Zanger Damo Suzuki blijkt een magistraal improvisatietalent te hebben.

Net voor hun eerste tournee in Engeland in april en mei neemt Can een nieuwe track op en dat is een mooi nummer, met een erg geschikte Engels-Duitse titel ook: ‘I’m too Leise”; ‘ik ben ook te zacht…’.
Begin 1973 toert Can voor de tweede keer door Engeland. Richard Williams, van het muziekblad Melody Maker, is helemaal lyrisch: “Er is geen twijfel over het feit dat Can de meest constante en getalenteerde experimentele groep in Europa – inclusief Engeland – is!”. Keyboardspeler Irmin Schmidt heeft dat intussen - misschien iets te - letterlijk opgevat; hij is vaker en vaker te vinden achter de steelgitaar. Dit tot milde ergernis van zijn mede-bandleden. Aan het eind van de tournee speelt hij nog nauwelijks op zijn toetsen, met als resultaat dat zijn vrouw Hildegard samen met gitarist Michael het instrument letterlijk van hem afpakken. Tot aan de zomer volgen nog concerten in Europa, daarna is er een zomerstop, waarbij Holger Czukay naar Viëtnam gaat en Damo Suzuki voor het eerst weer naar zijn vaderland, Japan, vliegt. In augustus komt iedereen weer bij elkaar en starten de opnames voor een nieuwe plaat. ‘Doko E’ is de eerste track die ze opnemen, Het stuk duurt drie kwartier en Suzuki zingt over zijn teleurstellende ervaringen die hij heeft opgedaan tijdens zijn reis. Hij wordt prachtig begeleid door slagwerker Jaki Liebezeit. Het nummer wordt helaas niet voor de plaat gebruikt, maar een kort uittreksel komt terecht op ‘Unlimited Edition’. ‘Doko E’.

Eind augustus is de band in Edinburgh; het concert wordt opgenomen met het oog op een mogelijke live-plaat, maar later blijkt dat de gitaar niet is opgenomen. Geen live-plaat dus. Er blijkt later nog meer, want achteraf gezien is dit het laatste concert met Suzuki. Die was al een tijd verliefd en trouwt in september. De ouders en het meisje zijn fanatieke Jehova Getuigen en Can past daar niet goed bij; zeker niet nadat Suzuki ook Jehova Getuige is geworden. Opnieuw zit de band zonder vocalist, maar dan ontvangen ze plotseling een brief van Malcolm Mooney, de vorige zanger, of het niet tijd wordt voor een hereniging. Toeval? Ze sturen hem een ticket, maar hij daagt niet op en ze kunnen hem ook niet meer bereiken… Het gevolg is een reeks concerten zonder frontman, maar dan wel weer met gemiddeld vijf toegiften.

‘Future Days’, de nieuwe plaat, is aan het eind van de zomer uitgebracht. Eén hele plaatkant wordt gereserveerd door een deel van een studiosessie: ‘Bel Air’; op de andere kant staan drie korte tracks: ‘Future Days, Spray and Moonshake’. ‘Moonshake’ wordt in Frankrijk uitgebracht als single, met op de B-kant een korte versie van ‘Future Days’. Het zou hun enige Franse single blijven.

In januari 1974 vindt in Berlijn het langste Can concert ooit plaats; het start om acht uur ’s avonds en gaat door tot 3 uur ’s nachts en kent slechts één pauze. De eerste twee maanden worden tevens gebruikt voor een concertreeks in Engeland. Voor het daar populaire programma ‘Old Grey Whistle Test’ spelen ze een speciale set: ‘Set the Controls for the Art of the Sun’; een vrije vertaling van het bijna gelijknamige nummer van Pink Floyd; een band waar ze in die dagen veel mee vergeleken worden. In de zomerperiode zijn de opnames voor een volgend album: ‘Soon over Babaluma’. Michael Karoli heeft nu de rol van vocalist op zich genomen; er was niemand anders eigenlijk. Ook is hij viool gaan spelen en dat is meteen te horen op de eerste track ‘Dizzy’. Het nummer wordt in Engeland uitgebracht op single. Op het album zijn verder invloeden te horen van talrijke muziekstijlen, maar opvallend aanwezig is de reggae in ‘Chain Reaction’ en de tango in ‘Come Sta La Luna’; een door Schmidt gezongen pastiche. Eigenlijk was het plan een cha-cha-cha op te nemen, maar onder invloed van alles en nog wat werd het een tango. Dans maar even mee dan.

Omdat Can bij hun concerten in Engeland steeds goede kritieken ontving brengt de platenmaatschappij een heel speciale plaat uit: ‘Limited Edition’. De prijs? 97 Pence, bijna gratis dus. Het is een verzameling van tracks uit het rijke Can verleden.

‘Alice’ is een track van The Lost Tapes box uit 2010. Op een avond belde Wim Wenders, de bekende filmregisseur, met het verzoek even wat muziek te maken voor zijn film ‘Alice in the Cities’. Wenders wilde eigenlijk een muziek loze film, maar zijn hulp Peter Przygodda haalde hem over om alsnog muziek te gebruiken, maar dan wel van Can. Drie uur later was Peter bij Can in de studio en de volgende ochtend was hij weer op tijd terug voor de filmmontage, mét de muziek!

Begin 1975 heeft Can én een nieuw live-geluidssysteem én een 16-track recorder in hun studio. Live verbetert het geluid enorm, maar ook in de studio verandert er heel wat. Tot nu toe werd alles opgenomen op een 2-track recorder en soms gingen er dingen mis, waren bijvoorbeeld de drums veel te hard opgenomen. Dat was het geval bij ‘Bel Air’, maar het nummer was zó goed dat ze dat maar zo lieten en zo kwam het dan ook op Future Days. De nieuwe 16 sporen recorder gaf de band voor het eerst de mogelijkheid sporen te scheiden, stukken over te doen, meer balans te vinden. Het nieuwe geluid, te vinden op de ‘Landed’ was voor de luisteraars dan ook nogal anders, maar daar was nog een reden voor. Can zou gaan toeren door Amerika en wilde een ‘heavier’ geluid, misschien wel hardrock, maar dan op zijn Can’s. Dat leidde tot ‘Full Moon on the Highway, Hunters and Collectors en Vernal Equinox’. Na opnemen bleek echter dat de tour niet doorging. Red Hot Indians had daarentegen weer een relaxt Jamaicaans sfeertje, met een reggae-beat als ondergrond. Hoogtepunt is het nummer ‘Unfinished’; in alle opzichten een magisch nummer. Het is een gedeelte uit een drie kwartier durende studiosessie: ‘The Magic Day’. Magic, omdat tijdens het spelen er plotseling onbekende klanken uit de gitaar kwamen. Gitaarsnaren kunnen soms dienen als radioantennes en dat gebeurde hier dan ook. De gitaar begon spontaan te spelen; een uitzending van Radio Moskou. De hele band was meteen in een magische sfeer en hield dit het hele stuk vast.

Landed (1975) is de volgende. Of het met de titel te maken heeft weten we niet, maar feit is dat de groep meer en meer gestructureerd te werk gaat en concerten volgens een vast stramien uitvoert, maar ten koste van de improvisatie. Dat lijkt nu nog niet zo relevant, maar gaat in Can’s toekomst een negatieve rol spelen. In mei tekent de groep contracten met platenmaatschappijen Electrola in Duitsland en Virgin in Engeland. Gedurende het voorjaar en de zomer vinden diverse concerten plaats in Zuid-Europa; de heetste en meest ‘soulfulle’ van Can, volgens gitarist Michael Karoli. Bassist Holger Czukay werkt tussendoor met de Japanse zangeres Michiko Nakao, die spontaan haar versie van ‘Unfinished’ laat horen. Tijdens de tournee in Engeland treedt zanger Tim Hardin onverwacht op als speciale gast. Dat voedt de geruchten dat hij de nieuwe zanger zou gaan worden, maar keyboardspeler Irmin Schmidt vindt hem daarvoor te veel een singer-songwriter. In december brengt Virgin Records een goedkope (twee voor de prijs van één) dubbel-lp uit; de ene lp bestaande uit de eerder uitgebrachte ‘Limited Edition’, de tweede lp met nieuwe, onuitgebrachte nummers. De nieuwe naam? Unlimited Edition!

Begin 1976 is Can serieus op zoek naar een nieuwe frontman. De eerste is een Indonesische zanger: Thaiaga Raj Raja Ratnam. Hij kan luisteren en zich inleven, er worden opnames gemaakt, maar uiteindelijk vertrekt hij weer. Een paar weken later proberen ze het met Engelsman Michael Cousins, beter bekend als ‘Magic Michael’. Hij zingt in een heavy-rock stijl die soms bij de groep past, maar vaker eigenlijk niet. Het publiek reageert dan ook navenant en komt met hun anti-Michael-geluid boven de 2500 Watt van Can’s geluidsinstallatie uit. Hij trekt zijn conclusie en vertrekt. In juni zijn er opnames voor ‘Flow Motion’, Can’s nieuwe plaat. De ironisch bedoelde track ‘I Want More’ wordt in Engeland op single uitgebracht en wordt onverwacht een hit. De band moet er zelfs voor opdraven bij ‘Top of the Pops. In november neemt Can min of meer voor de grap het nummer ‘Silent Night’ op, De groep vond het leuk om te doen, maar het leverde ze weinig ‘airplay’ op, laat staan een warme kerst. Flow Motion is achteraf gezien de laatste echte Can-plaat. Er zouden nog twee of drie volgen, afhankelijk van de visie van enerzijds de band en anderzijds sommige fans, maar Flow Motion is de laatste plaat in authentieke bezetting en de laatste met een restje authentieke Can-magie.

In Engeland ontmoet bassist Holger Czukay Roskoo Gee; de voormalige bassist van Traffic. De heren raken bevriend en Holger vraagt of Gee niet bas zou willen spelen in Can. Czukay voelde zich al een tijd niet meer prettig in de groep, was uitgekeken op zijn basspel, wilde andere dingen doen, meer met elektronica en radio; terug naar de experimentele basis. Can was in zijn optiek de laatste jaren een te gestructureerde groep geworden. Al bij het volgende concert in London speelt Gee mee en is Czukay op het podium te vinden tussen tapes, een korte-golf radio en de telefoon. In januari 1977 zijn opnamesessies gepland voor ‘Saw Delight ‘. Gee vraagt of hij ex-traffic maatje, percussionist, Reebop Kwaku Baah, mag meenemen naar de sessies. Reebop blijkt een enorme stimulans te zijn en brengt zowaar wat oude Can-magie terug in de groep. ’Don’t Say No’, is – volgens de band - een disco-bewerking van ‘Moonshake’, een track van ‘Future Days’. Een andere track, ‘Sunshine Day & Night’ is beïnvloed door de Afrikaanse ‘high-life’; de muziek die Karoli tijdens een reis door Afrika hoorde in Kenya. Daartegenover staat dan weer ‘Animal Waves’ die gebaseerd is op Roemeense Roma-muziek. Can is als een geopend internationaal blik.

Tijdens de zevende tournee in Engeland lopen de conflicten tussen Can en Czukay op, vooral zijn radio-interventies blijken te storen in het nieuwe, strakkere geluid met Reebop en Gee. Eigenlijk is Czukay met zijn bijdrage te laat; in de oude-stijl-Can had het beter gepast. In mei 1977 verlaat hij de groep. “Hij verliet de band, maar verliet Can niet”, aldus Hildegard Schmidt. Maar dat is niet alles. Eind ’77 zijn er sessies voor ‘Out of Reach’ en voor het eerst worden ‘credits’ voor een compositie opgeëist. Voorheen waren alle composities van en door Can, maar Gee ziet dat anders. Frustratie bij de drie originele Can-leden. “Dit moest stoppen en wel zou gauw mogelijk”, aldus Irmin Schmidt. Out of Reach komt wel uit, maar wordt meteen in de ban gedaan, afgedaan als een niet-Can-plaat en tot 2014 genegeerd. De plaat is tot nu toe nooit officieel uitgebracht op cd. Pas onlangs, in de ‘Vinyl-Box-Set’, is de plaat weer toegevoegd. Ondanks de ban staan er een paar mooie composities op. Zo is staat op Out of Reach een toch een ouderwetse Can-compositie: “November”.

In december 1977 zit de groep weer in de studio en nemen Offenbach’s ‘Can-Can’ op; een grap ter ere van hun tienjarig bestaan. Voorjaar ‘78 zijn er sessies voor de plaat die simpelweg ‘Can’ heet. De frustratie lijkt weg, de invloed van Reebop en Gee is gedecimeerd en zelfs Czukay is weer terug aan de zijlijn als ‘editor’. Hij heeft uiteindelijke een flinke stem in het eindproduct en is daarom ’gewoon weer terug in de band’ getuige het heel korte en humoristische ‘Ping Pong’. De naam is precies wat je hoort. In de herfst van 1978 wordt een Engeland een dubbel-verzamel-lp uitgebracht; ‘Cannibalism’. Een mooie compilatie, maar hij komt te laat. De groep besluit haar activiteiten tot nader tijdstip te staken. Gee verlaat Duitsland, Reebop sluit zich aan bij Jimmy Cliff en verhuist later naar Stockholm, waar hij in 1983 overlijdt hij aan een hersenbloeding. Michael Karoli verhuist naar Frankrijk, Schmidt richt zich op filmmuziek, Czukay begint in Keulen een eigen studio en leeft zich uit in soloprojecten. Drummer Jaki Liebezeit wordt drummer bij talloze bands.

Maar dan, acht jaar later, in 1986 en ver weg in Amerika, ontdekt Malcolm Mooney, Can’s eerste zanger, in een stoel een ticket. Jaren geleden had de groep dat gestuurd om hem weer terug naar Duitsland te laten vliegen. Toen maakte hij er geen gebruik van, maar nu maakt het wat bij hem los. Hij belt Schmidt, plotseling komt er iets in beweging en staat na enige tijd de authentieke band compleet met Mooney in de studio. Ze nemen samen een plaat op genaamd ‘Rite Time’. De opnames vinden plaats in Nice en de altijd scherpe observerende Mooney ontgaat niets: “They do wear pants in the southern side of France”. De gekte van vroeger is weer terug in de band. De reünie was eenmalig, maar maakte de cirkel rond en dat was dan het definitieve einde van Can.

Na Can zat men niet stil. Al in de nadagen van Can drumde Liebezeit bij Michael Rother, waaronder op diens opzienbarende release ‘Flammende Herzen’. In 1980 richtte hij samen met Dominik von Senger, Helmut Zerlett en Sheldon Ancel de Phantomband op. Daarnaast werkte hij met alle ex-Can-leden en onder andere Jah Wobble, Brian Eno, Philip Jeck, Depeche Mode, Conny Plank, Gianna Mannini en Burnt Friedmann. Tussendoor vond hij nog tijd om Drums off Chaos en Club off Chaos op te richten, beiden met veel drums. Hij maakt geen enkele plaat onder eigen naam, in tegenstelling tot de andere drie Can-musici. Gitarist Michael Karoli verhuist na Can naar Zuid-Frankrijk, blijft werken met de andere Can-leden, maar vooral met Schmidt. Hij houdt zich een beetje op de achtergrond. Karoli heeft plannen voor een project met jazzmuzikant Barney Wilen en produceert een single van de Duitse groep Bits. Na een lang ziekbed overlijdt hij in 2001 aan kanker. Hij maakt slechts één eigen plaat: Deluge; een duo-project met zangeres Polly Eltes.

Holger Czukay creëert de meest bijzondere platen van alle Can-leden. Na Can ontmoet hij de Duitse producer Conny Plank en maakt twee schitterende platen: ‘Movies’ en ‘On the Way to the Peak of Normal’. Onder de naam ‘Vampyrettes’ maakt hij met Plank en Axel Gros een maxi-single onder de naam ‘Vampyrettes’. Dat doet hij ook met Jah Wobble (ex bassist van P.I.L) en Jaki Liebezeit: ‘How Much Are They’. Later heet die ‘Full Circle’, maar heeft dan extra tracks. Een derde maxi single is met producer François Kevorkian en U2’s gitarist The Edge. In 1984 en 1985 werkt David Sylvian samen met Czukay aan twee lp’s. Sylvian is erg onder de indruk van de werkwijze van Czukay en zal die regelmatig zelf gebruiken; bij Czukay speelt het toeval een grote rol. Een spontaan gevonden radiostation, iets dat hij in Can ook deed, gebruikt hij voor zijn plaat ‘Radio Wave Surfer’. Eerder, in 1985, brengt hij “Rome Remains Rome’ uit, met gemonteerde teksten van Karol Wojtila, de paus op dat moment. Hij maakt nog meer platen, maar begin 2000 wordt het stil rondom deze flamboyante figuur. Een en ander heeft te maken met conflicten met platenmaatschappijen. Na 2009 kan hij zijn eigen werk opnieuw uitbrengen, met uitzondering van een drietal, waarvan de master-tapes vergaan zijn. Czukay brengt die echter opnieuw gemaakt (!) uit in een gelimiteerde vinyl-persing.

Irmin Schmidt is, historisch gezien, de meest constante muzikale factor. Keyboardspeler en ‘Kapellmeister’ Herr Schmidt was tijdens de periode bij Can al in de weer met filmmuziek, soundtracks zijn immers ook op Can-platen terecht gekomen. Na Can is het zijn belangrijkste muzikale uiting en bron van inkomen. Hij werkt mee aan talloze films, waaronder die van bekende regisseurs als Wim Wenders, Reinhard Hauff en Klaus Emmerich. Veel soundtracks zijn terecht uitgebracht op Schmidt’s ‘Filmmusik’ en ‘Soundtracks’- cd’s. De laatste jaren werkt hij met schoonzoon Kumo, echte naam Jono Podmore, aan verschillend projecten, waaronder ‘Axolotl Eyes’ en zorgden de heren voor de fantastische Lost Tapes Can-box. Schmidt’s filmmuziek is een mengsel van klassiek, jazz en rock; niet vreemd met zijn verleden.. Maar in zijn filmmuziek is ook een Franse invloed te horen, misschien omdat hij inmiddels in Frankrijk woont? Opvallend zijn de musici die hij kan vraagt voor zijn muziek: John Marshall (slagwerker van Soft Machine); Triluk Gurtu, Manfred Schoof, Gerd Dudek, Barney Wilen, Bruno Spoerri, maar ook die andere twee ex-Canners: Reebop en Rosko Gee. Meest opvallend is de aanwezigheid van David Johnson, fluitist in de eerste Can-versie. Schmidt is nog steeds actief als muzikant, eind 2013 kwam zijn cd ‘Villa Wunderbar’ uit met een selectie solo- en een geremasterde filmmuziek. In dat jaar won hij de ‘Best Soundtrack Award’, een Duitse ‘Emmy’, voor de filmmuziek van ‘Mord In Eberswalde’. Voor 2014 is een 12cd box aangekondigd met al zijn werk. Ik ben blij, want ik ken Can!

 
tekst: Paul Lemmens, december 2012/bewerking juni 2014
plaatjes: © Spoon